n m iiiaaaröB&^ygggK'-ey.f-r.y j^sgsses Sclioolwetliei-ziening. Gisteravond is het afdeelingsverslag der Tweede Kamer, omtrent het Regeerings- ontwerp tot wijziging der wet op het lager onderwijs, verschenen. Het stuk is, met inbegrip der nota's van de heeren W. K. Van Dedem en Huber, 104 pagina's groot, terwijl daarbij nog zijn ge voegd het gewijzigd ontwerp der Kegeering, bij haar antwoord ingezonden, haar nader gewijzigd ontwerp, na het mondeling overleg ingediend, en de tekst der geheele School wet, na de daarin te brengen wijzigingen bij aanneming van dit nader gewijzigd ontwerp. Het verslag is zeer stelselmatig ingericht. Van elk onderwerp of onderdeel, in de afdee- lingen behandeld, is hetgeen daarover in de sectiën is gezegd aangeduid met een V (Ver slag). Daarop volgt onmiddellijk by ieder punt het Regeeringsantwoord, aangeduid met A (Antwoord), terwijl in de gevallen, dat zoo danig punt tot mondeling overleg aanleiding heeft gegeven, de resultaten daarvan zijn aangeduid door een M (Mondeling Verslag). Noodzakelijkheid en wenscholyk- heid eenor gedeeltelijke herziening. Algemeen werd begrepen, en de Regeering geeft dit toe, dat het ontwerp voornamelijk be oogt te zijn eene ernstige poging om te ge- moet te komen aan de grieven van het hijzonder onderwijs. De Regeering ontkent dat door sommige bepalingen aan de eischen van het openbaar onderwijs zou worden te kort gedaan. Tegen behandeling van amen dementen op artikelen, welke öf niet, ëf ge deeltelijk ter wijziging zijn voorgedragen, zal de Regoering zich niet verzetten, maar zy zal telkens r.agaan of eenig amendement past in het bestek der wetsvoordracht en of hetgeen wordt voorgesteld voor haar aan nemelijk zjj. Invoering van leerplicht. Op opneming van leerplicht werd door vele leden aangedrongen. De Regeering is van meening, dat opneming van voorschriften in dit ont werp aan eene zuivere stemming niet bevor dcrlijk zou kunnon zijn, daar de meeningen over eene regeling, waarbij de opvoeding der kinderen en de macht der ouders over hunne kindoren betrokken z(jn, nog zeer ver uiteen- loopon. De Rogeering staat niet vijandig tegen over het denkbeeld van leerplicht. Het is echter nog niet genoegzaam zeker, dat leerplicht het beste middel zal zijn om de kwaal van hot ongeregeld schoolgaan te keoren. In de afdeoljngen was het denkbeeld geopperd om te bepalen, dat hot doen verrichten van arbeid door kinderen van 6 tot 12 jaar, voor zoover dit niet reeds bjj de wet verboden is, niet zal zp'n toegelaten gedurende uren, waarop maat schappelijk schoolonderwijs gegeven wordt. De minister achtte uitbreiding van het verbod van kinderarbeid in deze wet minder op hare plaatsten opzichte van den veld arbeid zou het verbod gedurende een deel van den zomer toch moeten worden opgeheven, terwijl de beslissing omtrent den tjjd van opheffing aan de gemeentebesturen overge laten zou moeten worden, waardoor het ver bod veel van zijne beteekenis zou verliezen. De Regeering acht het verkieslijker om, onder veranderde omstandigheden, later het vraag stuk van den leerplicht in aanmerking te brengen door afzonderlijke regeling. Schooltoezicht. Over het algemeen kan de Regoering getuigen dat deze ambte- naron hunne taak met toewijding en ijver vervullen. Reorganisatie van dezen tak van dienst schijnt vooralsnog niet wenschelijk. Uitsluitend districts schoolopzieners in dienst te stellen, zou groote geldelijke bezwaren medebrengen. Later kan eene reorganisatie afzonderlijk geschieden en dan kan overwogen worden in hoever er verbetering kan gebracht worden in de samenstelling der schoolcom missie en de keuze der leden geheel of ge deeltelijk door de ouders te doen plaats hobben. Opleiding tot allechristelykeen maatschappelijke deugden. Terwijl men in de afdeelingen niet onverdeeld inge nomen was met onveranderd behoud van art. 33 der bestaande wet, vindt de Regeering geone aanleiding dit artikel thans weder aan do orde te stellen. Bij deze herziening, waarbij de reorganisatie van de openbare lagere school .jriot en Jen voorgrond staat, kan dit vraag stuk blijven rusten. Uitbreiding van het aantal ver plichte vakken. In de afdeelingen werd aangedrongen op uitbreiding, althans voor jongens, voor zoover betreft het onderwijs in handieekenen en in de gymnastiek. De Regeo- ring meent handtcekenen niet als verplicht leervak te moeten voorstellen; zij wil wel bevorderen en steunen, waar de gemeente besturen dat vak aan de scholen verbinden of afzonderlijke teekenscholon instellen. Ten aanzien der gymnastiek heeft zy geen bezwaar en zy stelt dan ook nu voor, dit vak verplichtend te stellen, beperkt tot het doen van goede lichaamsoefeningen op de lagere school, dus enkel het beoefenen van eenvoudige bewegingen, zonder behulp van toestellen in het gewone schoollokaal of in de open lucht en voor het geven waarvan geen speciale vak-onderwyzers aangesteld noch afzonderlyke lokalen behoeven ingericht te worden. Van invoering van dit vak van onder- wps op 1 Januari 1892 kan echter geen sprake zyn. De minister zal maatregelen beramen tot geleidelyke invoering daarvan; daarom is eene overgangsbepaling in de wet opgenomen. Vrye examens. Nieuwe regeling der examens, door enkele leden aanbevolen, acht de Regeering vooralsnog niet wel mogeiyk, daar zy daarin tot dusver voldoenden waarborg mist voor bekwaamheid der onderwyzers. By dragen. Over de grondwettigheid der subsidiën aan de byz. school werd van ge dachten gewisseld. De Regeering constateert dat de meerderheid die grondwettigheid niet ontkent. Zy verklaart dat eene volkomen ge- lykstelling van de openb. en byz. school geens zins in de bedoeling ligt. Zelfs als een beroep op het recht dezer bijdragen niet kan worden toegegeven, dan zullen meent de Regee ring toch weinigen ontkennen, dat hetgeen nu gevraagd wordt op gronden van biliyk- heid niet kan worden geweigerd. De Regee ring durft zich niet vleien dat door deze wetswyziging de schoolstryd geheel ten einde zal gebracht worden. Zy is niet opgetreden om eene nieuwo regeling van ons lager onder wijs ter hand te nemen, doch om, nevens betere voorziening in do behoeften van het openbaar lager onderwys, tevens de hinder palen weg te nemen, die het byz. onderwys worden in den weg gelegd. Zy verklaart dat het wetsontwerp ten behoeve van het byz. onderwys de voorziening bevat, die, binnen do grenzen van art. 192 der Grondwet, ver langd en naar het oordeel van deze Regeering gegeven kan worden. Deze Regeering is niet voornemens, na het tot stand komen van deze ïegoling, de herziening van art. 192 der Grond wet opnieuw aan de orde te stellen. Opleiding van onderwijzers. De be doeling der Regeering is niet de subsidiön voor gemeenteiyke en byzondere kweekscholen te borokenon naar het aantal verkregen akten; daarentegen wel voor zoover de bijdragon be- 1 reft aan normaallessen en aan hoofden van scholen. De Regeering bestrydt in 't breeds de bezwaren tegen het premiestelsel. Naar aanleiding van eene gedachtenwisseling met de comm. van rapp. heeft de Regeering eene bepaling voorgesteld, waarby het verleenen van bydragen uit de gemeentekas ten behoeve van byzondere inrichtingen ter opleiding van onderwyzers wordt uitgesloten. Ten aanzien van het aantal onderwyzers handhaaft de Regeering haar voorstelop aandrang der comm. van rapp. heeft de minister de tydstippen voor de berekening van het aantal schoolgaande kinderen gesteld op 1 Februari, 1 April, 1 October en 1 December. K week e li n g en. De bedoeling is het niet om kweekelingen als zelfstandige leerkracht loe te laten. Het blijft verboden kweekelingen •zelfstandig onderwys te doen geven in afzon derlyke lokalen en dus buiten leiding van oen bevoegd onderwijzer. Niet verder wordt gegaan dan do gelegenheid te openen om kweekelingen als hulp aan onderwyzers, onder hun toezicht en leiding, in eene klasse toe te laten. In dien geest is de redactie van art. 8 gewyzigd. Yorgeiykende examens. De Regeering wenscht het beginsel der afschaffing zuiver te behouden. Zy geeft echter in zooverre toe, dat de keuze geschiede uit eene voordracht, door B. en Ws. opgemaakt na overleg (in plaat3 van in overleg) met den districts school opziener, zonder echter overee>iste>nming tus- sclien die beide autoriteiten te eischen, omdat daardoor hooger beroep zou noodig worden. Ook hier geeft de minister echter in zoover too (art. 28 nader gewyzigd ontwerp), dat by verschil van gevoelen omtrent de voordracht het examen tot oen zeker aantal candidaten werd beperkt, waar het gemeentebestuur en de schoolopziener het omtrent de kouze dier candidaten oens konden worden. Werd ook hierover geene overeenstemming veikregen, dan zou het vergolykend examen van alle candidaten worden afgenomen en voorts zou de schoolopziener de voordracht hebben op te maken en m6t zijn advies aan den gemeente raad hebben in te zenden. Verder heeft de minister doen vervallen den eisch van vyfjarige stage voor scholen van meer dan 200 leerlingen. Schoolgeldheffing. De verplichting daartoe, met uitzondering voor kinderen van onvermogende ouders, blyft de minister hand haven. De qualificatie van billijk schoolgeld bedoelt een zoodanige, dat in billyke verhou ding staat tot de kosten en den omvang van het lager onderwys en de gegoedheid der ingezetenen. Het hooger bestuur zal eventueel met toepassing der gemeentewet, de gemeente besturen kunnen dwingen tot schoolgeldheffing, en weigeren de gemeentebesturen aan be zwaren van hooger hand, door wyziging der verordening, te gemoet te komen, dan zou 's Konings commissaris, krachtens art. 127 der gemeentewet, eene nieuwe verordening hebben vast te stellen. Als uiterst middel voor de gemeentebesturen zou tevens de Ryksvergoeding als voorwaarde kunnen wor den gesteld voor de heffing van een billyk schoolgeld. Invloed van het ontwerp op de financiën van het Ryk en van de gemeente. Aan dit punt zyn zeer uitvoerige beschouwingen in het verslag gewyd. De oisch werd gesteld, dat een grooter deel der uitgaven voor het lager onderwys, ten laste van het Ryk werd gebracht en verschillende wyzigingen werden in overweging gegeven tot tegemoetkoming aan de gerezen bezwaren. De Regeering heeft, met betrekking tot de uitsluiting der scholen met een schoolgeld van 25 en meer, voor de ryksbydrage, het ontwerp in dier voege gewyzigd, dat de uit sluiting eerst aanvangt wanneer de opbrengst van het schoolgeld f 80 en daarboven per jaar en per leerling oplevert. Zoodoende zullen alle openbare scholen op de bydrage aanspraak krygenmaar diezelfde steun zal nu ook moeten verleend worden aan bijzondere scholen voor meer uitgebreid lager onderwys. De Ryksuitgaven vermeerde ren hierdoor met 107,250 (waaronder 42,700 voor de byzondere scholen). De Regeering is van oordeel dat door ont heffing of beperking van de verplichting tot aanvulling van het onderwyzend personeel, boven het reeds aanwezige, voor de gemeenten uit het ontwerp verbetering ontstaat. Maar (en dit strekt tevens tot antwoord op de nota van den heer Huber) de bedoeling kon niet wezen om geheel te voorzien in den ongun- stigen finantiëelen toestand van sommige ge meenten en voor zoover de Friesche gemeen ten in een exceptionneelen toestand verkeeren, kan daarin worden to gemoet gekomen door toepassing, ook in het vervolg, van het bui tengewoon subsidie-stelsel, bedoeld by art. 49 der wet. Do minister betoogt dat de tegenwoordige vergoeding aan do gemeenten, waaronder soms belangryk meer aan Ryksvergoeding werd genoten dan de som, waarmede ten slotte de gemeentekas bleef bezwaard, op verkeerden grondslag berust en toestanden in het leven heeft geroepen, die door den wetgever niet voorzien en ook niet gewild zyn. De minister beroept zich daarby op Amsterdam en Haarlem. De overige voorstellen tot wyziging worden door de Regeering niet overgenomen. Zy be treffen lo. het flxeeren der vergoeding op het bedrag van 1888; het brengen van de Rijksbijdragen op 35 pCt. van de jaarwedden der onderwyzers tot oen maximum van 60 pCt.en 3o. eene buitengewone bydrage, facul tatief te verleenen, ten behoeve van meer uitgebreid lager onderwys. Maar in zooverre is aan de finantiëele be zwaren te gemoet gekomen, dat het wets ontwerp is aangevuld met eene bepaling, krachtens welke eene Ryksbydrage zal worden uitgekeerd, voor één onderwyzer, wanneer aan scholen van 309 en minder leerlingen, het minimum-aantal onderwyzers is over schreden, en voor ten hoogste twee onder wyzers, wanneer aan scholen van 310 en meer leerlingen meer onderwyzers verbonden zyn dan de wet eischt. Die bydrage zal zyn voor scholen van 90 en minder leerlingen f 150 en voor de overige scholen 200 per onderwyzer. Bedraagt het aantal van eene school met 310 leerlingen zeven, dan wordt slechts voor één onderwyzer; bedraagt het acht, dan wordt voor twee onderwyzers boven het minimum, dat 6 is, de bydr3ge uitge keerd. Vandaar de uitdrukking „ten hoogste" by scholen van 310 en meer leerlingen. Door ueze wijziging wordt tevens voorkomen, dat ren onderwijzer, die ten gevolge van het vertrok van eenigo kinderen van de school zou kunnen gemist worden, slechts zonder Ryksvergoeding zyne betrekking zou kunnen behouden. Tevens wordt de mogelykheid ge opend om op talryk bezochte scholen een onderwyzer meer aan te stellen met Ryks vergoeding, waar het wenscheiyk geacht wordt den hoofdonderwyzer niet aan het hoofd eener klasse te plaatsen. Door deze wyziging klimmen de Ryksbydragen met nog 162,850 (waaronder f 26,700 voor de by zondere scholen). Het verschil tusschen het voorschot over 1887 en de thans voorgestelde bydrage naar de schoolbevolking van 1 Januari 1888 zal nu dalen: voor Arnhem tot ƒ8278.50; voor Den Haag tot 34,308.99 '/2voor Leiden tot 16,010.50voor Rotterdam tot 72,062.97; voor Amsterdam tot ƒ109,091.45; voor Haarlem tot ƒ4,144.55; voor Utrecht tot ƒ11,077.25 en voor Groningen tot 13,676.31. Voor genoemde gemeenten zal dan voor het openbaar lager onderwys eene uitgaaf worden gevorderd, welke het cijfer van 70 pet. der kosten nog niet zal bereiken. Voormelde verschillen zullen volgens art. 4 van het wetsontwerp, zooals dat gewyzigd is, eerst in 1894 geheel voor rekening der gemeenten komen, zoodat veilig mag worden aangenomen dat de gemeentebesturen ruim schoots gelegenheid zullen hebben om in die meerdere uitgaaf ten laste der gemeente op geleidelyke wyze te voorzien. De geheele vermeerdering der Ryksuitgaven zal nu, ten gevolge dezer schoolwetherziening, bedragen ƒ620,100. Overigens is nader bepaald dat voor eene bydrage niet in aanmerking komen scholen, die gehouden worden als winst gevend bedryf. Subsidie aan byzondere scholen- waarborgen voor deugdelyk onder- w y s. Vele leden maakten het toestaan van sub sidie aan byzonder onderwys ondergeschikt aan de deugdelykheid van dat onderwys, maar tegen die waarborgen werden verschillende bezwaren geopperd. Onder anderen werd de vrees uitgesproken, dat de byzondere lagere school dienstbaar zou worden gemaakt aan het ondermynen der Staatsinstellingen. Bestond daarvoor gegronde reden, zegt de Minister, dan zou het niet alleen plicht zyn geldelykon steun te onthouden, maar verdiende het ernstige overweging, de vryheid van onder wys, thans by de Grondwet gewaarborgd," in te trekken. Of eene byzondere school aanspraak zal hobben op de uitkeering der Ryksbydrage, zal krachtens een maatregel van bestuur in hoogste instantie worden beslist door den Minister, voorgelicht door het Schooltoezicht. Aan dat schooltoezicht is, naar het oordeel der Regeering, voldoende macht gegeven om op de naleving der voor de Ryksbydrage ge stolde eischen toe te zien. Het in art. 54 (bis) gegeven voorschrift, dat de openbare zoowel als de byzondere school steeds toegankelyk moet zyn voor de daarby met name genoemde autoriteiten, sluit in zich, dat aan schoolop zieners en plaatselyke schoolcommissiën steeds onmiddellyk toegang tot de school moet wor den verleend. Intusschen wordt nader bepaald, dat voor de vakken A tot K een minimum van leer- uron (6 uren per week) behalve die voor onderwys in de handwerken worde gesteld en tevens voorgeschreven, dat het leerplan aan den arrond.-schoolopziener worde over gelegd. Verder is bepaald dat een vacature van hoofdonderwyzer uiterlyk in 6 maanden en eene van onderwyzer uiterlyk in 4 maanden moeten worden vervuld, terwijl het minimum van leerlingen, gevorderd om voor de bydrage in aanmerking te komen, op 25 wordt gesteld. Overgangsbepalingen. De minister heeft het ontwerp gewyzigd, zoodat art. 45 der wet van 1878 over 1890 van kracht blyft, doch met uitzondering van de kosten voor zoover betreft de verbouwing of stichting van schoollokalen enz. Verder zal, indien eene gemeente over 1891 92 en 93 in de jaar wedden van onderwyzers aan Ryksbydrage minder mocht ontvangen dan hetgeen door haar als Ryksvergoeding ovor 1888 is genoten (niet medegerekend de kosten voor lokalen enz.), aan haar over 1891 het verschil tus schen die beide sommen, over 1892 ge deelte en over 1893 !/s gedeelte van dat verschil als byzondere vergoeding worden uitgekeerd. Voorts wordt in het 3de lid van art. 4 de uitkeering over 1889 in plaats van over 18S8 tot grondslag genomen. Voor de gedeeltelyke uitvoering van art. 24 der wet zullen voor do byzondere school ver schillende overgangstermynen worden gesteld.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1889 | | pagina 6