N°. 80S1.
jMaandag T October.
A0. 1889.
$358 <§ourant wordt dagelijks, act uitsondering
van <gpOr es feestdagen, uitgegeven.
Dit nonmier bestaat uit VIER
Bladen.
Kikeriki.
De keuze van een beroep.
Leiden, 5 October.
Feuilleton.
MARIANNE,
PBU8 DXZ2B OOUBJlHTI
Twt L*idsn per B raaaadaji^ 1JM.
Fwmso per poetL?A8.
derive Kommer».®.8<5.
FRU8 Dira ADTKE.TÏNTIEN;
Too 1regel» 1.05. Iedore regel meer 04?$,
Groots re lettors near plaatoruimt». Yoor hiA ia-
oesceoren buiteu do ctad wordt 0.10 bercJe«a-l.
Aan do Abonné's daarop, wordt by dit
nommor verzonden No. 2 van Kikeriki.
Dat's nog zoo gemakkelijk niet, die keuze.
Zoolang de jongens geen 12 jaar zjjn, breekt
men zich er het hoofd niet mee, maar dan
komt langzamerhand de moeilijkheid.
Men weet niet, wat met zyne kinderen te
beginnen. Overal zijn de vooruitzichten slecht.
De landbouwers morren, dat het een slechte
tijd isde arbeiders dat ze weinig verdienen
de handwerkslieden klagen steen en beende
handel vlot niet; de nijverheid kwijnt.
De zoogenaamde „malaise" maakt de keuze
I moeilijker.
Wat zal men zijne jongens dan laten wor
den om ze een voldoend bestaan te ver
schaffen
Eene moeilijke vraag, die 't hart van menig
vader in spanning houdt en hem met zorg
de toekomst tegemoet doet gaan.
Men begrijpt en billijkt deze en dergelijke
overwegingen van don burgerman. Ze bewijzen
dat hij zijne plichten als huisvader ernstig
opvat, wat niet anders dan te prijzen is.
Maar dat verklaart ook, waarom h(j er
vaak toe komt zijne zonen voor een ambt
op te leiden. Voor den strijdt om 't bestaan,
in welk bedrijf ook (landbouw, nijverheid,
handel, nering en ambacht) wil hjj z{jne kin
deren bewaren en neemt daarom zijne toe
vlucht tot eene zoogenaamd „vaste" betrekking.
Een ambt staat bij 't publiek ook hooger
aangeschreven dan een ambacht.
Een ambt verschaft over 't algemeen een
regelmatigen en betrekkelijk gemakkelijken
werkkring.
Een ambt geeft zekerheid van inkomsten.
Een ambt ontslaat iemand van geldelijke
zorgen, zoo men althans de uitgaven naar
de inkomsten regelt.
Een ambt geeft zekere onafhankelijkheid
tegenover het publiek.
Een ambt ontslaat iemand, met 't oog op
pensioen, van zorgen voor de toekomst.
Ziedaar voordeelen, die op onze landge-
nooten eene onweerstaanbare bekoring hebben
uitgeoefend.
Daar komt b(j dat de gelegenheid om
zich voor deze en gene ambten te bekwamen,
tegenwoordig zeer gemakkelijk wordt ge
maakt, en tevens dat de mededinging er naar
voor ieder openstaat en niet meer bepaald
wordt door geboorte of stand, wat natuurlijk
op zichzelf zeer te waardeeren is.
Ondanks deze voordeelen mag men de
oogen niet sluiten voor de nadeelen. De
tegenwoordige toestand toch heeft ons volk
gedreven in eene richting, welke op den duur
niet de ware kan zijn.
Laten we de zaak maar eens wat nader
bezien.
Vooreerst wordt door dit opleidingsstelsel
(voor het ambtenaarsleven) de markt op dit
gebied eveneens overvoerd en bedorven, en
ten tweede worden daardoor de beste krachten
onttrokken aan de overige takkenlandbouw,
handel, nijverheid, nering en ambachten.
Een zeer ongezonde toestand dus.
Tal van jongelieden, door hunne ouders
opgeleid en bestemd voor een ambt, hebben,
door de groote mededinging, weinig kans van
slagen, en gelukt dit al, dan is het nog de
vraag, of ze zich in het ambtenaarsleven
thuis zullen gevoelen. Sommigen weten te
veel, anderen te weinig; velen schikken zich
soms slecht in hun werkkring. Daardoor be
koelt hun ijver en missen ze alle toewijding
voor hun vak.
Even erg is de onttrekking van krachten
aan het bedrijf, die er toch noodwendig uit
voortvloeit.
Vele onbemiddelde jongelieden zouden er
een nuttigen werkkring vinden. Door kennis,
spaarzaamheid, vlijt en ondernemingsgeest
zouden ze zich eene positie in de maatschappij
kunnen scheppen, die velen uit de ambtenaars
wereld hun zouden benijden.
Hoe anders zou 't er dan ook met onze
nijverheid uitzien I
Hoe zouden onder die omstandigheden onze
ambachts- en handwerkslieden met meer
succes het hoofd kunnen bieden aan de buiten-
land8che mededinging!
Gewoonlijk maakt men zich er af met de
bewering, dat ook hier handen te veel zijn.
Enkele omstandigheden daargelaten, kunnen
we dit niet toegeven; er zijn niet te veel
werklui in ons land, maar er zijn er te weinig,
die hun vak verstaanhet aantal middel matigen
is te groot.
Bovendien schijnt het wel, of er op allen
handenarbeid een vloek ligt en hij diep ge
minacht wordt.
Vfe herinneren ons, onlangs gelezen te
hebben van een persoon, die zich uit de laagste
volksklasse tot eene vrij hooge positie in de
maatschapppij had weten op te werken. De
man had het door ijver en bekwaamheid, door
spaarzaamheid en. ondernemingsgeest zoover
gebracht, en behoorde nu tot de gegoede
burgerlieden.
Hij had twee zonen, jongelieden van aanleg,
die goed onderwijs genoten.'
Men ried hem aan, toen op een keer de
beroepskeuze ter sprake kwam, don een op
te leiden in zijn eigen vak en den ander te
zenden naar eene fabriekplaats om daar zich
te bekwamen in eene fabriek, welke hem de
grondstof leverde voor de uitoefening van zjjn
bedrijf. Mannen geworden, zouden beiden elkaar
kunnen steunen.
Een goede raad, zou men zeggen.
Hij viel echter al ln heel slechte aarde,
't Scheen wel of hem eene beleediging was
aangedaan, want hfl antwoordde: „Al waren
zijne jongens maar burgermanskinderen, hjj
had geld en daarom zouden ze geen werk
lieden als hy worden."
Welnu, de jongelui z(jn hoeren geworden,
maar met het treurig gevolg dat zy weldra
meenden zich voor hun vader te moeten
schamen, aan wiens werkzaam leven en
ijverig streven ze toch alles te danken had
den. De oude man trok zich dit erg aanhij
deed zijne zaken van de hand en ging ergens
heel ver weg op een dorp stil leven, waar
zijne heeren-kinderen hem nu en dan opzochten,
doch niet erg op een tegenbezoek van hun
vader gesteld waren.
Genoeg, waarschijnlijk leiden de zonen, die
door samenwerking de zaak huns vaders tot
hoogeren bloei hadden kunnen brengen en
als werkgevers vele weldaden om zich heen
haddon kunnen verspreiden, thans een weinig
beduidend en vergeten leven, maar dit geval,
zoowel als menig ander, leert ons dat de
beroepskeuze voor de toekomst van menig
een van 't hoogste belang is. Er z(jn factoren,
waarmee rekening gehouden moet worden en
deze zijnde lichamelijke gesteldheid van het
kind, zijn karakter, neiging en aanleg, k. v. x.
Heden is aan de universiteit alhier de heer
H. J. Dompierre de Chaufepié, geboren te
Amsterdam, bevorderd tot doctor in de klas
sieke lettere», met academisch proefschrift,
getiteld,De titulo I. R. N. 4312 ad iuvenalem
poetam perperam relato."
Aan dezelfde universiteit is met goed
gevolg afgelegdhet theoretisch geneeskundig
examen door de heeren H. W. C. E. Hofstede,
S. P. Druif en P. Wyga; het propaedeutisch
examen in de geneeskunde door den heer
G. P. Tan der Meer; het candidaats-examen
in de rechtsgeleerdheid door de heeren J. A.
Jolles, M. Mendels en G. J. Heyligers; door
de heeren F. J. Soesman en J. M. Neob het
lste natuurkundig examen; door de heeren
J. G. Vogelezang en A. E. Loohner het 2de
natuurkundig examen.
Zonder eenigen praal is gisterochtend
te 's-Hage het stoffelijk overschot van mr.
L. G. Greeve grafwaarts geleid. Op uitdruk
kelijk verlangen dekte geen krans het lijkkleed
•n werd aan de groeve niet gesproken. Maar
de sympathie voor den overledene als mensch,
rechter en Kamerlid uitte zich desniettemin
in eene talrijke opkomst op de algemeene be
graafplaats van leden der magistratuur en
balie, Kamerleden van verschillende partijen,
notarissen en zoovelen, met wie Greeve tijdens
zijn leven omgang had gehad. De ministers
van justitie, van waterstaat en van manne,.
de voorzitter der Tweede Kamer, met het
bureau der Kamer, de plaatsvervangende kan
tonrechters, (de oudste, mr. Van Royen en
de griffier waren door eene zitting verhinderd)
en de ambtenaren van het kantongerecht,
zoomede de Haagsche medeafgevaardigden
graaf Schimmelpenninck en do heer Van Kem
pen stonden mede in den broeden kring van
ambtgenooten en vrienden, om het graf.
Toen in diepe stilte de lijkkist was neer
gedaald, sprak de schoonzoon des overledenen,
de heer G. Emants, een kort woord van
dankbetuiging voor de groote deelneming in
het verlies, door de familie geleden.
Thans is de uitslag bekend goworden
van het door de volontairs van den artillerie
cursus en van de militaire school afgelegd
officiers examen.
Aan dat examen is voldaan, van don art.-
cursus: door de sergeanten-volontairs De
Fremery, De Keizer, Donker, Kruisman, Vrij
dag, Noomen, Verspljck, Bucker,Nagel, Zeilma
ker, Looyen, Zimmerman, Guise, Schuurman,
Kloppenburg en Van Leeuwen (16);
van de militaire schooldoor de sergeanten-
volontairs Fortanier, Gleysteen, Van Eybergen,.
Gaymans, Kroon, Stoltt, Dibbets, Mulder,
Bisohoff, Koster, De Graaf, Smits, Gevers,
Goldenberg, De Koning, Nardten, Legner, Wolff
en Hasselbach (19).
Alleen door één volontair van den artillerie-
cursus werd bedoeld examen met onvoldoenden
uitslag afgelegd.
de dochter van den strooper.
8)
Aan eene opwelling van medelijden gehoer
gevende, trad hy op zijne dochter toe en trok
haar zachtjes de handen voor het gelaat weg.
„Trek het u niet zoozeer aan," zeide htj om
haar te troosten. „Zoo iets geneest de tijd.
Waarom moest gij ook juist op een van die
vervloekte groenrokken verlieven, terwijl g(j
toch wist, hoe ik over die soort menschen
denk?"
Hjj vatte haar byj den arm en geleidde haar
naar de houten bank.
Waarom ik juist zooveel van Martin
houd?" vroeg zy, tusschen hare tranen glim
lachende. „Hy moet toch anders zjjn dan al
de anderen in het dorp, misschien knapper,
misschien beter wat weet ik het? Dit weet
ik alleen, dit voel ik, dat ik hem onuitspre
kelijk liefheb, dat ik niet leven kan zonder hem."
„Ook, als ik u zeg, dat ik op mijn ouden
dag nog in de gevangenis kom, zoodra gij met
Martin trouwt?"
„Vader!" riep Marianne ontsteld uit en
staarde den ouden man vragend aan.
„Gevangenis, in de gevangenis," herhaalde
de duivelsmolenaar, terwijl hy zyne handen in
den schoot liet zinken. „Daar is niets aan te
doendan moet ik zitten. Alleen gy kunt my
en u en den duivelsmolen voor die schande
bewaren."
„Daardoor, dat ik Martin opgeef?" vroeg
Marianne in gespannen verwachting.
„Daardoor niet alleen; gy moet Andreas'
vrouw worden."
Huiverend sloeg Marianne de handen voor
het gelaat en begon weder hevig te snikken.
„Slechts dat niet, vader; spaar my daar
voor! Dat kan ik niet; daaraan zou ik te
gronde gaan," bracht zy met moeite uit.
„En toch moet het, Marianne, of wilt
gy, dat uw oude vader in de gevangenis gezet
wordt?"
„Vader, ik kan niet gelooven dat gy eenige
misdaad bedreven hebt."
„Het is ter wille van die paar stukken
wild, die ik geschoten heb," antwoordde haar
vader op deemoedigen toon.
„O, die noodlottige wilddievery! Ik heb u
reeds zoo dikwyls gesmeekt, vader, dat stroo
pen toch te laten de wet is nu eenmaal
zoo, dat niet iedereen jagen mag.
„Maar het is een onrecht, een ten hemel
schreeuwend onrecht I" viel de oude man haar
in de rede, terwyi hy hevig met de vuist
op de bank sloeg.
„Dat meent gyde regeering meent juist
het tegenovergestelde, maar wat heeft Andreas
daarmede te maken?" vroeg zy, zichzelve
plotseling in de rede vallende.
„Hy wil my aanklagen by het gerecht, die
schurk, als gy niet zyne vrouw wordt," riep
de duivelsmolenaar toornig.
„En is er dan in het geheel niets op te
vindon?" vroeg Marianne ontsteld.
„Niets!"
Marianne zat zwygend en met neergeslagen
oogen op de bank, en alleen het hevig zwoe
gen van haren boezem verried, dat er leven
in haar was. Zy dacht aan Martin. Zou hy
haren vader niet kunnen redden, daar toch de
strooperyon in zijn jachtgebied hadden plaats
gehad? En als het hem gelukte den duivels
molen te behoeden voor de schande, dan
eene vreugdevolle hoop dreef haar by deze
gedachte hot bloed naar de wangen dan
kon hy nog eenmaal by haren vader aan
zoek om hare hand doen, zonder dat hy be
vreesd behoefde te zyn, evenals de eerste maal,
een weigerend antwoord te zullen ontvangen.
„Wanneer wil Andreas bescheid hebben?"
vroeg zy, het drukkende stilzwygen plotse
ling verbrekende.
„Binnen eenige dagen wil hy het van uzelve
komen halen," antwoordde haar vader.
„Goed, laat hy komen I"
„Wat wilt gy doen, Marianne?" vroeg de
oude man, en keek haar angstig aan.
redden 1" antwoordde zy op vasten toon,
terwyl zy hem bemoedigend de hand toestak.
„Laat bet aan my over, hoe ik het doen
zal vraag niet meer, voegde zy er nog by,
toen zy bemerkte, dat hem nog eene vraag
op de lippen zweefde.
„Marianne! Hyn goed kind!" Meer kon hy
niet uitbrengeneen ongekend gevoel van aan
doening snoerde hem de keel toe.
Martin had, toen hy den duivelsmolen ver
laten had, het boschpad ingeslagen. Welk zalig
gevoel had voor weinige minuten nog zyne
borst vervuld, toen hy, den arm om het be
minde meisje geslagen, langs denzelfden weg
gewandeld had - zooals hy meende, zyn geluk
tegemoet. En nu9 Beschimpt en gehoond had
hy het ongastvrye huis, dat zyn dierbaarst
kleinood bevatte, moeten verlaten. Was de
haat tegen alles, wat de groene uniform droeg,
zóó diep in de harten der boeren ingeworteld,
dat zelfs het geluk der kinderen daaraan op
geofferd werd?
(.Wordt vervolgd.)