afg?ftTyig£.rs»nKgB
Tweede Kamer. Zitting van G September.
Onderwijswet. Nu de finantiëele regeling
aan de orde is gekomen, is wellicht de korte
herinnering niet geheel overbodig, dat de Re-
geering als Rijksvergoeding aan de gemeenten
voorstelt in plaats van de 30 pet. in de alge-
meene kosten, volgens de wet van 1878, eene
vaste bijdrage te geven voor eiken onderwij
zer, die volgens de wet verplichtend is, en
bovendien nog voor enkele onderwijzers boven
het in art. 24 gevorderde minimum-aantal.
Deze bijdragen zijn verschillend voor een hoofd
der school en de overige onderwijzers, en
verder afhankelijk van de grootte der school,
doch geheel onafhankelijk van het werkelijk
betaalde traktement; ook onafhankelijk van
de gemeente; het doet er niet toe of het leven
er duur is of goedkoop, dit blijft alles geheel
ten laste der gemeente, het Rijk geeft zijne
vaste som.
Overtuigd van de onbillijkheid dezer regeling
voor de grootere gemeenten, welke natuurlijk
hoogere traktementen moeten geven om een
voldoend aantal onderwijzers te krijgen, heb
ben de hoeren Hartogh, Van Houten en Rut
gers het in ons vorig nommer medegedeeld
amendement voorgesteld.
Zooals reeds door deze zelfde leden by art.
26 was voorgesteld, zouden de minimum
traktementen niet in de wet zelve worden
opgenomen, doch door den Koning op advies
van Gedeputeerde Staten voor elke gemeente
bepaald, met dien verstande, dat deze minima
voor geene enkele gemeente lager mochten
zijn dan de thans in art. 26 der wet genoem
den. Aan de minimum-traktementen, nu alzoo
door den Koning vastgesteld, zou het bedrag
der Rijksbijdrage worden vastgeknoopt, zoodat
in de grootere gemeenten met hoogeren levens
standaard, de traktementen der onderwijzers
en dientengevolge ook de Rijksbijdrage meer
zou bedragen dan in de landelijke, goedkoopere
gemeenten.
Het bedrag der Rijksbijdrage zou worden
bepaald op 50 pCt. der verplichte traktementen,
benevens eenige toelagen voor onderwijzers
aan grootere scholen en aan scholen voor
meer uitgebreid onderwijs; evenwel zoodanig,
dat de geheele bijdrage nooit meer zou kun
nen bedragen dan de helft van het werkelijke
traktement. De vergoeding voor den school
bouw bleef, als by de Regoering, op 25 pCt.
bepaald.
De heer Rutgers lichtte de bedoeling van
het amendement op art. 45 (zie de toelich
ting, ook in ons vorig nommer) nader toe.
Hy betoogde dat de Staat meer belang heeft
by het onderwys dan de gemeenten en dus
de meeste kosten dragen moet. De finantiëele
gevolgen waren nog niet te overzien, by gebrek
aan de klassificatie, in het 2de amendement
bedoeld. Ook dat amendement verdedigde spr.
Do eerste, die 's morgens zyne meening
over het Rogeenngsartikel en het amende
ment kenbaar maakte, was de heer Ruland,
die rondweg ontkent dat, behoudens de huis
huur, welke den onderwyzer afzonderlyk vor-
goed wordt, het leven in eene groote stad
duurder is dan op het landeene meening,
welke in den namiddag zelfs gesteund werd
door den minister van financiën. Het is
natuuriyk een punt, waaromtrent moeilyk te
debatteeren valt, maar ieder, die in dezen
eenige ondervinding heeft, weet dat juist de
artikelen van eerste levensbehoefte, als
vleesch, tuinvruchten, boter enz., in de groote
steden aanmerkeiyk duurder zy'n. Met som
mige weeldo-artikelen is misschien het omge
keerde het geval, maar daaraan bezondigt
zich een minimum-onderwyzer niet te veel.
De heer Oppedyk meende dat schoolgeld
heffing, billyk geregeld, in den finantiëelen
toestand van vele gemeenten reeds aanzienlyke
verbetering brengen zou. Werd in Friesland
van do helft der kinderen op de openbare
school 10 betaald per jaar, dan zou de hoof-
deiyko omslag met 10 pCt. verminderen. Spre
ker vroeg der regeoriDg om aan do byzondere
school eene restitutie te geven in verhouding
tot de huurwaarde der gebouwen en om ge
meenten, waar de hoofdelyke omslag meer
bedraagt dan 2 X 4/5 van 't personeel, te
rangschikken onder de „byzonder gesubsi
dieerde".
De heer Smidt ontkende dat dit wetsontwerp
hulp bracht aan de gemeenten. Immers, volgens
deze wet kregen de gemeenten 5 ton minder
en zelfs dat tekort was door de door hem
afgekeurde schoolgeldheffing niet aan te zui
veren. Hy betoogde dat deze wet de kosten
voor de gemeenten nog aanmerkeiyk zou doen
vermeerderen. Spreker bestreed de verlaging
van de 30 pCt. tot 25 pCt. bydrage in de kos
ten van schoolbouw, enz. Spreker behield ook
daarom liever het bestaande art. 45.
Met meer of minder aandacht werd naar
deze verschillende vertoogen geluisterd.
Nog behandelde de heer Van Delden een
speciaal punt, de al of niet noodzakelijkheid
van het doceeren der wiskunde op eene school,
die als van meer uitgebreid onderwys voor
verhoogd subsidie in aanmerking zal komen
terwyl de heer Sanders waarschuwde tegen
te groote finantiëele verwachtingen van hoog
schoolgeld.
Maar hot hoofdpunt in het debat was zeker
wel het lang verbeide optreden van den minister
van financiën.
In 't kort komt de door hem gehouden rede
hierop neerHet programma der Regeering,
betere verdeeling van lasten, wordt reeds ten
uitvoer gebracht door deze wet, welke tot
stand brengt dat 27 pCt. der bevolking in het
vervolg ook op ondersteuning van den Staat
by het onderwps der kinderen zal kunnen
rekenen. Niet meer, zooals tot heden, zullen
die menschen moeten betalen voor het by
zonder onderwys hunner eigen kinderen en
bovendien voor het onderwys van anderen.
De begrooting is zóó opgemaakt, dat het
millioen, hetwelk door deze wet meer gevor
derd zal worden, zonder belastingverhooging
kan worden verkregen. De minister Godin
ontkent dat de plattelandsgemeenten meer
moeten betalen, terwyl de groote gemeenten,
behalve Amsterdam, hare financiën zóó goed
in orde hebben, dat zy het meerdere wel
kunnen vinden. Bovendien, met de uitvoering
der wet hebben de gemeenten nog twee jaren
lang tydvooreerst is er dus nog geene zorg.
Spr. schreef den ongunstigen toestand der
Friesche gemeenten toe aan overvloedigen
schoolbouw en Blechte regeling van den water
staat. Eene reden, ook voor dien toestand, zag
hy in de slechte werking der wet van 1865
betreffende de uitkeering op het personeel. De
minister bestreed voorts het amend.-Hartogh.
Hy zag in verhooging der bydragen geen heil,
maar was niet tegen eene ruimere toepassing
van art. 49, gelyk de heer Oppedyk bedoelde.
Voor de toepassing van dat art. (buiten
gewone subsidien aan te zwaar gedrukte ge
meenten) zouden, volgens eene overgangsbe
paling der wet, rechtens alle gemeenten in
aanmerking komen, die een hoofdelyken om-
Blag van tweemaal het viervyfde van het
personeel heffen. Aan die gemeenten moest
dan per onderwyzer extra-vergoeding gegeven
worden. En ook deze vergoeding zou waar-
schyniyk nog wel uit de begrooting kunnen
vallen. De minister gaf echter zooveel te ver
staan, dat hy dan ook aan het einde zyner
finantiëele hervormingen was, en er aan af
schaffing van Bchadeiyke belastingen niet kan
worden gedacht.
Ook de minister Mackay wilde van het
stelsel der heeren Hartogh c. s. niets weten.
Eene klassificatie der gemeenten scheen hem
geheel onmogelyk, omdat de traktementon,
die men in verschillende gemeenten geven
moet om onderwyzers te krygen, niet alleen
afhangen van de duurte van leven, maar ook
van andere factoren. Zoo, zeide de minister,
moeten de gemeenten wel eens hooge trak
tementen geven, omdat het er zoo vervelend is 1
De minister zeide dat de gemeente als deel
des Ryks voor 't onderwys moest zorgen, met
behulp van 't Ryk. De regeling daarvan bij
art. 45 der bestaande wet werkte slecht, en
dat art. moest veranderd worden. Hy verde
digde de vermindering van de 30 pet. tot 25
pet. bydrage in den schoolbouw. De ministor
verdedigde de wetsvoordracht ten aanzien van
art. 45. Hy ontkende dat de gemeenten
daarvan nadeel zouden hebben, ook de Frie
sche niet.
Hy meende dat schoolgeldheffing daar wèl
baten zou. De vraag van den heer Oppedyk
omtrent restitutie aan de byzondere school
beantwoordde de minister ontkennend.
Na replieken, vroeg de heer Van Asch van
Wyck ook voor ruimer toepassing van art.
49 gelykstelling van het byzonder mot het
openbaar onderwys. Hy betoogde dat de Regee
ring het stelsel van restitutie voor de onver-
mogenden zeer wel zou kunnen toepassen.
Hy verklaarde ook, dat, als de Regeering geen
finantiëel bezwaar ziet in een stelsel van
buitengewone subsidiën van byv. ƒ100 per
onderwyzer, indien eene gemeente 2-malen
het Vs van het personeel aan belasting treft,
van f 200 by 3-malen, van f 300 by meer
heffing, hy er dan geene bedenking tegen heeft.
De beraadslaging werd hierop tot Dinsdag
te 11 uren verdaagd.
Gemengd Nlenws.
De „Nederlandsche Spectator"
geeft heden eene plaat, welke een blik gunt
in de Tweede Kamer, terwyl deze aan de
onderwyswet bezig is.
Men ziet den voorzitter met aandacht luis
teren, den stenograaf yverig opteekenen en
den griffier met de rechterhand aan het
voorhoofd op zyne schrifturen neerzien, terwyl
„de geachte afgevaardigde uitvolgender-
wyze, als het onderwerp „billyk schoolgeld"
aan de orde is, het woord voert
„Wat is billyk In alle billykheid kan ik dat
„billyk" niet billyken. Ik billyk volkomen
de billykheid van schoolgeldheffing zoo t e
billyk onbillyk zou blyken; maar zal de
een de billykheid niet billyken van zekere
som, die door anderen onbillyk genoemd
wordt? En zal de school niet billyker zyn
naar mate zy op onbiliyker wyze door hen, die
billyk in deze alinea der schoolwet billyken,
wordt gesteund?
„Mynheer de Voorzitter, ik geloof niet on
billyk te zyn als ik zeg, dat niets onbiliyker
is dan het billijk hier te billyken."
Men schryft het volgende uit
Rynland:
De gevolgen van de veelvuldige regens van
den laatsten tyd laten zich thans bespeuren.
De kool, vooral de bloem- en roodo kooien,
zijn meerendeels bevangen, d. i. de onderste
bladeren zyn vergaan en zien er geel, verdord
uit. Dit is een groot nadeel en is het gevolg
van de rot in de wortels van de plant. De
groei wordt in geringe mate opgewekt en de
meeste planten gaan dood. Het gras ziet er
tierig uit; de weilanden, welke niet te veel
met vee bezet zyn, leveren veel op. Het vee
is allerwege hoog in prys. De boer is moer
tevreden dan de teelder.
Op den Heoronweg onder de ge
meente Heemstede heeft in den middag eene
brutale aanranding plaats gehad door vier
sjouwerlieden op een geacht metselaar en
steenkooper uit Haarlem. Deze heer kreeg
daarby een geweldigen slag met een zweep
in het rechteroog, waardoor dit vermoedelyk
het gezichtsvermogen zal verliezen, terwyl zyn
gelaat bovendien ernstig werd verwond.
In de buurtschap Hertme,onder
Borne, is het boerenplaatsje „Oude Greve",
bewoond door G. J. Bouwhuis, door brand
vernield. De geheele oogst, bestaande uit
eene belangryke party hooi, rogge enz., als
mede de inboedel, ging daarby verloren. Het
vee is met moeite gereddaarby kregen twee
dochters van het gezin brandwonden aan
den arm.
By gelegenheid der feesten, ge
geven toen Z. M. de Koning zyn 40-jarig
jubilé vierde, was te Alkemade eene vlag af
gerukt. Van dit feit werd proces-verbaal op
gemaakt, doch de beschuldigde werd, wegens
gebrek aan bewys, vrygesproken. Sedert dien
tyd had de politie aldaar het hard te verant
woorden. Aanhoudend werd er geïnsinueerd
dat zy valsche processen-verbaal had opge
maakt en eindelyk kwam het den 14denJuli
jl. tot eene uitbarsting. Op dien avond liep
J. De Jeu beschonken langs den weg, wat
geene verwondering kan baren, daar hy in een
tydsverloop van nog geen twee uren had ge
dronken eerst een glas bier met eenige bor
rels, daarna, in een schuitje zittende, een half
fleschje oranjebitter, vervolgens twee glazen
klare jenever en toen nog een glas bier. De
veldwachters Haakman, Du Pau en Turk,
die beklaagde zagen, oordeelden het zaak hem
thuis te brengen, wat door Du Pau werd ge
daan, maar nauwelyks was De Jeu binnens
huis, of hy kwam weder naar buiten en schold
do veldwachters uit voor „dronken dienders".
Nu besloten zy hem mede te nemen naar
het raadhuis, doch hierby vonden zy groot
verzet in de personen van K. Zoet, C. Keyzer
en J. De Jong. De beide eersten trachtten den
arrestant aan de veldwachters te ontrukken
en bezigden daarby de uitdrukking„laat hem
los of wy verzuipen jelui", terwyl Keyzer
bovendien nog zeide: „je kunt wel een dron
ken vent in do kast brengen, maar nog beter
een valsch proces verbaal opmaken", daarby
doelende op het gebeurde met de vlag, ter
wyl De Jong het volk had opgeruid door uit
te roepen tot De Jeu„ruk je van hem los,
ruk je van hem loei"
Deze zaak diende Donderdag voor de recht
bank te Haarlem.
De vyf getuigen, in deze zaak gedagvaard,
waren eenstemmig in hunne verklaringen;
niet minder echter waren het de vier be
klaagden, die alles als onwaar brandmerkten.
Vooral de eerste beklaagde, De Jeu, was
sterk in de uitdrukkingen: „dat liegen zy"
en „een gloeiende leugen."
Niettegenstaande die ontkentenis, oordeelde
de officier van justitie, jbr. mr. A. J. Rethaan
Macaré, de foiten naar eisch der wet be
wezen. „Sommige bewoners van Alkemado
is het er om te doen de tegenwoordige po
litie weg te hebben", zeide hy, „wat blykt
uit het volgende briefje, dat in de gemeente
werd rondverspreid
Burgerij
„Sta ons by. Jan De Jeu was wel dronken,
maar als wy volhouden, dan worden de dienders
weggejaagd."
De officier requireerde voor De Jeuschul
digverklaring aan dronkenschap, eenvoudige
beleediging en wederspannigheid en mitsdien
3 maanden gevangenisstraf en 15 boete.
Voor K. Zoet en C. Keyzer schuldigverkla
ring aan wederspannigheid, door 2 of meer
personen gepleegd, en beleediging en mitsdien
voor den eerste 7 dagen en voor den tweede
2 maanden gevangenisstraf, en Toor J. De Jong,
wegens opruiing, 7 dagen gevangenisstraf, en
voorts ieder voor een deel in de kosten. (R. IV
Terwyl Donderdag eene afdee-
ling soldaten van het 5de rog. infanterie te
Nymegen, in de Valkhofkazerne, voor het
uitrukken zoude aantreden, ging door onvoor
zichtigheid een geladen geweer van een der
manschappen af, met het gevolg dat een der
andere soldaten door het schot in een zyner
beenen werd getroffen, zoodat hy naar het
hospitaal moest overgebracht worden.
Naar men aan de „Asser Ct."
mededeelt, sprong Maandag-namiddag een
zoon van A. Jagers, te Oranjedorp, in drift
over eene berisping zyns vaders, in het kanaal.
De vader, die hem waarschynlyk de behulp
zame hand wilde bieden, kwam ook in het
kanaal terecht. Het treurig gevolg was dat
beiden verdronken.
Eene kermis verbrand. Te
Luxemburg is de kermis afgebrand. De brand
is ontstaan in eene kraam van houten keuken
gereedschap en nam in een oogenblik groote
afmetingen aan, aangewakkerd door een hevi-
gen wind, welke het vuur van de eene kraam
naar de andere dreef, zoodat in weinig tyds
schiettenten, marionettenspellen, met pof
fertjeskramen incluis, in rook opgingen.
De brandweer deed alle moeite, daarin
ondersteund door de militairen, om de kermis
voor ondergang te bewaren, doch het baatte
niets. De schade wordt op ongeveer honderd
duizend mark geschat.
Voor vele kermisreizigers is dit ongeluk de
ondergang. Zy dachten op de „Schobermesse"
goede zaken te maken en zien nu al hunne
hoop in rook opgaan. Om echter velen de
gelegenheid te geven, de geleden schade zoo
veel mogelyk weer in te halen, heeft men
er over gesproken, over veertien dagen nog
maals kermis te houden. Onder deze daad
van menschlievendheid schuilt echter ook een
weinig egoïsme, want, gaat de kermis niet
door, dan ïydt Luxemburg eene schade van
ongeveer 125,000 gulden.
Het laboratorium der vuurwerk
fabriek van Becker, te Wiesbaden, is door
eene ontploffing geheel vernield. Niemand
werd gekwetst en gelukkig bereikte het
vuur de kruitkamers niet, welke aan het
verwoeste gebouw grenzen.
De oorzaak van het ongeluk is, dat een
aantal knalkwikkogeltjes door de warmte
der zonnestralen ontplofte.
Omtrent den brand in de „Maurice
Wood Pit", naby Penicuick, in Schotland, wordt
gemeld dat het plan bestaat, de mynschacht
dicht te leggen. In dat geval zou natuuriyk
alle hoop op redding der menschen, die er
zich nog in bevonden (omstreeks 60 man)
vervlogen zyn, tenzy eene geringe hoeveelheid
lucht, die uit eene naburige myn binnendringt,
voldoende zy om hen in 't leven te houden.
Uit Innsbrtick wordt een nieuw
ongeluk gemeld. Onlangs maakten twee toe
risten met een gids by nevelig weder een
tocht in de bergen en verdwaalden. De gidB
verliet hen eenigen tyd, om den rechten weg
te zoeken, maar toen hy terugkeerde, was
één der toeristen verdwenen. Hy is sedert
niet teruggekeerd en dus waarschynlijk ver
ongelukt.
Twee Oostenryksche luitenants,
die wegens de legeroefeningen te Jaroslow in
Gallicië vertoefden, zyn door boosdoeners aan
gevallen en zóó ernstig gewond, dat de een
stervende is en de ander nog in zwijm ligt.
Van de misdadigers is geen spoor ontdekt.
De groote steenen dyik by Szege-
din, welke na de ramp van 1879 voor 2,000,000
fl. hersteld werd, is over eene lengte van 150