N°. 3788.
Maandag 22 October.
A0. 1888»
<§eze 'Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (§on- en feestdagen, uitgegeven.
Dit nommer bestaat uit DRIE
Bladen.
Eerste Blad.
Arbeid van Gevangenen.
Leiden, 20 October.
Feuilleton.
Eene tragische herinnering.
DAGBLAD.
PHIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nomincre0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Van 1—6 regels 1.05. Iedere regel meer ƒ0.171.
Grootere letters naar plaatsrnimte. Voor het in-
cassecren buiten de stad wordt 0.10 berekend.
lEikeriki.
Aan de Abonné's daarop, wordt by dit
nommer verzonden No. 4 van Kikeriki.
Ook al eene „quaestie", zooals men weet.
En dat zy geenszins van gewicht is ontbloot,
zou reeds daaruit kunnen blijken, dat in den
laatston tyd onderscheidene beschouwingen
over het onderwerp zyn geleverd in bladen,
meer bijzonder bestomd voor de behandeling
van maatschappelijke belangen. Bovendien is
de zaak allesbehalve nieuwreeds lang werd
er over geklaagd, dat de arbeid, welke in ge
vangenissen wordt verricht, in concurrentie
treedt met hot werk van den gewonen, niet
op Staatskosten verpleegden burger, en dezen,
om de gebruikelijke spreekwijze te bezigen,
„het brood voor den mond weghaalt."
De grieve is niet ongegrondhaar geheel
weg te nemen, achten wij ondoenlijk. Men zou
de gevangenen öf geheel werkeloos moeten
laten, wat zeker door niemand kan worden
aanbevolen, öf hun een totaal improductieven
arbeid opdragen, om eenvoudig het lichaam
of alleen de handen in beweging te houden.
Ook deze caricatuur van het begrip „arbeid"
zal wel geene verdedigers ontmoeten.
Kerkerstraf, hetzij in gemeenschappelijke,
hetzij in eenzame opsluiting, wordt opgelegd
in de eerste plaats om den veroordeelde zede
lijk te verbeteren, om zijne geschiktheid voor
de samenleving in eene geregelde maatschappij
te verhoogen. Het beste middel, dat tot die
verbetering kan leiden, is „gewone" arbeid,
gelijk men dien in het „gewone" leven ver
richt, en die moet worden aangeleerd, of van
welks geregelde uitoefening men zich de „ge
woonte" behoort eigen te maken.
Nu kan men dat doel langs twee wegen
trachten te bereiken. Het streven kan voor
namelijk daarheen zjjn gericht, den tot^edelyk
herstel noodzakelijken arbeid, den gevangenen
opgelegd, zoo winstgevend mogelijk te maken
voor den Staat, ten einde met de waardever
meerdering, door hen verkregen, voordeel te
doen en op die wijze de kosten van hun onder
houd te verminderen. Of men kan de vraag
eenvoudig zóó stellen: Hoe wenden we het
moreel geneesmiddel aan met zoo weinig I
mogelijk benadeeling van de particuliero work- j
krachten
Tot dusver heeft men, gelooven we, do j
oplossing te veel gezocht in eerstbedoelde
richting. Het gevolg bleef niet uit. Aanne
mers van loverantiën, die een zeker aantal
weinig omvangrijke voorwerpen van dezelfde
soort moesten vervaardigen, wendden zich
daartoe tot het bestuur eener gevangenisen
deze commissie, die niet zelden moeite had
altijd aan werk voor de verpleegden te komen,
nam het aanbod met gretigheid aan. Natuur
lijk kon met zeer lage loonen genoegen wor
den genomen; de Staat moet voor het onder
houd zijner commensalen zorgen, dus kosten
voor voeding enz. behoefden niet verdiend te
worden. Andere aannemers, dio niet in de
gelegenheid waren over arbeid van gevan
genen te beschikken, en wier inschrijvingen
dus, door hoogere posten voor werkloon, aan
merkelijk hooger waren, zagen de aanbeste
dingen hun neus voorbijgaan, en kondon der
halve ook geen brood verschaffen aan een
zeker aantal werklieden, die zich, zeer terecht
dunkt ons, hierover beklagen.
Aan den anderen kant, en wij zeggen
dit voornamelijk ter bestrijding van de mee
ning van hen, die van oordeel zijn dat men
den gevangenen geen of uitsluitend impro
ductieven arbeid zou moeten opdragen,
moet men wel in oogenschouw nemen, dat
die menschen, indien zij zich aan geen mis
drijf of wetsovertreding hadden schuldig ge
maakt, toch ook concurrenten zouden zijn op de
arbeidsmarkt, dus dat, door hunne deelneming
aan de gemeenschappelijke werkzaamheden, de
som van het te verrichten werk geene ver
andering ondergaat. De zaak is eenvoudig
dozedat de gevangene, omdat hjj voor geen
levensonderhoud heeft te zorgen, voor lageren
prjjs kan werken, en dus een voorsprong
heeft op zjjn niet strafschuldigen medeburger,
die bovendien nog moet bijdragen in de uit
gaven, vereischt voor de woning, kleeding en
voeding van den concurrent.
Zietdaar, uit een practisch oogpunt beke
ken, de onbillijkheid. Zij is alleen weg te
nemen door het volgen van den tweeden
weg, hierboven aangegevenden arbeid dor
gevangenen niet in mededinging te brengen
met dien van anderen.
Tijdelijk is de man, wien een rechterlijk
vonnis zijne vrijheid heeft benomen, uit de ge
wone maatschappij gerukt, en in eene eigen
aardige verhouding geplaatst tot den Staat,
die zijne verzorging op zich nam, en nu ook
van zijn arbeidsvermogen het gebruik mag
en kan maken, dat het Staatsbelang vordert.
Misschien is in menig geval dat arbeidsver
mogen nagenoeg gelijk nul: een groot aan-
til kerkerbewoners hebben öf niets ge-
lserd, öf behooren tot eene maatschappelijke
klasse, die geen handwerk beoefent. Men zou
dus beginnen kunnen, met dezen het een of
ander te doen aanleeren, dat hen beter in
staat stelt voor het vervolg met de handen
het brood te verdienen. Het gebeurt soms
dat een man of eene vrouw uit hoogeren stand
eenige maanden of jaren in de gevangenis
wordt gehuisvest: welnu, men late die ook
maar een geschikt handwerk beoefenen. Er
zijn wel aanzienlijke lieden, die dat voor lief
hebberij doenover het algemeenwie zijne
handen niet weet te gebruiken, dat wil
zeggen anders dan op de bijzondere manier,
waardoor menigeen achter de tralies raakt,
vertoont in zijne ontwikkeling eene leemte,
welkor aanvulling tot de wenscheltjke zaken
mag gerekend worden.
Celgevangenen, die geen handwerk kennen
zijn te beklagen, maar daar is niets tegen
t? doen. Men kan hun moeilijk een onder
wijzer zenden, die hun eenige uren per dag
onderricht geeft. Zulke menschen z(jn slechts
aan het werk te zetten met zekere eentonige
en weinig oefening vereischende bedrijven.
Bij gemeenschappelijke opsluiting bestaat de
mogelijkheid, om allen bezig te houden met
ééne soort van arbeid, uitsluitend ten behoeve
van het Rijk, als daar zijn: schoenmaken,
klompenmaken, vervaardiging van lederwerk
voor het leger, van borstelwerk, van blikwerk.
Wie dat niet kan, moet het maar leeren. Alle
arbeid zou uit de hand moeten verricht wor
den, dewijl de hoeveelheid van het geleverde
niet in de eerste plaats in aanmerking komt.
Nu is wel datgene, wat in de gevangenis
wordt gemaakt, aan de algemeene mededin
ging onttrokken, zooiüat bijv. als er genoeg
schoenen klaar konden komen om in het ver
bruik van het leger te voorzien er van dat
artikel geene aanbesteding behoefde gehouden
te worden, tot nadeel dus van de work-
lieden in dat vakmaar er kan nu geen
sprake zjjn van een privilegie, waarvan het
voordeel den aannemer ten goede komt, die
voor zijne rekening werk in de gevangenissen
kan laten maken. Zoo er op die manier uit
sparing van kosten mocht worden verkregen,
I dan levert zjj eene bate op de rekening van
den Staat, dus van alle belastingbetalenden.
Het schijnt ons toe dat op deze of soort
gelijke wjjze de oplossing van het vraagstuk
eenigszins gemakkelijker kan gemaakt wor
den. Wij drukken voorts de wenschelijkheid
uit dat de zaak ditmaal, bij de behandeling
van de begrooting van het Departement van
Justitie, opzettelijk ter spraak zal worden
gebracht.
Heden werden aan de universiteit alhier
bevorderdtot doctor in de rechtswetenschap
de beer H. Tuijmelaar, gob. te Heerenveen,
met academisch proefschrift, get.„Eenigo
opmerkingen over art. 845 B. W." en de
heer A. Waszink, geb. te Zwolle, met acade
misch proefschrift, get.„Wederverhuren en
afstaan van huur."
Het onderzoek der begrooting van de
Stedelijke Werkinrichting over 1889, heeft
bjj de commissie van financiën tot geene
bedenkingen geleid. Zij geeft den Raad der
halve in overweging, die begrooting goed te
keuren, in ontvangst ad f 17,082.50 en in
uitgaaf ad f 17,082.50, sluitende quitte;
en het voor deze administratie verlangde sub
sidie voor 1889 ad f 4000, als f 2840 uit de
gemeentekas en f 1160 als rente van het
legaat, door wjjlen H. Y. J. Buzzi, te Frank
fort a./M., aan de gemoente Leiden, ten be
hoeve der Stedelijke Werkinrichting-vermaakt,
toe te staan.
Ook het onderzoek der rekening van liet
Evangelisch-Luthersch Wees- en Oudelieden-
huis alhier, dienst 1887, heeft bij de com
missie tot geene bedenkingen geleid, zoodat
zjj raadt die rekening goed te keuren, in
ontvangst ad ƒ5064.4272, in uitgaaf ad
f 5064.42i/2, alzoo sluitendo quitte.
Ten aanzien van het verzoek van D.
Taat, scheepsbouwmeester te Katwijk aan
Zee, om vrijstelling van de betaling van school-
j geld Gymnasium, deelen B. en Ws. den Raad
j mede dat, blijkens ingesteld onderzoek, Simon
Ouwehand, kleinzoon van den adressant, leer-
I
ling der vierde klasse van het Gymnasium,
op Zaterdag 15 September jl. do laatste les
heeft bijgewoond en bij officiëele kennisgeving
1 van den 8sten October jl. het Gymnasium
voorgoed heeft verlaten.
Het komt B. en Ws. derhalve in alle op
zichten billijk voor, dat in dit geval slechts
één kwartaal schoolgeld worde ingevorderd,
zoodat zjj in overweging geven aan adressant
vrijstelling te vorleenon van de betaling der
laatste drie kwartalen schoolgeld van den cur
sus 1888/89.
i) i
Ik was pas in Amerika aangekomen. Al
spoedig maakte ik natuurlijk kennis met het
vermaarde café van Delmonico te Niouw-York.
Nauwelijks had ik er eenige oogenblikken ge
zeten, of ik zag iemand door de volle zaal
loopen, tevergeefs naar een vrij tafeltje zoe
kende. Eensklaps bemerkte hij dat er aan
het mijne een stoel onbezet was, waarop ik
mijn hoed en mijne overjas had neergelegd. Hij
kwam bij mij en vroeg op een zachten, kal-
men toon:
„Pardon, is deze stoel soms besproken?"
„Volstrekt niet", antwoordde ik, en tegelijk
maakte ik den stoel ledig, waarop de vreemde
ling aan zijn hoed tikte en ging zitten.
Om iets te zeggen, maakte ik de opmerking
dat het café verbazend vol was, waarop hy
mededeelde dat dit in verband stond met
de verkiezingen. Ik zeide hem dat ik nog
goheel vreemd was in de stad en verzocht
hem om verdere inlichtingen, hetgeen aan
leiding gaf tot een meer geregeld onderhoud.
Hij was een slank man, goed, maar niet
stevig gebouwd, met een glad geschoren ge.
zicht, blauwachtig grijze oogen en licht-blond
haar, waartusschen zich vrij wat grjjs ver
toonde, hetwelk een eigenaardig karakter bij
zette aan zyn doodsbleek, strak gelaat, een
gelaat, dat, wel is waar, eene zeer kalme uit
drukking had, maar in den omtrek van den
mond scherp geteekende trekken vertoonde,
welke van een bitter en hevig zielelyden getuig
den. Toen wy elkander verlaten hadden, zon
der nader kennis te maken, en ik naar myn
hotel teruggekeerd was, stond zyn gelaat my
onophoudelyk voor den geest, en maakte zich
het verlangen van my meester om te weten,
wie hy was, en welke droeve gebeurtenis in
zyn leven zulke diepe sporen van lyden op
zyn kalm gelaat had gegrift.
Eene week later hoorde ik zyn naam. Ik
ontmoette hem op een diner in de vyfde Avenue
en vernam toen van iemand, aan wien ik
voorgesteld was, dat hij Eugène Radcliffe
heette.
Dos avonds wandelde ik met hem terug.
Toen wy de tweeëndertigste straat doorgingen,
zeide hy
„Ik woon in het Alpine-hotel, aan het einde
dezer straat. Hebt ge lust een half uurtje by
my te komen praten en een glas brandy soda
te drinken?"
„Gaarne", antwoordde ik, en wy kwamen
in zyne kamers, welke er keurig en gezellig uit
zagen. Myne aandacht werd vooral getrokken
door eene schildery-lyst boven den schoorsteen
mantel. Ik zag eene lyst, want de schildery
zelve indien het een schilderstuk was was
zorgvuldig verborgen achter een roodzyden
gordyn.
Tot middernacht bleven wy praten en scheid
den als oude bekenden. Ik hield van hem en
voelde my zoozeer tot hem getrokken, dat ik
zyn hotel nooit voorbyiiep zonder by hem
aan te gaan.
Een paar dagen voordat ik de stad verliet,
ging ik hem weer bezoeken. Ik klopte aan
zyne deur, doch ontving geen antwoord, zoo
dat ik den knop omdraaide, veronderstellende
dat hy in het aangrenzende vertrek was. De
deur ging open en ik trad binnen. Hy stond
voor den haard strak op de schildery te sta
ren, waarvan het gordyn nu was wegge
schoven.
Het was het portret van eene vrouw me
groote donkerblauwe oogen en met gelaatstrek
ken, die aan een beeld van Canova deden denken
omlijst door prachtig, blauwachtig zwart haar.
Heerlyk stak de fraai gevormde, blanke hals
tegen de smaakvolle kleeding af. Het portret
was blykbaar het werk van eene meesterhand.
Het gerucht van myn binnenkomen deed
Radcliffe uit zyn diep gepeins ontwaken. Hy
keerde zich naar my toe, terwyl een lichte
blos zyne bleeke wangen even kleurde. Ik ver
ontschuldigde my wegens het ongenood bin
nentreden en zeide dat ik hem niet verder
storen wilde. Doch hy verzocht my te bly ver
Toen hy zag, dat myn oog zich onwilleker
op de schildery vestigde, zeide hy kort- ,r^
„Myne vrouw."
"VVy gingen zitten en spraken eer
over allerhande zaken, doch het w
aan te zien, dat zyne gedachten as ®adcliffe
anders waren. Hy had het gc «te geheel
voor het portret getrokke
t -A en het schoone
gelaat scheen ons aand
terwijl wy zoo m h'jt stlJle avondlmr
kander zaten.
Ten laatr/ce stond hy op en zeide:
„Gy ault wel vinden dat ik erg afgetrokken
ben vanavond. Ik kan het niet helpen, myn
waarde. Het is vandaag een droeve herinne
ringsdag voor my. Zeventien jaren geleden
verloor ik myne vrouw."
Ik sprak eenige woorden van deelneming
doch hy viel my al spoedig in de rede.
(Wordt vervolgd.)