DAGBLAD. w N°. 9172. Maandag; 13 .Taiiii ai*i. A®. 1890. a fszs jouraat wordt dagelijks, met uitzondering van ,£on- en feestdagen, uitgegeven. Kikeriki. Leidens Ramp. Leiden, 11 Januari. PR IAS DEZER COURANT. Too? Leiden jmr 8 masndorul.*U. Franco pw pc«tp 1.49. ALccortarlijkc Sommer*0.05. Aan de Abonné's daarop, wordt by dit nommer verzonden No. 16 van Kikeriki. OHIcieele Kennisgevingen. Burgemeester on Wethouders van Leiden, Herzien de openbare kennisgeving omtrent de ver plichting tot het doen van aangifte voor de Nationale Militie, in de maand Januari 1890, voor hen, die op den lsten Januari van dit jaar hun 19de jaar zijn ingetreden, en alzoe de personen, geboren in het jaar 1871, alsmede voor hen, die eerst na het intreden van hun 19de jaar, doch vóór het volbrengen van hun 20ete, ingezetenen zijn geworden, geplaatst in liet „Leid8ch Dagblad" van 16 en 23 Dccembar 1889 Brengen ter algemeene kennis dat tot dezo inschrijving zitting wordt gehouden op het Raadhuis, van des voormiddags 10 tot des na middags 8 uren, op Maandag den 18den Januari, voor de bewonors van do wijken I, II en III, op Dinsdag den llden Januari, voor de bewoners van de wijken IV en V, op Woonsdag den 15den Januari, voor de bewoners van wijk VI, op Donderdag den 16de* Januari, voor de be woners van wijk VII, op Vrijdag den I7den Januari, voor do bowonora van do wijken VIII en IX of do buitenwijk, en dat de geboorte-akten, die de belanghebbenden bij do inschrüving, onder opgave der woonplaats van don ingeschrevene, bebooren over te leggOD, dage lijks, de Zondag uitgezonderd, zijn te verkrijgen ter 8ecretarie dezer gemeente (afdeeling Burgerlijke Stand), van des voormiddaga 9 tot des namiddags 3 uren, wanneor tevens voor hen, die hier niet zijn geboren, aanvrage ter verkrijging dier akten kan worden gedaan. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leid on, DE KANTEB, Burgemeester. 4 Januari 1889. E. KIST, Secretaris. Morgen, Zondag 12 Januari, is het 83 jaren geleden dat Leiden door het springen van het kruitschip, welks ligplaats aan hot Steenschuur thans in den walmuur aldaar door een gedenk steen wordt aangeduid, zoo zwaar is geteisterd geworden. Van hen, die toen onder de puinhoopen geraakten, maar gelukkig gered werden, is thans niemand meer in leven, ook niet van hen, die toen nog slechts kinderen waren. De laatste is onlangs overlsden. Ter herinnering aan deze ramp deelt de heer H. G. Roodhuyzen, van Amsterdam, het volgende mede: Als het 12 Januari en tien minuten voor vieren was, haalde myn vader, Leidenaar van geboorte, zyn horloge uit, en als het geen werkdag was, kregen wij, kinderen, op datzelfde oogenblik hst verhaal van zijn weder- varen by die ramp, anders later; nooit bleef het achterwege. Wy wisten dat onzs grootvader in zyn eigendommetje, in de Molensteeg, eene tamelyk breeds straat, eene timmermans werkplaats had, en dat wy van daar geene vflftig schreden te doen hadden om op de Ruïne te komen. „Ik was achttien jaar," dus vertelde myn vader. „Even over halfvier verliet ik het ouderlijk huis met een vriend, die een bood schap op het Rapenburg te verrichten had. Ik zou hem vergezellen. Maar op don hoek der straat herinnerde ik mij, dat ik een on willig verzuim te heretellen had, ergens op de Koepoortsgracht. Dat heeft mij geredvan mijn vriend is nooit iets terechtgekomen hij zal zoo ongeveer vlak bij het schip ge weest zijn, toen het sprong. Toen ik vóór de kazerne of aan het gebouw kwam, waar de Spaansche krijgsgevangenen „Spaansche?" vroeg één onzer. „Ja, toen hield ik ze voor Spanjaarden. Misschien zijn het Italianen geweest. Maar vreeShen waren zij. 't Moge tot bewijs strek ken, hoe weinig Napoleon het rijk van zijn broeder zelfstandig achtte. Toen ik voor dat gebouw kwam, werden die gevangenen juist op het voorploin geïuspecteerd. Ik bleef een - oogenblik staan kijken en dacht: Wat zien j die mannen er woest uit; als hun wrevel eens losbirstto Met die overdenking wandelde ik voort in de richting van de Koepoort. Plotseling was het alsof hemel en aardo vergingen. Ik werd van den grond op gelicht en er togen aan gesmeten tot twee maal toe, en met zulk eene kracht, dat ik vele dagen daarna er nog de gevolgen van voelde. Maar op dat ontzettend oogenblik voelde ik niets; door het licht en den slag dacht ik niets anders dandie Spanjaarden hebben de kazerne in de lucht laten vliegen. Ik zette het op een loopen, terwijl het, om mjj heen, balken, steenen en gruis regende. Naderhand bemerkte ik dat ik overal kleine wonden had, door glas veroorzaakt. „Hoe lang ik voortgeloopen heb, weet ik niot, maar toen ik naar huis trachtte te keeren, kon ik de Molensteeg van den kant der Koepoortsgracht niet bereiken, zoowel vanwege de menschen als vanwege het puin. „Intusschen was de hemel rood van den brand, die overal losbarstte. Toen ik einde lijk te huis kwam van den kant van deD Vliet, klauterende over de verbrokkelde bouw stoffen, welke op de straat gevallen waren, vond ik ons huis onbewoonbaar en verlaten. Mijn vader was brandmeester, hem dacht ik op zijn post; maar moeder en mijne broers en zusters? En de knechts, vooral Dirk, met wien ik nog kort te voren over een kozijn gesproken had, dat hij juist onderhanden had? Ik dacht dat ik alleen aan de ramp ont komen was, want van de buren kon ik in hunne verbijstering geene inlichting ontvangen. Elk was te zeer vervuld van de vraag, wat er eigenlijk gebeurd was; elk in de hoogste mate bekommerd om het lot van kinderen en bloedverwanten. Intusschen werd de hemel al rooder en rooderhij dat licht onderscheiddè ik verminkte menschenlyken op het straatpla veisel. Ik ijlde heen om mijn vader op te zoeken. Hemel, welk een schouwspel! Van zulk eene verwoesting als ik aanschouwd heb, kan nie mand zich eene denkbeeld vormen. Midden in de stad was een plein gevormd, grooter dan de Dam te Amsterdam, maar dat plein lag halverhui3 hoogte opgehoopt met de brokken van verbrijzelde huizen, uit welke brokken overal de vlammen omboogstegen. Op mijn vraag naar den brandmeester R. kreeg ik geen ander antwoord dan een bevel om te pompen, en als ik afgelost werd, moest ik verminkte Iiiken of stervenden helpen weg dragen. Eerst toen de dag aangebroken was, en er mannen uit Den Haag en Haarlem en uit de omliggende dorpen gekomen waren om te helpen, kon ik mijn vader gaan zoeken. Tevergeefs. Wat op het plein der verwoes ting aan huizen staande was gebleven, leverde bijna nog treuriger schouwspel dan het plein zelf. Zoo kan Ostende er niet uitgezien heb ben, toen het drie jaren gebombardeerd was. Intusschen was het reeds gebleken, dat het inderdaad aan genietbaar voedsel ontbrak. Tot zelfs in gesloten kasten waren de glas splinters in brood, boter en kaas gedrongen. Daarom werden de schuiten, die uit Den Haag groote ketels met voedzame spijs aanvoerden, met een gevoel van vreugde begroet. Maar welke vreugde? Na de eerste voldoening der lichamelijke behoefte, kwam de bekommering om de aanverwanten opnieuw met te grooter kracht. Eerst na drie etmalen waren wij hereenigd. Mijne moeder had met dertig andere vrouwen de nachten zittende in dezelfde kamer door gebracht, de dagen zoekende; maar niemand werd tot het terrein van den brand toege laten dan koning Lodewijk, die zoo snel mogelijk uit Den Haag kwam. Zelfs toen werkte het gevoel van vaderlandsliefde zóó sterk bij mij, dat ik den „lammen koning" niet heb willen zien; gij weet, dat ik my- z si ven in dat opzicht ge'rouw ben gebleven. Maar ik vernam, dat prof. Rau hem begroet had met do woorden„Sire, vous arrivez comme un ange du ciel." „Ah, si j'étais ange," bad de lamme Bonaparte geantwoord. „Wij haddon er allen het leven afgebracht, ork Dirk, de oude knecht, die jelui kent. „'t Is waar, Dirk heeft mij wel verteld, boe hijzelf in de werkplaats in een hoek gesmeten werd en nooit ook maar een splinter teruggevonden heeft van het kozijn, dat hy onder handen had. Dat was hem het won derlijkste geweest. „Maar zoo ging mijn vader voort het vreeselykste was, dat het onheil juist tien minuten vóór vieren plaats had, dat is tien minuten vóór de scholen uitgingen. Eene van die scholen met honderden kinderen, stond had gestaan in de nabijheid van het schip. De meester bevond zich juist bi) de kachel, die byna gloeiend stond. By het half in storten, half wegvliegen van het gebouw, werden de meeste kinderen dadeiyk gedood; om den meester heen bleven eenigen onge deerd in een soort van hol; de meester zelf was beklemd geraakt tusschen balken en planken en de omgeworpen heete kachel. „Bidt, kinderen, bidt!" waren nogzyne woor den, voor hy een akelig uiteinde vond. „'t Is de jongste dag! Bidt, bidt!" „Van die kinderen zyn er enkelen gered. Merkwaardig genoeg, het vuur vaD de kachel scheen gedoofd te zyn". Ja, als kind heb ik een van die geredden ettelyke malen gezien, als bewoner van een hofje, dat my trok door zyn tuin vol bloe men. Dien ouden, ernstigen man, met zyne blauwe kamerjapon en zyne staartpruik, be schouwde ik als een wondermensch. Ik haakte er naar, dat hy vertellen zou, maar hy deed het noeit en vragen durfde ik hem niet. Ik denk ook dat hy liever niet aan het vreese- iyk geval herinnerd werd, ten minste als ik myne grootmoeder vroeg om te vertellen, ant woordde zjj„Dat is veel te akelig." 't Is waar, als zy ooit eene spraakzame vrouw ge weest was, had zy hare spraakzaamheid sinds de ramp verloren. Ze was altyd stil, zwygend en in zichzelve gekeerd. Maar zoo waren er meer geworden. Myn grootvader kon met cynische onbarm hartigheid uitweiden over al het vreeselyke, dat hy gezien had. Ik huiver nog van de beschryving van de afgescheurde ledematen. En dan mocht ik de hand zien, de hand, by den pols van een merischenlichaam afgorukt., welke hand hy opgeraapt had en op sterk water bewaarde. Die hand had voer mij iets vreeselyks, dat toch aantrok. Eens was de flesch verdwenen. Myne grootmoeder werd door myn grootvader verdacht, dat zy het akelig gedenkstuk ergens in den tuin had begraven. Ik weet zeer goed dat myn grootvader zoowel als myn vader, niet van dertig, maar van tachtig duizend pond kruit sprak; andere getallen worden nog heden opgegeven. Maar wie heeft dat ooit geweten Voor zoover my bekend is, heeft niemand ooit kennis gehad noch van de lading, noch van de bestemming van het schip, waarop ds. Broes, die toen te Leiden stond, later naar Amsterdam beroepen werd, en niet ver van het middelpunt der ramp woonde, naar my verzekerd is, aanstal ten heeft zien maken om pannekoeken te bakken. Hy zat namelyk in zyne voorkamer voor het venster aan eene preek te arbeiden dan had hy een oogenblik naar het schip gezien. Toen knapte het in het brandende turfvuur aan den haard en er vloog eene vonk op het toen zeer gewone matten vloerbekleed sel. Ijlings stond hy op om brand te voor komen, en nauw had hy de vonk gedoofd, of daar stortte de voorgevel in, gedeeltelyk naar binnende stoel, waarop hy gezeten, de tafel, op welk» hy geschreven had, waren bedolven onder puin. "Was het wonder, dat hy zich als een goddelyk geredde beschouwde, en dat myn vader dat voor zich ook deed? Maar zoo waren er meer, wier namen niet den klank van dien van ds. Broes had den. Ik heb er oen gekend, die soms by myn grootvader kwam, altyd iydende gebleven was en my volstrekt niet ingenomen met zyne redding toescheen. PSUS DEE ADVTSBTHNTIEN: Vu> 1—S regaU/1.0*. Iad<» regel meer/0.174. Groote re lettere neer pUeteruinte. Toer het ia- oaeaeereD buiten de eted wordt f 0.10 berekend. Het eenige honderden ponden ik meen drie zwaro yzer, dat op het ondereinde van den mast van het schip gelegen had, kwam by de academie neder én moest er uit den grond dor straat gegraven worden. Er zullen er onder myne voormalige leer lingen wel zyn, die zich herinneren, hoe ook ik tien minuten voor vieren op den 12den Januari Leidens ramp herdacht, zulk een ster ken iodruk heeft het verhaal van ooggetuigen op my gemaakt; hoe sterk moet die indruk dan voer die getuigen zeiven geweest zynl „De ruïne is veel te groot," placht myn grootvader te beweren„er is veel onder den voet gehaald, dat had kunnen blyven staan." Maar myn grootvader was timmerman; hy dacht misschien by die woorden aan do rno- geiyke karweien, waarop de kans voor hem door het omverhalen verkeken was. Aan de universiteit alhier is het doctoraal examen in de geneeskunde afgelegd door den heer T. Broeksmit. Men echryft ons uit Koudekerk: Woensdag-avond trad in onze tweede Nuts lezing als spreker op prof. dr. Jan Ten Brink, van Leiden. Dat de goede indruk, dien de gevierde geleerde en redenaar het vorig jaar had teweeggebracht, niet was uitgewischt, be wees het talryke publiek, dat van het begin tot het einde met onverdeelde belangstelling en aandacht zyne zeer boeiende rede volgde. Vóór de pauze hoordeu wy eene voordracht naar aanleiding van don Robinson Cruaoö van „Daniël de Fofi." Het doel van den geachten spreker was ons te laten opmerken, dat tal van Robin- sonnaden, die van de Foê zyn voorafgegaan en gevolgd, dat ieder volk zyn eigen Robinson gehad heeft. Door vele grepen uit den schat van letterkundige producten van vroegoren en lateren tyd, maakte hy ons dit duidelyk. Een Griekschen Robinson treffen we reeds aan in den „Odussee" van Homerus, 't Is Uly8su8, die als schipbreukeling op het eiland van de schoone Calypso aankomt. „Sindebaad" was de Arabische (uit de 1001 nacht), „de abt St.-Brandaan", de Keltische Robinson. „Gullivers reizen" van Swift, ja zelfB de „reis naar ds maan" en „20,000 mylen onder zee" van Jules Verne kunnen tot de Robin- sonnaden gerekend worden. Hoewel aan al deze verhalen hetzelfde idéé ten grondslag ligt, is toch hun karakter en bedoeling zeer verschillend. De tyd, waarin en het volk, waarvoor ze geschreven zyn, hebben er hun eigenaardigen stempel op gedrukt. De eerste Robinsonnadon dragen een mythologisch karakter; in die van lateren tyd treedt de methodiek meer op den voor grond (Swift-Lytton), terwyi uit die van den nieuweren tyd meer het realisme spreekt. Na de pauze werden we vergast op een drietal even fijne als diep treffende schilde ringen en tafereelen uit de werken van Alphonse Daudot„De Sous-prefect", „La dernióre classe" en „La vie de Désirée Dérobène. Was het de bedoeling van den spreker om door deze schetsen ons het werkelyk schoone en eenvoudig ware te doen bewonderen uit de werken van den gevierden Franachen schrijver, we kunnen hem de verzekering goven dat by daarmede zyn doel volkomen bereikt heeft. We danken dan ook ten zeerste den heer Ten -Brink voor zyne leerzame en aangename rede en wenschen met Ion voorzitter dat het niet de laatste maai zy dat wy den geachten spreker voor ons hebben zien optreden. In de gemeente Katwyk bedroeg in 1889 het aantal geborenen 280, waarvan 147 man- neiyke en 133 vrouwelyke; het aantal over ledenen 125, waarvan 65 mannelyke en 60 vrouwelijke, terwijl 51 huwelyken werd»A voltrokken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1890 | | pagina 5