N». 9502
Dondei'daü: 12 Februari.
A°. 1891.
feze 'Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Dit nomrner bestaat uit TWEE
Bladen.
Leiden, 11 Februari.
Feuilleton.
LEIDSCI
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 8 maanden...77.77.777 f 1.10.
Franco per post....777.7.77777777 1.40.
Afzonderlijke Nommere..'7.77.7777* D 0.05.
PRIJS BER ADVERTENTIÊN:
Van 1—6 regels ƒ1.05. Iedere regel meer
Orootere letters naar plaatsruimte. Voer hei
incasseeren bniten de stad wordt ƒ0.10 berekend.
Be Congo-stukken.
In de zitting der Tweede Kamer van 21
Januari 1.1. werd aan den minister van bui-
tenlandsche zaken door den heer Tak Van Poort
vliet overlegging gevraagd van de met vreemde
Regeeringen over de Congo-zaak gewisselde
stukken, van het Staatsstuk, waarmede Neder
land tot de onderteekening der akte en daarbg
behoorende verklaring is toegetreden en van
alle verdere bescheiden, welke, naar het oor
deel der Regeering, de gronden kunnen toe
lichten, waarop in den afgeloopen zomer de
onderteekening werd geweigerd eD de oorza
ken, welke ten slotte tot de onderteekening
hebben geleid.
De minister heeft thans aan de Kamer doen
toekomen twee bundels bescheiden, de eerste
houdende de rechtstreeks met vreemde Regee
ringen gewisselde stukken, onder welke de
brief, houdende de bereidverklaring der Neder-
landeche Regeering om de akte en verklaring
van Brussel te onderteekenen, alsmede twee
stukken, uitgegaan van de „British and Foreign
Anti-Slavery-Society"; de tweede houdende
do protocollen der technische conferentie van
Brussel, benevens eenige andere speciaal tot
het onderwerp dier conferentie betrekking
hebbende stukken.
De bescheiden, voorkomende in den tweeden
bundel, als niet voor openbaarmaking geschikt,
zgn alle zonder uitzondering uitsluitend ter
kennisneming van de leden overgelegd, terwijl
ook in den anderen bundel een aantal niet
voor openbaarmaking geschikte en dus alleen
voor de leden bestemde stukken voorkomen.
De voor de Kamer gedrukte bundel bevat
de volgende stukken:
lo. Brief van den Belgischen gezant te
's-Hage aan onzen min. van buitenl. zaken,
dd. 28 Augs. 1889, houdende uitnoodiging tot
bijwoning van de anti-slaverntj-coDferentie en
waarin geconstateerd wordt, dat aan de ver
tegenwoordigers der mogendheden volkomen
vrijheid wordt gelaten met betrekking tot het
nemen van practische maatregelen, welke tot
de ophefing van den slavenhandel in Afrika
zouden kunnen leiden
2o. een brief van onzen minister van buitenl.
zaken, dd. 16 Sept. 1889, houdende bereidver
klaring tot deelneming aan de conferentie;
3o. een brief van den Belgischen gezant
aan den minister, dd. 23 October 1890, hou
dende uitnoodiging tot deelneming aan eene
commissie, die den 5den Nov. d. a. v. zou
bijeenkomen tot vaststelling van een tarief
van invoerrechten in den Congo, tot een
maximum van 70 percent van de waarde.
Die uitnoodiging geschiedde met het doel om
den Nederiandschen handel in staat te stellen
de punten ter sprake te brengen, welke hem
te dezer zake meer in het bijzonder konden
betreffen. De verzekering werd daarbij gevoegd,
dat de tegenwoordigheid van den Nederiand
schen gedelegeerde slechts een officieus karak
ter zou hebben en het Kabinet van Den Haag
in geenen deele zou binden met betrekking tot
zijne later te nemen besluiten; (deze brief
gaat vergezeld van 2 bijlagen);
4o. een brief van onzen gezant te Brussel
aan den Belgischen minister van buitenl.
zaken (ook met bijlage), dd 27 Oct. 1890,
houdende het bekende voorstel van onze
Regeering betrekkelijk den omslag over de
tractaat-mogendheden van de kosten der ophef
fing van de slavernij en subsidiair tot onmid
dellijke verhooging van het recht op den
sterken drank in de Congo.
5o. een brief van onzen minister aan den
Belgischen gezant, dd. 27 Oct., waarin hij
van dat voorstel kennis geeft;
6o. een brief van onzen minister aan den
Belgischen gezant, dd. 28 Oct., waarin hij
nogmaals constateert, dat onze Regeering,
hoewel niet hebbende bekrachtigd de verkla
ring, die b\j de Congo-akte behoorde, nochtans
niet wilde zich onthouden aan deelneming
aan de werkzaamheden der straks gemelde
commissie, maar dat zg de volkomen vrijheid
omtrent de door haar te nemen besluiten
voorbehield
7o. Een brief van den Belgischen gezant
aan onzen minister, dd. 28 Oct., waarin hij
kennis geeft van de ontvangst van de mis
sive van den 27sten
8o. een brief van den Belgischen gezant
aan onzen minister van dezelfde dagteekening,
waarin hij den minister dank betuigt voor
de welwillendheid, waarmede de Regeering
het verzoek van het Belgische gouvernement
heeft bejegend.
Eindelijk sub 9o. en lOo. de brieven betrek
kelijk onze toetreding tot de Congo-akte.
De daartoe betrekkelijke brief van den Ne
derlandschen gezant te Brussel aan den Belgi
schen minister van buitenlandsche zaken is
gedagteekend 30 December 1890. Na den be
kenden loop der zaken te hebben geresumeerd,
schrijft de gezant:
„Bij den brief, dien Uwe Exc. mij de eer
heeft gedaan den 18den dezer tot mg te rich-
teD, heeft zij mg te kennen gegeven, dat de
mogendheden, die de akte hebben ondertee
kend, eenparig weigeren toe te treden tot de
voorstellen, die haar zijn gedaan, en dat z(j
bij den wensch volharden, dat het Nederland-
sche gouvernement besluiten moge de beide
akten van de conferentie te onderteekenen.
De mcgendbeden blijven dus bjj hunne mee-
ning, dat de heffing van invoerrechten het
eenige middel is om den Congo-staat
in staat te stellen tot bestrijding der kosten
van de uitvoering der slaverng-akte.
Hoewel door deze mededeeling niet ga-
schokt in zijne overtuiging, dat de door de
verklaring beoogde maatregel indirect schaden
zal aan de afschaffing der slavernij en aan
de ontwikkeling van den handel in den Congo,
wil het mijn-gouvernement niet het verwijt
op zich laden, dat het 't menschlievende doel
van de conferentie zou hebben doen mislukken.
Om deze reden en terwijl het elke ver
antwoordelijkheid van zich afwerpt voor de
gevolgen van den maatregel, welken het niet
kan goedkeuren, heeft het besloten zich te
schikken naar het eenparig verlangen van
de mogendheden en mg gemachtigd beide
akten van de Brusselsche conferentie te onder
teekenen.
De brief sub. 10° is van den Belgischen
minister van buitenlandsche zaken, prins De
Chimay, aan onzen gezant te Brussel, ge
dagteekend 3 Januari 1891. De minister geeft
daarin akte van den brief van 30 Dec. en
schrijft
„Bestaat er tusschen het kabinet van Den
Haag en de overige onderteekenende mogend
heden verschil van opvatting omtrent het
karakter en de beteekenis van de verklaring
van 2 Juli jl., te meer dank weet het Gou-
nement des Konings, mijn Doorluchtige Sou-
vereiit, aan de Regeering van H. 11. de
Regentes der Nederlanden, voor het door haar
genomen besluit."
Een paar ter zake weinig afdoende brieven
van den secretaris van de „British and
Foreign Anti-Slavery Society" te Londen, aan
den Nederiandschen gezant aldaar met bijlage
en van den gezant aan onzen minister van
buitenlandsche zaken, besluiten den gedruk-
ten bundel.
Heden is aan de universiteit alhier de heer
J. Woltman, geb. te Heerenveen, bevorderd
tot doctor in de rechtswetenschap, met acade
misch proefschrift, get: „De rechtstoestand
van den Failliet".
Aan dezelfde universiteit is het doctoraal
examen in de rechtswetenschap afgelegd door
den heer C. "W. Maria tot Sandelingen Am
bacht.
Naar aanleiding van prof. Roeensteins
25-jarig jubilé ale hoogleeraar hier te lande,
waarvan de laatste 18 jaren hier ter stade,
brengt de „Voss. Zeitung" de verdienster, ran
dezen geleerde in herinnering, die de san-
dacht op hom vestigden, toen in 186S te
Groningen een leerstoel in de geneeskunde
moest worden bezet.
Prof. S. S. Rosenstein is den 23sten Februari
1832 te Berljjn geboren; zijn vader was een
rabbijn van naam. Eerst studeerde hij ia de
letteren en wijsbegeerte, maar weldra gmg
hij over tot de geneeskundige faculteit eu
promoveerde in 1854, na bekroond te zijn
wegens de beantwoording van eene prijsvraag
over „cyclopie" (eenoogigheid bij dieren). Tot
1858 was hij assistent in het gasthuis te
Dantzig en daarna vestigde hjj zich als ge
neesheer te Berlijn, maar legde zich, gesteund
door Virchow en Traube, tevens toe op weten
schappelijke onderzoekingen, bepaaldelijk wat
de nierziekten betreft, waarover toen nog
weinig met zekerheid bekend was. Reeds in
1857 schreef hij over den samenhang van
hart- en nierziekten en gaf in 1863 over de
laatste een werk uit, dat grootan opgang
maakte, zoedat weldra een tweede druk noo-
dig was en vele vertalingen er van verschenen.
Aan dit hoofdwerk sloten zich een aantal
latere studiën aan, waardoor prof. Rosenstein
zijn hoog standpunt onder de geneeskundigen
onzer dagen heeft gehandhaafd.
Het schijnt niet overbodig er op te
wijzen dat door sommige personen, om p:aat-
sing op de kiezerslijsten te verkrijgen, eenige
wettelijke bepalingen zijn op te volgen. Wij
bedoelen namelijk hen, die in eene andore
gemeente dan deze over 1889/1890 in de
Rgks-porsoneele belasting of over 1890 in
de grondbelasting voldoende z(jn aangeslagen,
Z(j zijn verplicht hunne aanslagbiljetten uit
die andere gemeente vóór 15 Februari ter
gemeente-secretarie in te leveren.
Ook mogen de kamerbewoners (lodgers) er
wel om denken vóór dien datum ter secre
tarie een biljet, gratis verkrijgbaar, te gaan
halen.
Indien toch vorenbedoelde personen zich
die kleine moeite niet getroosten, zal het
onvermijdelijk gevolg zjjn, dat zij aan even-
tueele verkiezingen geen deel zullen kunnen
nemen.
De gemeenteraad van 's-Gravenhage was
IDE TWEE NEVEN.
Novelle van
W. HILDEBRAAD.
40)
Slechts weinige schreden van het lijk ver
wijderd, ging de man het onopgemerkt voorbij,
omdat het prachtig gezang van den boek
vink zijne aandacht trok.
Geruimen tijd na hem wandelde een mars
kramer langs den weg. Zingend daarheen
loopende, keek hy rechts en links van den
weg naar wat zjjn blik ODtmoette, en zoo
ontdekte hg den man, liggend in het gras.
„Ook een liefhebber van het groene gras!"
zeide hg stilstaande en zich tot den man
vooroverbuigende. „Men moet wel eene krach
tige natuur hebben, om zoo in hot natte gras
te liggen slapen. De man kan het met den
dood bekoopen."
Hen oogenblik stond hg in twgfel of hg
den vermeenden vagebond wakker zou maken
of «iet, zgne menschlievendheid behield de
overhand.
„Hé daar, goede vriend 1" riep hg hem met
luide stem toe.
•e man verroerde zich niet.
„Die slaapt den slaap des rechtvaardigen.
Hg schgnt niet voor het eerst zoo den nacht
door te brengen", mompelde de marskramer.
„Of is hem een ongeluk overkomen?"
Deze laatste gedachte bewoog hem door
het hooge gras naar den vermeenden slaper
om te zien.
„Opgestaan, vriend!" riep hg, terwgl hg
hem met zgn stok aanstiet. „In het natte
gras zult ge ziek worden!"
Geene beweging.
Hij bukte en vatte den onbekende bij de
hand. Die hand was koud en stgf als was.
Thans beving hem eene huivering.
„Die man is doodAlléén in het woud
met een lgkl"
Wat moest hg beginnen? Tot wien moest
hg zich wenden om de noodige hulp aan te
brengen, zoo hulp nog mogelgk was?
Hg keerde haastig terug op den weg, wel
ken hg afgekomen was. Eradelgk ontmoette
hij een aantal houthakkers, die onder toezicht
van een boschwachter aan den arbeid wil
den gaan.
„Daarginds ligt een doode in hot woud!"
riep hg kuchend.
„Waar?" vroeg de boschwachter.
„Daar boven op die open plek, rechte van
den weg."
„Jachthuis Beren val? Is daar al iemand?"
„Neen, nog niemand!"
„En wie zgt gg?"
„Ik ben Imming, koopman uit Schonau."
„Omgekeerd!" commandeerde de bosch
wachter, „wg moeten die plaats vinden. Heb
je ook papieren bij je?"
„Hier is mgn patent!"
„Daar heb ik geen verstand van. Ik ken
hier alleen jachtacten en aanwgzingen om
boomen te rooien! Omgekeerd,marschEerst
moeten wg zien, wat er daarginds is
gebeurd
„Maar.
„Niets meer! Vooruit!"
Met rassche schreden naderde men de
ongelukkige plaats.
„Daar!..." steunde de marskramer, die
langzamerhand bevreesd werd en wien het
reeds honderdmaal berouwd had, heden zoo
vroeg dezen weg te hebben ingeslagen. „Daar
boven ligt hg in het gras."
De boschwachter wenkte de overigen om
te blgven staan en ging er voorzichtig heen.
„O, mgn Hemel 1" riep hg plotseling, „dat
is onze goede heer opperhoutvesterEn dood,
morsdood!" voegde hg er bg, terwgl hg zich
over het lgk heenboog.
Nieuwsgierig wilden de houthakkers er bij.
„Niemand verlaat hier zgne plaats!" riep
de boschwachter haastig, „hier liggen voet
sporen in het gras. Niemand mag ze ver
treden Eerst moet. het gerecht er bgkomen.
Wie weet hoe het geval zich heeft toege
dragen! Dadelgk loopt een van jelui naar de
stad en maakt er melding van. En de anderen
daar moeten op dezen marskramer passen,
hg is de eerste hier op deze plaats geweest."
„Maar gg wilt toch niot gelooven, dat
ik.bracht de marskramer driftig in het
midden.
„Ik heb niets te gelooven. Dat is tegen
mgn dienstplicht. Te gelooven is de zaak
van mgne superieuren en de heeren van
het gerecht. Maar ik wil geene berisping
hebben, omdat ik iets verzuimd heb iu
dezo zaak. Och, lieve Hemel, die goede
oude man
De vreemde voetsporen voorzichtig vermij
dende, trad de boschwachter terug op den
weg, en terwgl een bode naar de stad gide,
stonden de mannen met deelneming onbe
weeglijk en staarden zwggend naar den doode
daarboven in het natte grasniemand waagde
het, nit te spreken wat hg dacht.
Wordt vervolgd.)