N\ 94-13 Maandaü 27 October, A°. 1890. Ulikeriki. fese £ourant wordt dagelijks, met uitzondering van (§on- en feestdagen, uitgegeven. Feuilleton. GLÜCK AUF! LEIDSCH DAGBLAD. PBL78 D2ZE3 COTJRANTT: "▼«•r Leiden per 8 maanden.1.10. ffranco per poet1.40. Afzonderlijks Kommen0.05. Aan de Abonné's daarop, wordt by dit nommer verzonden No. 5 van Kikeriki. Een paar bladzijden uit de GESCHIEDENIS VAN CONSCIENCES JEUGD. Het was de 4de December van het jaar 1812. Ten tijde dat Napoleon Bonaparte, alsdan in de volheid zijner macht, de stad Antwerpen had uitgekozen om in haren schoot de zee- krachten te verzamelen, die zijne gevreesde Arenden naar Engeland zouden overvoeren, -om in Londen zelf den laatsten vijand zijner grootheid te gaan verpletteren, werd in de -Sint-Andries-kerk aldaar een eerstgeboren kind ten doop gebracht. Hot wichtje was bijzonder klein en zwak; de baker, telkens dat zij het beschouwde, schudde het hoofd, als wilde zij zeggen: „Het zal niet lang leven." Maar toen het op het hoofdje door den pastoor met water besproeid werd, schreeuwde het even luid als een sterker kind, zoodat de vader bij de doopvont helder glimlachte, omdat hij nu kon hopen dat zijn zoon toch zou leven, aangezien hij zulk eene goede borst had. Toen het kind reeds eenige maanden oud was, verkeerde het echter nog immer in den toestand, dien de buurvrouwen kenmerkten ■door de woorden: „het hangt tusschen levon sn sterven." Dikwijls had de bedroefde vader die als onder havenmeester van 's morgens vroeg tot 's avonds laat op de timmerwerf moest zijn den geneesheer geraadpleegd en -hem gebeden, openhartig te zeggen wat er van zijn kind te verwachten was. Eindelijk, na vele maanden overweging, •deed de geneesheer uitspraak over het lot van het knaapje, en zeide tot den vader „Het kind i3 uitermate zwakindien het niet onderweg bezwijkt, zal het ziek en kwij nend blijven tot zjjn zevende jaar. Bereikt het dien ouderdom, dan is er reden om te -denken dat het zal blijven leven." En de Antwerpsche jongen is blijven leven, ofschoon hij dikwijls aan den rand van het graf had gestaan. Die knaap was de later zoo beroemd en gevierd geworden Hendrik Conscience, voor wien in z(jne geboortestad zelfs een standbeeld werd opgericht. Geschiedde zijne intrede in de wereld reeds niet onder de gelukkigste omstandigheden, er waren voor hem daarenboven nog heel wat ■andere wederwaardigheden weggelegd. Het is treffend te lezen hoe Conscience die zelf beschrijft; hoe hij door zjjne leerzucht en weetgierigheid meer en meer tot ontwikkeling kwam; hoe hij nu tot dit, dan tot dat zijne toevlucht moest nemenhoe het hem in het militaire leven tijdens den Belgischen opstand tegen Noord-Nederlar.d ging; hoe hy dan weer vol verwachtingen en plannen was, welken evenwel weer spoedig de bodem werd inge slagen; hoe hij den lust tot de vaderlandsche letteren steeds meer in zich voelde ontbranden, hoe hij deze ook niet onverdienstelijk beoefende hoe hy tevens een open oog en hart had voor andere schoone kunsten tot hy eindelyk hloemkweeker werd. Vele schilders, zyne vroegere vrienden en gezellen, kwamen er hem bezoekenzij sche nen hunne oogen niet te kunnen gelooven en lachten by het gezicht zyner klompen, alsof zy zynen toestand voor eene gril of eene klucht aanzagen. Zyn lot in de bloemkweekery scheen hom niettemin voordeelig en was hem zoet; hy leefde er rustig tusschen menschon, die hem beminden, tusschen bloemen en gewassen, die sedert zyne kindsheid de voorwerpen zijner liefde geweest waren; tusschen boeken en prenten, die zyne zucht tot wetenschap bevre diging schonkenWat kon hy meer wenschen? Weldra kwam er echter eene nieuwe om keering in zpn gemoed. Des avonds, wan neer het donker was, ging hy in de plant- huizon en ontlastte er in de eenzaamheid zyn hart van het gewicht, dat er zoo loodzwaar op drukte. Daar stond hy dan gebaren te maken en met luider stem redevoeringen uit te spreken Eindelyk zou er iets plaats hebben, dat eene groote beslissing in zuil verder leven te weegbracht. Ziethier, hoe hy dit zelf, op zyne eigene, boeiende manier, vertelt: In het midden van December, de achtste maand van myn verbiyf ter bloemkweekery, terwyl ik met mynen vriend Karei bezig was aan het verpotten van jonge Azalea's, kwa men vier of vyf kunstschilders, waaronder De Block en Noterm.au zich bevonden, mij opzoeken. De beroemt'j kunstleeraar Mathias Van Bree, bestuurder eer koninklyke Academie van Antwerpen, was plotseling aan eene be roerte gestorven, en men zou, drie dagen later, het ïyk met groote plechtigheid ter aarde bestellen, op het kerkhof van St.-Willebrords, in het voorgeborcht waar ik woonde. Er zou den gewis op het graf een aantal Franscue redevoeringen uitgesproken worden; om de zekerheid te hebben, dat er insgelyks in de moedertaal hulde aan de nagedachtenis des betreurden meesters zou worden gebracht, hadden de leden van den kunstenaarskring, allen oud-leerlingen van den heer Van Bree. besloten my den last op te dragen, in hunnen naam by de rustplaats van den dierbaren doode een laatst en dankbaar vaarwel uit te spreken. Ik mocht niet vreezen, dat de over heden of de bestuurders der plechtigheid my konden beletten, die zending te volbrengen: al verlieten dezen ook bet kerkhof na het afloopen der toegelatene spreekbeurten, de kunstenaars toch zouden blyven om my te hooren. Na langen wederstand liet ik my door het aandringen myner oude makkers en door den raad van mijnen vriend Karei overwinnen, en aanvaardde den vereerenden last. Op den dag der begrafenis, ofschoon het uitermate sterk vroor, was het kerkhof van St.-Willebrords geheel met menschon over dekt. Er werden vyf of zes ïykreden gehou den, en zelfs de dichter Prudens Van Duyse, daartoe van Gent gekomen, las er een treffend lykdicht in de moedertaal. Toen de ambtelyke beurten afgeloopen waren, meenden de overheden heen te gaan, maar de schilders drongen my met geweld door de omstaanders tot op den boord van het graf.... en ik begon myy.e redevoering. Wat mg alsdan gebeurde, begr(1p ik niet mpne stem kreeg eenen sidderenden metaal- toon, die mij zeiven diep ontroerde; fcjyne gebaren waren hoekig, zenuwachtig en indruk wekkendik was bleek als een ïyk en beefde zichtbaar. Zooverre liet ik my -door de be geestering wegrukken, dat ik te midden myner rede op den rand van het graf nederknielde, en, met de handen in den gapenden kuil, de ziel van Van Bree uit den doodslaap opriep. Het gevoel, dat nu sedort byna een jaar in mynen boezem was opgesloten gebleven, had lucht gevonden, het stroomde met onbedwing baar geweld in myne woorden en gebaren uit Er heerschte eene ontzettende stilte op het kerkhof; iedereen hygde, als ware hy door hetzelfde gevoel overstelptuit veler oogen vloeiden tranen; ja, de stadspompiers, die gewapend by het graf stonden, weenden van ontroering. Niet zoozeer sproot de machtige indruk myner rede voort uit hetgeen ik zeide, dan wel uit den toon, waarop ik het voordroeg en uit myne overmatige ontsteltenis. PRIJS DER ADVERTSNTIEN: lu 1— 6 regels 1.05. Iedere regel meer/0.17J. Groote re lettere nssr plaatsruimte. Voor het in- eseeeoreD buiten de etad -wordt 0.10 berekend. Toen de laatste galm myner stem verzwon den was, ontstond er eene groote beweging onder de menigte: iedereen wilde my zien, my de handen drukken, my bodanken. Zelfs diegenen der stadsoverheden. welke mg vyan- dig waren geweest, omdat zy my een gevaar - ïyke volksopruior waanden, betuigden mg hoe diep ik hen had geroerd en prezen myne redevoering met woorden van genegenheid. Eenige uren daarna kwam Wappers in de bloemkweekery my zeggeD. dat de tyd r.u voor my gekomen was, om opnieuw het letterkundig veld te betreden. Mijne indruk wekkende ïykrede had vele hinderpalen uit den weg geruimd. Eenige myner vorige vyan- den hadden zelf hem bekend, dat ik niet langer hovenier mocht blyvon, en hadden hem aangeboden, het hunne by te dragen tot het verbeteren van my'n lot. Binnen weinigo dagen zou Gustaf Wappers naar Brussel gaan, om er ten mynen voordoele werkzaam te zyn. Men had by het graf het afschrift myner redevoering my uit de hand genomen. Zij stond dien avond met don oorspronkeiyken Vlaamschon tekst in het Fransche dagblad „Le Précurseur", iets ongewoons, dat een. denkbeeld geven kan van de waarde, welke men, onder den indruk van het gebeurde, hoewel zeker ten onrechte, haar toekende. Nauwelyks waren er een paar weken ver- loopen, of ik ontving eenon brief van den minister van binnenlandsche zaken, waarbij ik uitgenoodigd werd my naar Brussel te be geven om voor hem te verscbynen. Hier treedt in Consciences leven een keer punt in. Dat bezoek by den minister toch had voor hem een zeer verblydend gevolg. Hy vernam dat do Koning belang in hem stelde en den wensen had uitgesproken dat er iets beproefd zou worden om hom in staat te stollen zyne letterkundige werkzaamheden te hernemen. Hom werd voorgesteld byv. eene Geschiedenis des Vadorlands te schreven en in het zekere vooruitzicht van een gelde- ïyksn onderstand daartoe, aanvaardde by den last, verliet de bloemkweekery, betrok eene kamer in een burgerhuis der stad en begon den arbeid. Toen na den dood van Van Bree Consciences beschermer. Gustaf Wappers, tot bestuurder der koninklyke Academie van beeldende kunsten benoemd was geworden, werd hy, na het overlyden in 1841 van den toenmaiigen secretaris dier instelling, den heor Stiyer3, bij; koninkiyk besluit als griffier tot diens opvolger aangesteld, met eene jaarwedde, die wel niet Roman van E. WERNEK, 11S) „Niemand waagde het met eene geregelde ■aanklacht op te treden", ging de beambte voort, „afdoende bewyzen waren niet voor handen, en allerlei botsingen met de arbei ders zouden het gevolg zyn geweest, als men naar aanleiding van die verdenking hun aanvoerder achter slot had gezet, dien men ■naar alle waarechynlykheid toch spoedig weer in vrijheid had moeten stellen. Wy wisten, mynheer Berkow, dat, daar de omstandig heden er nu toch eens toe leidden, gy den atryd met dien vyand niet vermyden kondt, en wilden u ten minste het bittere gevoel hesparen van te weten, met wien gy streedt. Dat was de reden van ons stilzwygen!" Arthur streek zich met de hand over het klamme voorhoofd. „Dat vermoedde ik niet. Dat niet! En al is het niet rneer dan eene bloote verdenking, ge hebt groot gelijkdien man mag ik de hand niet bieden." „En die man", viel de beambte hem met nadruk in de rede, „die man heeft ?.?,n de spits zyner kameraden al het ongeluk over u en ons gebracht: die man heeft den stryd zonder ophouden aangestookt en verlengd, terwyl hy thans, nu zyne macht aan het afnemen is, alle pogingen in het werk stelt, om de breuk onheelbaar, de verzoening onmo- gelyk te maken. Kunt en wilt ge hem nu nog ontzien?" „Hem? Neen! Met hem had ik al afge daan, toen hy myne tegemoetkoming zoo ruw afwees, maar ook de anderen mag ik niet sparen na hetgeen heden is voorgevallenze dryven my tot het uiterste. De tweehonderd man van hedenmorgen willen werken en zy hebben recht op bescherming van hun arbeid. De myngroeven moeten, het koste wat het wil, tegen allen overlast gevry waard worden ik kan het niet meer op myne eigen gele genheid en dus. „En dus verwachten wy uwe bevelen, mynheer Berkow!" Er volgde eene pauze var. eenige seconden, mtar de zichtbare tweer.cryd in Arthur's wezenstrekken week all engs voor eene som bere vastberadenheid. „Ik zal naar U. schryveD. De brief ver trekt nog heden het is onvermydeiyk!" I „Eindelyk!" zeide do hoofdingenieur op haif j luiden toon. „Het is ook meer dan rgd!" Arthur begaf zich naar zyne schryftafel. „Ga thans en zorg dat de directeur en de andere heeren op hunne posten blyven, welke ik hun straks, terwyl ik op de bergwerken was, heb aangewezen. Laat geen bunneFvan zyne plaats wyken, totdat ik zelf kom. Heden morgen zou iedere poging, om het rumoer te doen bedaren, vruchteloos geweest ijjnp misschien ia het nu mogelyk. Binnea ee'.i halfuur ben ik by u. Gebeurt er oniiVy.^ schen iets byzonders, dan zandt gij, ir' d van terstond bericht." Op het punt van zich te W|jteen tral de beambte nog eens zyn c-h' ,- (er „Ik weet wat dit besluit uk Berkow zeide hy en>'dtig; Z0ker wt geen onzer da zaak h'.ht; maar tooh b0ho0ft men nog niet alt dy j]et ergat0 (e vreezen. Misschien loopv alles nog zonder bloedver gieten af," Toen de Ubofdingenieu*. met een korten groet het vertrok verlip',, had hy voel te veel haast en hot hoofd, 'te vol met andere zaken om op de jonge vrouw te letten, die by zyne komot nog verder achter (y0 por- tibre terugtrok. Zonder rechts of links te zien, stapte hy met groote schreden de aangrenzende '„-anier door on sloot de dgijr achter zichv De beide echtgenooten waren thans ge heel alleen. Arthur "nad bitter geglimlacht by de laatst» wootderj van zyn beam'jte. „Hot is te laat,'j mompelde hy. „Ze zullen niet wijken, eet er bloed is gevloeid ik T-ravt oogsten, wat myn vader gezaaid heeft." Hy wietL zich in een stoel neder en steunde hot hoofd poet de hand. Thans, nu geer.» WfSSiöe oogen hem meè? Spiedden, nu by niot meer den chef beboete W VQrt.Qgeri^ g6n' ,Van Wi9D'< vastberadenheid en zelf beheersching der anderea f thans week die energjo ujt re en, om ph> ats te maken voor eene blykbare uitputting, waaraf 2elf3 d0 krachtig3t6 man me \e.mag tw.-erstand te bieden, als hy c'^n jreen al zyne lichamelijke en vermogens heeft ingespannen e.n over3P"mnen. y -et was een oogenblik van diepe moedeloos heid en wanhoop, zooals die iemand kunnen overvallen, die alttfd, en altijd weer tevei- geofs, strijdt tegen don vloek van een ver leden, waartegen hij in geen ander opzicht gezondigd heelt, dan dat h\j do plichten heelt geminacht, die ook destijds op hem rustte; [Worït yprv

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1890 | | pagina 5