DAGBLAD. N9. 9043. Maandaa 12 Auowstus. A". 1889. <§eze fëourant wordt dagelijks, met uitzondering van <§pn- en feestdagen, uitgegeven. jDit nommer bestaat uit DRIE Bladen. Kikeriki. Gymnastiek in de lagere school. Leiden, 10 Augustus. Feuilleton. In het zomerhuisje. LEIDSCI PBXJS DEZER COURANT: Toor Leiden per 8 maanden. .77777777771.10. Vnrnoo per post..,.V.7.7777777 7L40. A&onderlgke Nommers.7...'.. 0.05. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Van 1—6 regele 1.05. Iedere regel meer/0.174. Grootero lettere naar plaateruimte. Yoor het in- caaseeren buiten de stad wordt 0.10 berekend. Aan de Abonné's daarop, wordt by dit nommer verzonden No. 46 van Ktkeriki. De nota, overgelegd door mr. W. K. Baron Van Dedem, den Afgevaardigde uit Hoorn, by de behandeling in de afdeelingen der Tweede Kamer van het ontwerp tot wijziging der onderwijswet, heeft tot doel de opneming van de Gymnastiek onder de verplichte leer vakken op de lagere school. De wenschelykheid van deze uitbreiding van het leerplan wordt meer en meer erkend. Opzettelijke en geregelde oefening van alle organen, ook van spiergroepen en gewrichten, --welke öf dikwijls ongebruikt blijven óf ge woonlijk op een minder doelmatige en voor de grootste krachtsaanwending niet het meest geschikte wijze worden gebezigd, is voor de harmonische ontwikkeling van den jongen mensch noodzakelijk. In sommige grootere gemeenten is men sinds lang tot de invoering der gymnastiek overgegaan: ten platten lande is over het algemeen de aandrang daartoe vergeefsch geweest. Het is daar, zoo oordeelt men, minder noodzakelijk: de jeugd heeft er be weging genoeg. Aan ruimte om te spelen in de open lucht ontbreekt het nietook zijn in den regel de schooluren, vermeerderd met particuliere lessen en aangevuld door huis werk, niet zoo talrijk dat er geen tijd be schikbaar blijft voor de versterking van het ■lichaam. Terecht merkt de heer Van Dedem hierop aan (Nota, blz. 9, in de noot) „Men stelt zich van het spelen der jeugd weieens wat veel voor: bjj de behandeling der wet van 1878 werd zelfs beweerd, dat het de gymnastiek overbodig zou maken. Daarom kan het zijn nut hebben hier nog eens te herinneren dat de ijverigste voor standers der nieuwere richting, die gymnas tische spelen op den voorgrond stelt, niet betwijfelen, dat het vrije spel niet die harmo nische ontwikkeling der krachten en vermo gens geeft, welke de gymnastiek beoogtdat valt aan de kinderen van het platteland, al verkeeren zjj overigens in heel wat gunstiger omstandigheden dan die in de steden, dui delijk waar te nemen. Wat zij vooral missen, dat is de vaardigheid om van de lichaams kracht het meest doelmatige gebruik te maken. De ervaring, welke met onze boeren jongens als miliciens wordt opgedaan, beves tigt het. Bovendien, er wordt door de kin deren tegenwoordig niet zooveel gespeeld als men weieens meent; wie men het meest spelen ziet, dat zjjn de flinksten en gezond- sten; het komt er op aan bjj allen den lust tot beweging op te wekken en te versterken en dien lust zóó te leiden, dat hjj ook op lateren leeftijd bijblijve en tot z(jn recht kunne komen." D# opvoedende waarde van het aanbevolen leervak wordt door den schrijver der Nota duidelijk en kernachtig met deze woorden geschetst „Verhoogt de gymnastiek de lichaams kracht, zjj vermeerdert ook de vaardigheid om er het meest doelmatig gebruik van te maken, op den juisten tijd, op de beste wijze, vlug, zonder krachtsverspilling; zjj maakt het lichaam tot den steed3 gereeden, behen- digen dienaar van den geest. „Ook tot de vorming van dezen strekt zich haar invloed uit; men denke aan opgewekt heid, zelfvertrouwen, wilskracht, koelbloedig heid, moed, het vermogen om de aandacht snel en nauwkeurig te bepalen, de eigen schappen, die tot vruchtbare samenwerking noodig zjjn en door gezamenlijke oefening onder een leider worden ontwikkeld." Wat de algemeene invoering van de gym nastiek by het lager onderwys tot dusver het meest in den weg staat, is de overdreven voorstelling, die men zich maakt omtrent de kosten. Voorheen verkeerde men in de meening, dat een volledige verzameling toe stellen- onmisbaar is. By de nieuwere richting waarvan hierboven sprake is, staat de overtuiging op den voorgrond dat het beter is voor kinderen beneden de tien jaren geen toestellen te gebruikenzelfs kunnen zy, voor leerlingen zooals gewooniyk de lagere schoolbezoeken, tot twaalf- of dertienjarigen leeftyd, zonder groot bezwaar geheel wor den gemist. De leerstof bepale zich dan tot hetgeen in de taal van het vak „vrye oefeningen en orde-oefeningen" heet, afgewisseld door gym nastische spelen. Aan deze laatste vooral kan men geen te hooge waarde toekennen, daar zy by alle kinderen, die er aan deelnemen, de opgewektheid verhoogen, kracht en beval ligheid vermeerderen, de opmerkzaamheid scherpen en de vaardigheid in het uitvoeren tot immer grooter volkomenheid brengen. Een speelplaats is by nagenoeg elke school aanwezig, meestal met een overdekt gedeelte, dat by regenachtig weer wordt gebezigd. De heer Van Dedem is van oordeel, dat deze voldoende gelegenheid aanbiedt tot het houden van de gymnastische oefeningen, welke hy, en w|j met hem, voor de lagere school het meest noodzakelyk acht; hy weet zelfs scholen aan te wijzen, waar, by slecht weer, tusschen de schoolbanken wordt gegymnastisoerd, en zelfs „met vrucht." Het laatste zouden wy niet met een gerust geweten durven aanbevelen, en zal ook wel niet veel worden beproefd, dewyl meestal de ruimte, die de lokalen der gewone lagere school aanbieden, hiertoe ten eenenmale onvol doende is. Wat voorts de speelplaats betreft, we spreken geen kwaad van het klimaat in ons dierbaar vaderland, als wy het beschul digen de gymnastiek oefeningen gedurende minstens de helft van het jaar er niet te veroorloven, zelfs niet in het overdekt ge deelte. Maar zou het wezeniyk een te hooge eisch zyn, indien we verlangen, dat aan elke school een eenvoudig ingericht gymnastiek lokaal is verbonden, waar de klassen op haar beurt kunnen aantreden, een lokaal, dat be- hooriyk geventileerd en des winters verwarmd kan worden Voor leermiddelen heeft men, wil men zich tot het allernoodzakelykste bepalen, weinig meer noodig dan wat touwen, staven en een springplank. Een grooter bezwaar is gelegen in het ont breken van gymnastiek-onderwyzers. By het zeer beperkt program, dat de heer Van Dedem voor de lagere school aanbeveelt, kan evenwel de onderwyzer of de onderwyzeres der klasse zich er mede belastenhet is zelfs om meer dan één reden wenscheiyk dat zij zulks doen. Met verwyzing naar hetgeen in andere landen geschiedt, beveelt de schry ver der Nota deze regeling ook voor Nederland aan. By v.„in Zweden, waar sinds lang aan de gymnastiek ook paedagogisch een hooge waarde gehecht wordt, is het onderwys in dat vak aan den gewonen onderwyzer opgedragen en geeft zpn acte hem daartoe de bevoegdheid. Staat, mag men vragen, de Nederlandsche onderwyzer zoo ver beneden zyn vakgenooten, dat een taak, die voor hen geen bezwaar oplevert, die by hen in de beste handen wordt geacht, zyn krachten zou te boven gaan?" Het programma van het tegenwoordig examen voor gymnastiek Lager Onderwys is nog te veel omvattend, om het aan dat voor het examen A volgens de Wet van 1878 vast te hechten. De heer Van Dedem wenscht in hoofdzaak letter D van het programma ver plichtend te maken, zynde: „bedrevenheid in het leiden van gymnastische oefeningen voor leerlingen van beiderlei sekse en van den leef tyd, waarop zy de lagere school plegen te bezoeken." Ofschoon ook wy van meening zyn, dat aan dergelyke uitbreiding van het examen van onderwyzers en onderwyzeressen geen onover- komelyke bezwaren zyn verbonden, zouden we toch do voorkeur geven aan het instellem van een afzonderlyke aanteekening voor de eerste beginselen van de gymnastiek. De leerlingen van kweekscholen en van die nor maalleseen, waar gelegenheid tot voorberei ding wordt gegeven, zouden het examen tege- ïyk met dat in de overige vakken kunnen doenden overigen zou vryheid gegeven kun nen worden, evenals aan degenen, die voor gymnastiek by het eerste examen een onvol doend cyfer mochten bekomen, dit later afzon- derlyk te doen. Daar het vanzelf spreekt, dat men by de aanstelling van onderwyzers en onderwyzeressen op het bezit dier aanteeke ning zou letten, en het zelfs niet onwaar- schynlyk is dat by de bepaling der jaarwedde daarmee rekening zou worden gehouden, achten wy het vry zeker, dat binnen weinige jaren de groote meerderheid van het onder- wyzend personeel de bevoegdheid voor deze elementaire gymnastiek zal hebben verkregen, vooral indien gevolg wordt gegeven aan den wenk van den heer Van Dedem, om eenige tydelyke cursussen op te richten ten behoeve van hen, die zich voor het examen willen voorbereiden. De geachte Afgevaardigde heeft de zaak, door hem voorgestaan, en waaraan hy in zyn hoedanigheid van Burgemeester van Hoorn mede een krachtigen stoot heeft gegeven, met zooveel warmte, zaakkennis en talent bepleit, dat wy zyn kansen van welslagen by de openbare behandeling der onderwyswet niet gering achten. Geiyk men weet, hebben Gedeputeerde Staten nu den eersten stap gedaan om de quaestie eener veranderde grensregeling tus schen Leiden, Leiderdorp, Oegstgeest en Zoe- terwoude op te lossen en aan burgemeester en wethouders een ontwerp tot veranderde grensregeling ingezonden. B. en Ws. zyn nu geroepen over dit ont werp een oordeel uit te spreken en daarna kunnen Ged. Staten hun wetsvoorstel aan 1 Novelle aan 't Noordzeestrand. 1) Op een vochtigen Augustusdag van het regenjaar 1888 bracht de spoortrein my over de droomerig-melancholieke Noordduitsche vlakte naar de stad Emden. Ik begaf my naar het Noordzee-eiland Borkum om de baden te gebruiken. Het was niet vol in den trein en het uit zicht over de kale heide of de eindelooze weilanden, met struikgewas omzoomd, bood weinig afwisseling aanik had my dus in myn boek verdiept en daardoor - byna niet opgemerkt dat er aan het station Leer twee personen in de coupé gekomen waren; als door een nevelsluier zag ik dat het een oude heer met eene joDge dame was. Ik las door en de trein rolde voort. Eensklaps stond de oude heer met een zonderlingen uitroep op en greep schielyk naar eene zyner reistasschen. Mijn oog viel op de jonge dame, die tegen over my zat; zy lag doodsbleek met gesloten oogen achterover en haalde zwaar adem. „De dame scbynt eene flauwte te hebben," zei ik tot den ouden heer. „Ja, myne dochter lydt aan zenuwtoeval len. Ik hoop dat hot, zooals gewooniyk, spoe dig over zal gaan," sprak hy en maakte een flescbje open. „Kan ik u helpen? Ik ben dokter." „Dank u zeerl Wy hebben al het noodige by ons. Iets anders zal zy wel niet behoeven," zei hy beleefd afwyzend. Het was ook zoo. Nadat de oude heer blykbaar de vader van het jonge meisje haar voorhoofd en wangen met essence be streken had, opende zy de oogen en ging weer rechtopzitten. Zy wierp een blik op my met hare groote, zachte, droeve, lichtblauwe oogen. In dien blik lag iets vreemds, iets angstigs, iets schuws, iets smeekends en tevens afwerende, dat my byzonder trof. Ik bekeek myne reisgenoote aandachtiger. Zy was eene buitengewone schoonheid. Hare trekken waren zeer fijn en regelmatig, de uitdrukking van haar ovaal gelaat herinnerde aan de madonna's van Eafaëlalleen de kleine mond was opvallend stijf op elkaar geklemd en door een pynlyken trek omgeven. Ik gaf myn kaartje aan den ouden heer en hy las zyne dochter voor„Dokter Berselius, privaat-docent en praktizeerend geneesheer te Zurich." Een oogenblik zag by my doordringend aan en gaf my toen zyn kaartje. Myn reisgenoot heetteconsul Erik Walter, uit Bremen. Ik maakte eene buiging. „Myne dochter," stelde de consul zyne dame voor. „Wy gaan naar Borkum," voegde hy er by. „Dat is ook het doel myner reis." „Toch zeker niet voor zenuwzwakte?" zei hy lachend. „Jawel; ik heb my overwerkt, eene groote praktyk en een moeilyken leerstoel." „Och kom, de heele wereld heeft tegen woordig zwakke zenuwen!" viel de consul in. „Ik weet niet wat zenuwen zyn!" „Gy gelukkige!" Nadat de consul myn kaartje gelezen had, wierp de dochter my weer zoo'n vreemden blik toe; het angstige afwerende was er nog sterker in uitgedrukt dan te voren. De heer Erik Walter nam my nu nauwkeu riger op; met zyne gryze, eenigszins koele oogen bestudeerde hy my, om zoo te zeggen, van binnen en van buiten. Hy deed dit ge heel ongegeneerd, zoodat ik moeite had om er bedaard by te blyven. Het examen scheen naar zyn zin uit te vallen, want zyn strak gelaat werd eenige graden vriendelyker en hy vroeg schertsend „Had mevrouw uwe echtgenoote er niet tegen om u zoo alleen de wyde wereld te zien ingaan?" „Ik ben niet gehuwd," antwoordde ik. Nu helderde zyn gelaat nog meer op en uit de oogen der dochter trof my een angstige, hulpelooze blik. Wat beteekende dat alles? Waarom is het hem blykbaar zoo aangenaam dat ik vrygezel ben, en waarom verhoogt dat de ziekelyke uitdrukking in de zonderlinge oogen van de dochterIk had geen tyd om daarover te peinzen. De locomotief floot; achter de lange lyn van een groenen dyk vertoonden zich masten en zeilen en de trein reed het station Emden binnen. Hier was do landreis uit den volgen den morgen zou de boot ons verderbrengeD. Wy namen afscheid, om, tot onze wederzyd- sche verbazing, aan het souper in het hotel „Union" weer by elkaar te komen. Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1889 | | pagina 1