N°. 9121.
Maandag; 11 November.
A0. 1889.
pit nommer bestaat nit DRIE
Bladen.
SCHEURKALENDER 1890.
„Het Verzekeringswezen."
Leiden, 9 November.
Feuilleton.
HET GEHEIM"
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEEEB COURANT i
fear L«iden per 8 latandea1.19.
Pmm par poet1.49.
edorLfcfko Hommera0.96.
fèesrast vrsr&t dagelijks, met liHssu&sitng
van iü <§SèStdagiü, UitgagüVSR.
PBIJB DES. ADYEBTENTIiflN
14 royale 1.0Ö. Iodero ltgsl xuear
Gtrootere loltara nej.r plaitaniimtK. Toor ^Ri
cu-sausren bniton d« oted wordt 0.10 b-crsbeatf
Onzen AbonDé's zal In da volgende maand,
evenals vorige jaren, tegen zeer geringen prjjs,
een SCHEURKALENDER worden aange
boden. 'Wjat betreft uitvoering en scbild, laat
ook deze kalender niets te wenschen over, zoo
dat de Abonné's in staat zullen worden gesteld
zich voor 1SOO wederom van een uiterst netten
SCHEURKALENDER te voorzien.
JKikeriki.
Aan de Abonné's daarop, wordt by dit
nommer verzonden No. 7 van Kikerïki.
Wy hebben de aandacht te vestigen op
een klein geschrift van Dr. H. M. Meyboom,
onder bovenstaanden titel dezer dagen door
de Maatschappij tot Nnt van 't Algemeen
uitgegeven.
Vooraf zy in herinnering gebracht, dat sinds
een paar jaren genoemde Maatschappij zich
verdienstelijk maakt door do bezorging van
volksgeschriften, kleine, nette brochures van
een dertigtal pagina's gemiddeld, waarin door
by uitnemendheid bevoegde schryvers in po-
pulairen vorm onderwerpen behandeld worden
van algemeen belang. Dat die arbeid waar
deering vindt, blykt uit de vele duizenden
exemplaren, die er van genomen zyn. De
verspreiding is zeer gemakkelyk gemaakt;
elk boekje kost 5 cents, en de leden der
Maatschappy ontvangen er 50, desverkiezende
gesorteerd, voor f 1,25, niet-leden voor f 1,60.
Dit in het voorbygaan. De zaak, door den
heer Meyboom aanbevolen, kan niet anders
worden beschouwd dan van het uiterste be
lang, niet slechts voor enkele maatschappelyke
klassen, maar voor de geheele samenleving;
wordt verzekering, in baar onderscheiden
vormen, in ruime mate toegepast, dan ver
liest het sociaal vraagstuk een groot deel
van zyn dreigend karakter.
Men zal wellicht zeggen dat dit alles vol
strekt niet nieuw is. Voor hen, die geregeld
couranten lezen en nu en dan een tydschrift,
aan maatschappelyke belangen gewyd, is
over deze zaak weinig te vertellen, dat hun
niet bekend is.
Wij betwisten zulks geenszins, te minder,
omdat wyzelf ons omtrent haar niet onbe
tuigd hebben gelaten. Maar hoe druk zy ook
reeds besproken werd, wy durven niet beloven
er in 't vervolg niet meer op terug te zullen
komen. Goede dingen moeten zóó dikwyis
herhaald worden, totdat ieder er van door
drongen is, en dat dit nog by lange na niet
het geval is, blykt uit den betrekkelyk ge
ringen omvang, dien inzonderheid de pensioen
en levensverzekering hier te lande nog heeft
bereikt.
Er zyn menschen, dis hun deelneming
uitstellen in de verwachting, dat weldra de
Staat deze zorg op zich zal nemen, wel is
waar niet zonder dat van de belanghebbenden
ook een offer zal worden gevraagd, maar
toch zoo, dat er een vaste en breeds organi
satie tot stand komt, waartoe ieder zal ver
plicht worden toe te treden, in welk geval
men den druk weinig zal voelen, dewyi hy
op allen rust, evenals die der belastingen.
We hebben reeds vroeger gelegenheid ge
had de meening uit te spreken, dat wy deze
tusschenkomst van het Staatsgezag volstrekt
niet wenscheiyk achtenbovendien gelooven
wy niet dat men daartoe ten onzent zoo
spoedig zal overgaan. Wil bet thans levend
geslacht zyn toekomst eenigermate gewaar
borgd zien, dan moet het zelf die zorg ter
hand nemen.
Hoe noodzakelyk dat is, wordt in het
boekje van den heer Meyboom duideiyk uit
eengezet. In meer dan één gezin, tot de ge
goede klasse behoorende, is de droevige onder
vinding opgedaan, wat het zegt, wanneer het
hoofd deB huizes hierin nalatig is geweest.
Zoolang de bronnen van inkomsten op de
gewone wyze vloeiden, leefde men er goed van
in alle behoeften, ook van minder dringenden
aard, werd aanstonds en ruimschoots voor
zien, de familie was bekend om baar
gaetvryen aard, om de gezellige feestjes,
welke de vrienden aan den disch vereenigden,
om de milde deelneming aan alles wat tot
veraangenaming des levens kan dienen. Maar
daar kwam plotseling de dood stoornis bren
gen. En toen.„Groote ontsteltenis in de
familie. Verwanten en voogden met de handen
in het haar. Familieraad. Consulten met allerlei
liefdadige instellingen. Beroep op openbare
philanthropie. Beweging van hemel en aarde
om de broodeloozon aan een middel van be
staan te helpen. Zorgen, angsten en ver
slagenheid. En dat alles, waarom? Omdat de
kostwinner, die heenging, zorgeloos leefde.
Hy was allerliefst misschien voor vrouw en
kinderen. Maar hy dacht niet aan den komen
den dag."
De allereerste regel, dien ieder, wiens arbeids
vermogen het eenig bestaansmiddel van zyn
gezin uitmaakt, zich behoert te stellen, is
deze: Zooveel mogelyk zorg dragen, dat het
verlies van dat vermogen niet den ondergang
de. zynen na zich sleept.
Voor de toepassing van dien regel zyn geen
algemeens voorschriften te geven. Elk heeft
te rade te gaan met de byzondere omstandig
heden, waarin hy verkeert, en die de wyze
bepalen, waarop hy het best, dat is hot voor-
deeligst en het zekerst, aan die op allen rus
tende verplichting kan voldoen.
Het is boven allen twyfel verbeven, dat er
thans personen van gevorderden leeftyd in
menigte zyn, die het betreuren, dat zy niet
vóór vele jaren tot levensverzekering zyn
overgegaan; wilden zy nu het verzuim her
stellen, dan zouden zy, om voor de hunnen
iets van beteekenis te doen, een premie moe
ten betalen, die hun geldelyk vermogen verre
overschrydt. Tegen dat leedgevoel, dat natuur-
lyk met de jaren in kracht toeneemt, en in
hooge mate afbreuk doet aan de opgewektheid,
die we allen voor de vervulling onzer taak
zdo noodig hebben, zouden we gaarne de
jongeren beveiligd zien. Daartoe bostaat maar
één weg, en wie dien 't vroegst bewandelt,
is er het best aan toe.
Velen, wy spreken by ondervinding, be
spotten dien raad. In de bloeiende lente denkt
men niet aan den toekomstigen winter, en
wordt er ook niet gaarne opmerkzaam op ge
maakt. Men viDdt er iets oudemannetjesach-
tigs in, aan pensioen-verzekering te doen,
en wat betreft het verzekeren van een uit-
keering aan nagelaten betrekkingen, als
men nog vrügezel is, telt men daar ook niet veel
voor. Maar, zou het toch niet verstandig zijn,
niettemin met de premie-betaling zoo spoedig
mogelyk te beginnen? Dan wordt de last
voel gemakkelyker te dragen, na het huwelyk,
wanneer er wel degelyk een zedelyke ver
plichting is, tot een verzekeringsfonds toe-
getredi- °te zyn.
De Meyboom denkt er evenzoo over.
„Elk jong gezin", zegt hy, „zette op zyn
jaariyksche begrooting een post voor levens
verzekering. Wat zeg ik? de jonge man, die
meent vrymoedigheid te hebben een levens
gezellin te vragen op grond van het jaar
iyksche inkomen, dat hy aan te bieden heefi.
verzuime niet daarvan af te trekken de som.
welke voor assurantie moet worden ter zyde
gelegd. En de jonge vrouw, die haar huis
houding inricht, haar budget opmaakt en op
een bepaalden voet van leven zich zet, ver-
gete niet dat de jaariyksche premiên voor de
verschillende assurantiën even onverbiddelyk
betaald moeten worden, als de sommen,
waarop de rykB- of genreen to-ontvanger voor
te betalen belasting beslag legt en dus voor
de huishouding niet meer beschikbaar zyn."
Het besef van deze verplichting moet eteeds
dieper doordringen, ook tot die klassen onzer
samenleving, waar de stryd om het bestaan
niet zonder moeite wordt gestredenvooral
daar heeft het verlies van het arbeidsver
mogen, door ouderdom, deor invaliditeit, door
den dood, de verechrikkeiykste gevolgen.
Groot is nog het getal dergenen, wien het
niet mogelyk is de noodige voorzieningen te
treffen, ook ai ondervinden zy daarby den
steun van anderenen het middel, om die
mogelykheid te scheppen, is nog niet gevon
den. Maar het algemeen en gezameDiyk stre
ven moet daarheen gericht worden, om de
grens der levensverzekering immer uit te
breiden, ook door beperking van behoeften,
onder welke er toch ook zyn, die zonder
groote schade onbevredigd kunnen blyven;
en kan niet op éénmaal, en zelfs Diet in
korten tyd, in dit opzicht een bolangryke
verbetering worden aangebracht, moge er
dan ten minste een onafgebroken vooruitgang
zyn waar te nemen. De openbare meening
moet zich nadrukkelyk vóór de verzekering
verklaren, en do wetgevonde macht moet
eindelyk ook eens nagaan, in hoeverre zy de
rechtszekerheid by de assurantie kan ver
sterken.
Het geschrift, dat ons deze regelen in de
pen gaf, is wel geschikt tot bereiking van
dit doel by te dragen.
Door den heer J. C. J. B. A. De Josseiin
do Jong, eersten luitenant by het corps mari
niers der Koninklyke Nederlandsche marine,
is aan 's Ryks Ethnographisch Mueeum ton
geschenke gegeven en geïnventariseerd als
No. 254:
De schedel van een Papoea van Biak, Nieuw-
Guinea, mot onderkaak, mannelyk geslacht,
ouderdom ongeveer 30 jaren, dolichocephaal.
Typische Papoea-schedel met prognatisme van
den bovenkaak en zeer sterke inserties, links
stenocrotaphie, zeer smalle vleugel van het
wiggebeen, abnormale gesteldheid der linea
superior on inferior van het acl.terhoofdsbeen;
de meeste tanden in den bovenkaak ontbreken.
Lang 182, breed 130 cM. Index 71.42.
Aan den schenker is de dank der Regeering
betuigd. Sts.-Crt
van den Inspecteur van Politie.
48)
Jacob Carr verklaarde een letterzetter te
ayn op de drukkery van de wekelyks uitko
mende Sandbanksche courant. Hy woonde te
Sint-Cubbert en ging, na afloop van zyn werk
op de drukkery, des avonds laat, ongeveer
tegen middernacht, naar huis.
Dit was ook het geval geweest op den
avond van den 24sten October. Zyne nachte-
lyke wandeling voorde hem langs de Rob-
Roy-Viila op den Hamiltonschen straatweg,
die met een zypad naar Sint-Cubbert voert.
„Hebt gy op uw weg naar huis dien avond
iemand gezien?" vroeg de commissaris Grand,
nadat de getuige den eed had afgelegd en de
voorloopige vragen beantwoord waren.
„Ik heb iemand in groote haast langs den
weg zien loopen, terwyl hj iets in zyne hand
hield."
„En was die „iemand" een man?"
„Ja zeker, een man."
„Daar zyt ge volkomen zeker van?"
„Natuurlyk, mynheer, anders zou ik het
niet zeggenik heb duidelyk een man gezien,
't Was ep het kruispunt van den Hamiltonschen
weg en den weg naar Sint-Cubbert. Ik sloeg
juist den zyweg in om naar het dorp terug
te keeren, toen ik hem de laan naar het
strand op een drafje zag ingaaD."
„En hy hield iets in zyne hand, zegt ge.
Hoe zag dat er uit?"
„Ik kon het niet goed onderscheiden, maar
ik weet wel, dat ik het toen voor eene reis-
tasch hield."
„Hoe ver is het punt, waar gy dien man
zaagt, van de Rob-Roy-Villa vorwyderd?"
„Ik denk een minuut of vyf gaans."
De voorzitter wenschte den getuige even
eens eenige vragen te doen.
„Hebt ge dien man nauwkeurig kunnen
opnemen? Hebt ge byvoorbeeld zyn gezicht
gezien?"
„Neen, Edel Achtbare I" antwoordde Carr.
„Hy was te ver van my af, en hy sloeg
daarenboven met zooveel haast de zyiaan in,
dat ik hem dadelyk uit het oog verloor."
„Gy kunt ons dus zyn voorkomen niet
beschryven?"
„Neen, mynheer; alles wat ik in de gau
wigheid zag, was de schaduw van een man
die, naar het mij voorkwam, eene reistasch
in de hand droeg."
„Het is u dus geheel onmogeiyk den per
soon te herkennen?'
„De getuige heeft ons reeds dadelyk mee
gedeeld," sprak de heer Grand, zich tot den
voorzitter wendende, „dat hy den man, dien
hy haastig naar het strand zag loopen, niet
van anderen zou kunnen onderscheiden. Ware
dat niet het geval, dan had ik reeds het ge
wone middel, dat in zulke gevallen gebruikt
wordt, beproefd en den gevangene te midden
van eenige andere personen geplaatst, om
hem te doen aanwyzenmaarde getuige ver
klaarde stellig daartoe niet in staat te zyn."
De heer Ford rees van zyne zitplaats op.
„Waarlyk, mynheer Grand!" sprak hy,
„het is my een raadsel, waarom gy dan dezen
getuige hebt doen voorkomenDe man weet
immers niets, dat van eenig belang is? Of
vindt gy er iets byzonders in," vervolgde hy
spottend, „dat er hier in deze bevolkte streek
met zooveel dorpen in den omtrek, 'e avonds
werklieden of boeren langs den weg loopen
met pakken en bundels in de hand?"
„Hoe laat was het, toen ge dien man
zaagt?" vroeg de commissaris aan den ge
tuige, zonder aan de woorden van den advo-
oaat de minste aandacht te schenken.
„Ik verliet de stad even voor twaalven,"
antwoordde Jacob Carr, „en had zoowat oen
halfuur geloopen, toen ik aan de zy'laan
kwam. Het moet dus ongeveer halfóén of
een paar minuten er over zyn geweest."
„Gy zyt gisteren uit eigen beweging aan het
politie-bureau gekomen, om de verklaring af te
leggen, die ge zooeven herhaald hebt, nietwaar
„Jawel, mynheer; ik hoorde er van spre
ken, dat de politie geloofde dat een man, en
niet eene vrouw, dien moord op den Hamil
tonschen weg bedreven bad, en herinnerde
my, wat ik gezien had. Het kon misschien
van belang wezen, dacht ik."
De commissaris knikte met het hoofd en
verklaarde dat hy niets meer te vragen had.
De heer Ford echter wenschte nog wol iets
te weten.
„Ofschoon het haast de moeite niet waard
is," begon hy, den getuige aanziende, „wil
ik toch een paar punten tot klaarheid bren
gen. Gy zegt dat ge een man hebt gezien,
die eene tasch droeg. Zyt gy zeker, volkomen
zeker, dat het eene tasch was?"
„Bepaald zeker kan ik niet zeggen dat
het er eene was. Ik heb gezegd: bet kwam
my voor eene tasch te zyn geweest."
„Kan het niet een zak zyn geweest?"
„Wel mogelyk, mynbeer."
„Of eene mand, zoo'n langwerpige mand,
waarin de timmerlieden hun gereedschap
bewaren
„O ja." (.Wordt vervolgd.)