H°. 9171 Zaterdag IX Januari. A0. 1890. Dit nomiuer bestaat uit TWEE Bladen. <§S2S jouraat wordt dagelijks, met uitzondering van §pu- en feestdagen, uitgegeven. Leiden, 10 Jannari. feuilleton. EEN GELUKSVOGEL. PRUS DEZER OOURAj^T': Too* Léidon per I maanden.IJS. Franco per post.LM. iiioadorl^ca Ncnmere.Ö4&, Gravenstein. (Ingezonden.) Het doel dezer regelen is, eene welge meende ergernis te openberen en te moti- veeren. Ergernis by het vernemen van de tijding, dat, naar het voorstel van eenige raadsleden, het oude Gravenstein met de be lendende rechtagebonwen zou worden ge sloopt, om plaats te maken voor een mo dernen muziek- en danstempel. Gravenstein te sloopen! Gravenstein, het eenige gebouw binnen Leiaens aloude wallen, dat ons herin nert aan onze wakkere Hollandsche graven, aan den Roomsch-koning, Leidens welgezinden beschermheer; aan Floria V, den vader des volks. Vlug en slank als voor eeuwen rijst het torentje ten hemel, niet geknakt door de stormen des tijds; maar veeleer sterk ge noeg, om nog lange jaren bij het nakroost getuigenis af te leggen van het krachtige geslacht, dat in de middeleeuwen dezen grond bewoonde. Om de herinnering levendig te houden aan een volk, dat zoo vroeg de ge meentelijke zelfstandigheid kende; dat fier was op zijne krachtdadig veroverde rechten en vrijhedendat in later tjjd voor 's graven rechtspraak de eigen vierschaar in de plaats stoldeen voor hare stedelijke justitie, rondom den ouden „Steen" des graven, eigen statige gebouwen deed verrijzen. De tijden der stedelijke zelfstandigheid zijn lang vervlogen I Vervlogen de tijd, toen de bevolking zich veilig gevoelde binnen de hechtfc stadswallen en welbewaakte poorten; toen zij zich geen harer voorrechten door welke macht ter wereld ook zou hebben laten ontrooven. De eigen rechtspraak, als een onkreukbaar privilege door den graaf aan de Leidsche burgerij geschonken, was haar rechtmatige trots, die in later jaren, bi) de stichting van het hoofdgebouw op het Pieterskerkplein, zijn symbool vond in de stedelijke sleutels, onder de Gerechtigheid op den frontispice gebeeld houwd. Maar al zijn die tijden van krachtig leven en stedelijke fierheid lang vervlogen, aan ons de taak, de herinnering aan het wakkere voorgeslacht levendig te houden I Allereerst zjj die taak ter hand genomen door de stads bestuurderen, die er voor te waken hebben, dat het weinige, wat ons van die oude tijden rest, niet vervalt en te gronde gaat. Dat zjj PRUB DER ADYERTENTESlNi Tan i—re&ala 1.06. Iador* r»fcl mter 0.17^» Grooicr® letters neer pLa&taraimU, Yoor het ix» ttMMrtn baiten de sUd wordt 0.10 berekend. steeds die historische gedenkteekenen bewaren en verzorgen als een kostbaar pand, aan hun beheer toevertrouwd! Op hen rust de dure verplichting, aan hunne opvolgers datzelfde pand weer ongeschonden over te dragen. Wanneer dus ooit de tijding vernomen wordt, dat beitel en hamer de muren van Gravenstein zullen beroeren, het zy slechts om te verbete ren, wat verbetering behoeft. En dan hoe eer hoe liever! Dan verwydere men later opge smeerde verf en kalk, gelijk men op zoo uit nemende wy'ze aan het Raadhuis heeft gedaan dan opene men, wat verkeerdelijk dichtgemet seld dan stutte men, wat te zwak mocht zijn Maar nimmer sla de slooper zijne onheilige handen aan een gebouw, dat een dierbaar, historisch gedenkteeken is voor een elk, wien kunstgevoel en oudheidsliefde niet ge heel ontbreekt, en die wat voelt voor onze oud-vaderlandsche traditiën 1 Moest Gravenstein vallen, om der gegoede burgerij eene concertzaal te verschaffen, Leiden zou aan de vrienden van historie en kunst tot bitterste ergernis; aan den lande ten spot strekken. En waarlijk, men zou reden hebben, met den vinger te wijzen naar eene stad, eeDe van de oudste en eerwaardigste van Holland, die een harer kleinoodiën, die Gravenstein aan den slooper overlevert, alleen om eene uitspanningszaal te bouwen juist op de plaats, waar dat bouwen volkomen ongeoorloofd zou zijn! Leiden, 8. 1. 1890. H. BURGBR. Aan de universiteit alhier ie het doctoraal examen in de geneeskunde afgelegd door mejuffrouw A. M. C. Van de Ven Sauveur en het theoretisch geneeskundig-examen door den heer W. N. Hartman. Hedenmorgen werd op de begraafplaats aan de voormalige Marepoort ter aarde besteld het stoffelijk overschot van wjjlen den heer Adr. Verhoog, in leven directeur der brandweer alhier. Reeds geruimen tjjd voordat de rouwstoet er was aangekomen, had zich eene zeer tal rijke schare op den doodenakker vereenigd, waaronder, voor zoover z(j niet door onge steldheid waren verhinderd, bijna allen, die in verschillende betrekkingen als hoofden met de brandweer in betrekking staan. Toen de kist, waarop een krans was neer gelegd met „aan onzen lieven grootvader" op het wit satijnen lint, in de groeve was neer gedaald, bracht dr. J. A. Beyerman, predikant bjj de Remonstrantsche gemeente, in herinne ring hoe spoedig deze man, wiens omhulsel thans aan do aarde werd toevertrouwd, was weggegaan, dien man, die we in het vervolg zoozeer zullen missen. Verhoog toch was een man van beteekenis in zijn kring en warm klopte zjjn hart voor alles wat goed was. Eigen geldelijk belang stelde hjj dan op don achtergrond. Nooit werd tevergeefs zijne mede werking ingeroepen waar het ook de be langen der kerk betrof. Hij heeft gewerkt, zoo lang hij kon, met een vriendelijk hart en met eene toewijding, die bij hem, niettegenstaande het klimmen der jaren, niet verminderde. Hier, aan het graf, past dan ook een woord tot de jongeren, die om hem werkten en wien hy alzoo tot een voorbeeld werd. Een vriend en verdediger van de liberale beginselen in Staat en Kerk is heengegaan. Ook zyne kinderen zullen hem missen, evenals zjjne kleinkinderen, met wie hy steeds zoo blijde was. Op hea rust nu de taak om de wonde te heelen, die aan zyne treurende vrouw is toegebracht; aan hen nu de schoone roeping om die wonde te verzach ten! Ten slotte dankte spr. God voor hetgeen Hü ons in Verhoog had geschonken en riep hij dezen een „slaap zacht" toe in de stoffe lijke omgeving der graven. Vervolgens trad de heer P. J. Groen naar voren om namens het college van opperbrand-, brand- en adjunct-brandmeesters een woord van waardeering aan de nagedachtenis van den overledene te wijden. Spreker zou geene lijkrede houden; immers, eene lijkrede is eene lofrede; hij zou dus van den gewonen regel afwijken, maar schetste daarentegen hoe ook z(j allen Verhoog telkens zullen missen, want hij was een ijverig, flink en goed directeur. Zjj zullen hem ook missen in hunne gezellige kringen, met zijn vroolyken blik en zijn gullen lach. Laten allen leeren leven zooals Verhoog heeft gedaan 1 De zoon des overledenen, de heer A. A. R. Verhoog, was de tolk der familie, toen by namens haar hartelijk dankzeide voor de laatste eer, aan zijn vader bewezen. Hiermede was de treurige plechtigheid vol bracht en keerde de stilte op deze geheiligde plek, welke reeds zoo oneindig veel kostbare offers in zich heeft opgenomen, terug, tot weer nieuwe kostbare panden aan haar zullen worden toevertrouwd. De Pransche mail met berichten uit Indiö wordt hedenavond alhier verwacht. Door heeren burgemeester en wethou ders dor gemeente Zoeterwoude is benoemd tot ambtenaar ter secretarie de heer P. J. Cioos, volontair ter secretarie aldaar. Bedankt is voor het beroep r.aar de Ned.-Hervormde gemeente te Zevenhoven door ds. J. H. Willebrands, pred. te Oude-Wetoring. Mr. S. J. Hmgst, raadsheer in den Hoo- gen Raad der Nederlanden, is ernstig onge steld. HfJ is door longontsteking aangetast. De toestand was heden minder gunstig. De toestand van graaf De Villers, secre taris des Konings van het Groothertogdom Luxomburg, is niet ernstiger. In de ziekte van mr. H. C. Verniers Van der Loeff, lid van de Tweede Kamer, is weinig verandering gekomeD. De ïyder heeft met zware pynen te kampen en moet voort durend het bed houden. In den afgeloopen nacht is te 's-Hage overleden do gepens. luit. kol. van het O.-I. leger M. C. E. Ruempol. In 1874 werd de ontslapene wegens zyn heldhaftig gedrag in Atjeh benoemd tot ridder der Militaire Wil lemsorde 4de klasse. Het stoffeiyk overschot van den opper- lntendant der koninklijke paleizen, baron Fagel, is gisteren uit Ellekom te 'e-Hage aangebracht en tot aan het graf begeleid door baron Van Pallandt, vertegenwoordigende Z. M. den Koning. Op de algemeene begraaf plaats stonden vele groot-officieren, adju danten en erdonnance-officieren by het graf, waar alleen graaf E. Van Limburg Stirum, schoonzoon van den overledene, het woord voerde, om namens de familie dank uit te spreken voor de door Z. M. den Koning be toonde deelnoming en voor de hartelijke be langstelling van vele vrienden. Gisteren heeft by den minister van buitenlandsche zaken, jhr. Hartsen, het aan gekondigde gastmaal plaats gehad, waaraan o. a. werd deelgenomen door den Franschen gezant, leden der Belgische legatie, den minister-resident, graaf Van Bylandt, den minister van financiën, den gep. vies-admi raal Gregory, den minister-resident jhr. Van der Staal, chef van 's ministers kabinet, en anderen. Een gastmaal, hetwelk de minister van buitenlandsche zaken aan de leden der Eerste Kamer op 15 Januari zou aanbieden, gaat, wegens üigetreden hofrouw, niet door. Het is thans zeker dat het 18de Neder- landsch Nationaal Zangersfeest zal gehouden worden op 8, 9, 10 en 11 Aug. a. s. te Arnhem, waar in 1871 eenzelfde feest met schitterenden uitslag is gevierd. Een waar- lorgkapitaal van f 6000 wordt byeengebracht. Uit de portefeuille van een arts. S) „Is toeval, sennor, niets dan toeval 1 Vóór het optreden der ziekte was Canto's quinta verreweg de slechtste; want hy bekommert zich niet om het bedryf, en zyn bodem is hongerig. Geen zyner boomen heeft het ooit tot vier duizend oranjeappels gebracht, terwyl de onze er zes-, soms zeven duizend droegen. En niettegenstaande dat, zou die nietsdoener een middel tegen de lagrima gevondeD hebbeD'? Dat is ondenkbaar, eennor, zoo niet de duivel zeif hem daarby geholpen heeft." Tunal had met zekere verbittering gespro ken; hy was blykbaar geen vriend van den oude. Na eene korte pauze ging hy evenwel bedaarder voort: „By dat alles behoeft zyn aanbod niet onvoorwaardelijk van de hand gewezen te worden. Eene blinde duif vindt soms wel een korrel. Maar men moet er reke ning moe houden, met wien men te doen heeft en zich uitsluitend op zichzelven verlaten." Dat was in werkolykheid ook myne mea ning, en daarom besloot ik dan, myne Lon- denscho lastgevers omniddellyk met dit aan bod van Canto in kennis te stellen, en zoolang het antwoord nog niet was gekomen, zelf standige onderzoekingen te doen. Zoodra dus de lang verbeide zending uit Ponta-Delgada by my was aangekomen, ging ik onmiddeliyk aan het werk. Met verlof der eigenaars nam ik van de plantages van Canto, Tunal en eenige anderen drie monsters aarde van de oppervlakte en wel op een en twee voet diepte, en begon die monsters scheikundig te ontleden. Al deze monsters stemden in hunne samenstelling overeen, daar zy een groeten rykdom aan kiezel, kalizouten en pho9phaten aanwezen, en daarmede begon myne hoop, langs dezen weg iets te vinden, te vervliegen, toen ik eindelyk by het onderzoek der stikstofverbin dingen een opmerkeiyk verschil kreeg. Ter wyl namelyk de uit Canto's quinta genomen monsters slechts zeer geringe hoeveelheden salpeterzure kali bevatten, bleken de overige daarvan meer dan verzadigd te zyn. Maar één zwaluw maakt geen zomer en een vinger nog geene hand, zooals men op de Azoren pleegt te zeggenik waagde dus uit deze ontdekking niet eerder eene conclusie te trek ken, voordat herhaalde proeven haar bevestigd hadden en de loep my bovendien aantoonde, dat mot name de aaide van Tunais quinta rykelyk met organische overblyfselen, vooral met graten en vischschubben vermengd was, die in Canto's grond niet of in zeer kleine hoeveelheden aanwezig bleken te zyn. Van dat oogenblik af was het voor my aan goen twyfel meer onderhevig, dat Canto het behoud zyner quinta alleen aan het gemis van stik- stofhoudende stoffen in den bodem te danken had, daargelaten of dat. gemis opzettelyk of toevallig was. De evenals alle paddenstoelen op stikstof verzotte schorsknager had blijkbaar het aardryk, dat hem deze lekkerny onthield, met verachting gestraft, en daarmede den eigenaar den grootsten dienst bewezen, dien liy ooit iemand kon bewyzen. Vanwaar echter de overvloed van stikstof in den bodem der overige plantages? Van waar vooral de tallooze vischgraten Ik inter pelleerde Tunal daarover. „O, niets is eenvoudiger dan dat!" gaf de quinteiro my ten antwoord. „In de jaren 1830 tot 1840 was er eene buitengewoon ryke bo- nitovangst, en daar de visschers den zegen niet anders te gelde konden maken, werden duizenden wagenladingen als mest gebruikt." „Ook op do overige eilanden?" vroeg ik in ademlooze spanning. „Zeker, seimor. Ik zelf heb twintig ladingen in myne quinta gebracht „En daarmede de lagrima zelf in huis ge haald!" viel ik hem opgewonden in de rede. En nu zette ik den verbaasden Tunpl in een oogwenk uiteen, hoe myns inziens do onder den invloed van lucht en vocht verwerende vischme9t het aardryk mot eene stikstof- houdende zelfstandigheid bezwangerd en daar door het beste broeibed voor den schorskna ger gevormd had. „Gy hebt geiyk, sennor 1" riep Tunal op springend. „Canto is de eenige, die uit gemak zucht reeds sedert tien jaar den grond niet bemest heeft." „Dat dacht ik wel," ging ik triomfeerend Viort. „Laten wy het hem dus nadoen, laten v y den broodkorf zoo hoog of liever zoo laag hangen, dat de verwenschte schorsknager hem niet meer kan bereiken! Wilt gjj de poging met my wagen, Tunal, en vóór alles: wilt gy uwe quinta daartoe ieenen Tunal nam het aanbod met vreugde aan, en nog denzelfden dag verzocht ik dom Jose schrifteiyk om ongeveer twintig stuks ge zond", vierjarige oranjeboomen, die, met zorg behandeld, nog in hetzelfde jaar tot bloei konden komen, zooals ik er bijvoegde. Wordt vervol]).)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1890 | | pagina 1