8878. Maandag 4 Juni. A0. 1888. feze fëourant wordt dagelijks, met uitzondering van gon- en feestdagen, uitgegeven. Derde Blad. MO U DAGBLAD. PRIJS DEZER COUBJLNT: Voor Laiden per 8 mt&ndenl.lê. franco per poet1.40. AfionderUjke Nornman,0.05. 'oord nan dc Zaliukailc tc Rotterdam. Hebt gU wel eens eene terechtzitting hy- Jiroond, waarde lezers? Schrijver dezes be- oe!t met eene zitting als van de Millioenen- ïrouw welke meer gelijkt op con première, aar de beklaagde en verdediger den ernst er Z3ak in humor veranderde en het publiek Ikons uitbarstte in een rire moqueur; hy ooit meer eene zitting waar schuld en be- uw, wroeging en boete om den voorrang rijden, waar de kreet der moedor, die aschgood stal om aan hare jeugdige kinde- ,u brood te verschaften, daar vader niet ge- oeg thuis bracht, in het gemoed doordringt n met den bekla'agde doot vragenwat zal r van myi»# vier kleiDen worden, wanneer k in do gevangenis moet? „Dat hadt gij ooraf moeten bedenken vóór de daad," is 'et koude antwoord van den magistiaat; lumaan is hy in de hoogste mate, doch de trengsto regelen van het recht nlvchon straf oor schuld; voldoening aau uo noioedigdu 1 aatschappij. En toch zjjn er dan - zegt het „Rott.Nbl." oovele factoren werkzaam, welke de diepste naren der ziel doen trillen en den toehoorder tommen tot de modobode om gena. Dit zijn 'o zittingen, welke hare heilzame gevolgen ooit mi3sen en den mensch zachter doen enken over de fouten van anderen. lEeno dergelijke zitting word Donderdag te otterdam gehouden. Terecht stond de diep 'eklagenswaardige 19 jarige brandersknecht Wettere, wonende te Rotterdam, die op jnsdag 26 April, in eene vlaag van drift, door 'lagen teweeggebracht, zjjn kameraad Gorardus uitendyk mot een schedemes in de borst ad gestooten en de linkerlong en hot hart jewond had, waardoor eene bloeduitstorting ad plaats gehad, welke den dood deed volgen. Do rechtbank was samengesteld uit mr. jouvin, waarnemend presidentmrs. Croocke- vit on Hoppe, rechters; mr. Van Buttingha u'cliers, ambtenaar van het Openbaar Minis rie, on mr. Everwijn, griffier. De beklaagde, ter zitting binnengeleid, gaf, nen stortende, op de volgende wijze ant- oord op de vragen, welke de President deed President: Waart gij niet op den 26sten pril 11. in dienst bjj de firma Blankenheym Nolet, distillateurs aan de Zalmkado te ezer stede? Bekl. Ja, mijnheer. Pres. Waart gij daar niet werkzaam met ekoren Gerardus Buitendijk, Hafkenscheid t Bons? Bekl. Ja. Pres. Waart gij met Gerardu3 Buitendijk roeger altyd goede vrienden geweest? Bekl. Ja. Pfe3. Waart gij niet op 26 April des na- niddags te 4 uren in het taplokaal van de Meerdert) met genoemde personen werk- nam? Bekl. Ja. Pres. Waar waart gij mee bezig? Bekl. Met jenever tappen. Pres. Hadt gij in het taplokaal een mes loodig Bekl. Ja, altjjd. Pres. Wat i3 er toen tusschen u en Buiten- Ijjk voorgevallen? Bekl. Buitendijk gooide mij met zand. Ik !'ide hem dat ik dit niet wilde hebben, waarop hij antwoordde„ik zal je gooien als k wil"; hy hield niet op, begon te sarren eu te schelden en wat er verder gebeurd is, *set ik niet. Pres. Toen de twist tusschen jullie ont stond, waar was toen het mes? Bekl. In de kurkenbak. Hafkenscheid reikte Bet mjj echter over om in den zak te steken. Pres. Hebt gjj dit gedaan? Bekl. Dat weet ik niet. Pres. Hadt gij ook niet de schoede van het mes; hebt gij het mes er in gedaan? Bekl. Ik weet het niet. Pres. Hebt gij het mos niet eerst in don zak gostoken en later weer te voorschijn ge haald? Bekl. Ik kan het mij niet herinneren. Pres. Hoe komt het. dat gij u niet meer herinnert dat gy met het mes, dat gij in do hand hadt, den doodelyken stoek hebt toege bracht; gij verklaardot dit toch voor den rechter-com missaris Bekl. Ik heb dit toen gezegd, omdat ik het van anderen hoordeik weet wel dat ik een slag, maar niet een steek gegeven heb. Pres. Weet gjj niet dat gj] na het zandwer- pen gedreigd hebt met het mes en dat toen Buitendijk zeide: „dat durf je niet?" Bekl. Ik herinner het mjj niet. Pres. Wat is er na den slag gebeurd? Bekl. Ik ben op een stuk gevallen, wilde huilen, doch kon niet; kort daarna hoordo ik dat Gerrit dood was. Pres. Gy zegt dat gjj niet weet of gij den steek toegebracht hebt; een ander heeft het toch zeker niet gedaan? Bekl. Neen, mijnheer. Ik weet het echter niet. Pres. Ik zie dat gij veel berouw hebt, maak het echter volledig door eene omstandige be kentenis; gjj deedt dit toch voor den rechter commissaris. (Z.E.Achtbare leest de bekentenis voor.) Bekl. Het is de waarheid wat ik voor den rechtercommissaris verklaarde, alleen met deze wijziging, dat ik met de hand, waarin het mes was, geen steek, doch een slag tegen de borst gaf. Pres. Waarom zegt g(j nu oerst dat gjj niet meer wist wat er gebeurd was? Bekl. Omdat ik het eigenlijk niet goed meer weet. Pres. Zaagt gij Buitendijk na den slag vallen Bekl. Ik zag hem wegloopen, doch wierp mij toon zelf op het stuk neer. Rechter Crooekewit. Ge herinnert je nu dat je een slag met het mes in de hand ge geven hebt, maar herinner je nu ook niet dat ge eerst met het mes gedreigd hebt? Bekl. Neon, mijnheer, dat weet ik niet. Rechter Crooekewit. Dat vind ik vreemd. Daarna word overgegaan tot het getuigen verhoor. Slochts twee deskundigen en twee getuigen werden gehoord. De deskundigen dr. P. H. Simon Thomas en dr. A. C. Hartevelt verklaarden dat de dood hot gevolg was van de toegebrachte wonde, welke bestond in de doorsnijding van do linker-hart- kamer en hot hartzakje, waardoor bloeduit storting had plaats gehad. Zy deelden mede dat spoodiger geneeskundige hulp niets aan de noodlottige ontknooping had kunnen ver anderen. Vervolgens werd gehoord de getuige J. J.Haf- kenseheid, eveneens werkzaam by de firma Blankenheym en Nolet, welke op genoemden dag by de feiten tegenwoordig was. Do getuige verklaart dat op Donderdag 26 April, tenvyi verschillende knechts in het taplokaal aanwezig waren, Buitendyk tegen beklaagde zeide: „Wil ik je eens wat zand in de oogen gooien?" Beklaagde antwoordde daarop: „dat doe je toch niet." Buitendyk wierp nu beklaagde plagende zand in het gezicht; dit maakte hem zóó boos, dat zyn geheele lichaam trilde; hy riep uit: „houd op, want zoo waar ik Nardus Wetters heet, steek ik je met het mesBuitendyk antwoordde hierop „dat durf je toch niet, daar ben je te groote aap voor," waarop beklaagde onder den uit roep: „dóar dan!" den stoot toebracht. Op de vraag van den president verklaarde getuige dat hy beklaagde het mes overhan digd had oin in den zak te steken, dat hy ook gezien heeft dat beklaagde dit deed, doch het er later weer uithaalde. Getuige heeft gezien dat na den stoot het mes uit de wonde viel, dat Buitendyk waggelende wegliep, rapende: „Stoppen, stoppen", zyne kleeren trachtte los te maken en toen stervende nederviel in de armen van toeschietende kameraden. De beklaagde zat toen te huilen on vroeg aan hem of het erg was? waarop hy antwoordde: „Gerrit is dood." Beklaagde bleef toen zitten tot de politie kwam en hem arresteorde. De president vroeg of er vroeger wel meer twist tusschen hen geweest was. De getuige zeide: „neen, nooit; er bestond tusschon hen geene vyandschap, beiden plaag den gaarne, doch geen van beiden kon er tegen." De president vroeg of beklaagde aanmerking op deze verklaring had? De beklaagde zeide: neen. De president vroeg of hy zich nu nög niet herinnerde, onder den twist het mes uit den zak te hebben gehaald. De beklaagde dacht dat hy het in de hand had. Rechter Hoppe vroeg of getuige don bekl. al lang kende. Getuige zeide: ja, zeer lang, het was een goed kamoraad, hy was echter nogal spoe dig boos. Rechtor CrooekewitWat was de verslagene voor een persoon? Getuige. Hy was altijd vroolyk, maar kon ook niet tegen plagen. Rechter Crooekewit: Waarom zjjn jelui er niet tusschen gekomen, toon je zag dat het zoo erg liep? Getuige: Omdat wel meer bedreigingen geuit werden, zonder dat er gevolg aan ge geven word. Rechter Crooekewit. Ja, maar gy zaagt dat de beklaagde van kwaadheid trilde en niet een mes in de hand stond. Ik zou er dan tusschen gekomen zyn, zeggende: „tiu is hot genoeg." Getuige. Wy dachten niet dat de daad op het woord gevolgd zou zyn. De volgende getuige was P. Bons, eveneens werkzaam goweest met den vorblagene en beklaagde. Deze getuige legde eene zelfde den verklaring als Half kenschoid af. Oetuigo had na het toebrongen van den stoot tot bekl. gezegd: „Nardus, Nardus, wat hobjegodaan, Gerrit sterft." Ook getuige verklaarde dat beklaagde en verslagene goed mot elkander omgingen, doch niet tegen het stoeien kondon, dat allicht in eeno werkplaats voorvaltzy waren beiden driftig. De beklaagde had, in verregaande drift over het zandgooien en de tergende woorden, de daad begaan. Ook op deze verklaring had beklaagde niets te antwoorden. De president vroeg hem nogmaals of hy zich de gebezigde uitdrukkingen niet herinnerde. De beklaagde zeide neen, doch geloofde wel dat de verklaringen der getuigen niets dan de waarheid behelsden. Alsnu was het woord aan den Officier van Justitie, welke releveerde dat het thans bin nen weinige dagen voor de tweede maal is, dat iemand voor een zoo ernstig feit terecht stond. Z.E.A. had in tweestryd gestaan wat hier was: doodslag of opzettelyke zware mis handeling? en hy had de laatste ten laste- legging gekozen, omdat, al ware door den steek met het mes het opzet bowezen, door de geheele houding van den beklaagde na de daad bewezen was, dat hy niet de bedoe ling gehad heeft, zyn kameraad, met wien hjj overigens goed omging, van het leven te berooven. Z.E.A. weet dat beklaagde eon vlokkeloos verleden heeft, doch hy vraagt: moeten aanleidingen als wy de laatste weken gehoord hebbon er maar toe leiden, dat men naar het mes grypt en de zware mishande lingen pleegt, welke den dood tengevolge hebben? Verleden week was het eon persoon, die zyne minnares doodde, thans woder eon, die zyn kameraad het leven beneemt. Wy zouden PRIJS DUB ADVERTENTIE»; V»n 1—6 regel* 1.05. Iedere regel moar 0.17J. GrooUsr* letten neer pleeternlmte. Voor het le- eeeeeeren balten de eted wordt 0.10 berekend. haast gelooven, zegt spreker, als wy van zulke feiten hooren, dat wy niet in het goede Nederland wonen, waar de inwoners zoo den naam hebben van kalme, bezadigde burgers te zyn. Aannemend dat de daad van be klaagde gepleegd is in een toestand van vreeselyke drift, opgewekt door het zand werpen en sarren van den verslagene, eischte spreker, goiyk wjj reeds meldden, vier jaar gevangenisstraf, met vernietiging van het mes, waarmede do daad begaan is. De verdediger van beklaagde, Mr. N. W. Harmens, kwam daarna aan het woord. Treurig was de taak, hem in deze zaak opgedragen, een beklaagde te verdedigen, die niet van alledaagsch allooi was. Een beklaagde, die, nauwelyksden kinderschoenen ontwassen, in de plaats trad van zyn overleden vader, als jongeling voorzag in de behoeften van zyne moeder, en voor zyne zuster een tweede vader was. Met onnavolgbare trouw kweet hij zich van deze zware taak, niets voor zich eischende van het weekgeld, dat hy voor zijn arbeid ontving en dezen jongeling moest hy thans voor eene dorgelyko daad verdedigen. Voortgaande zeide Z.E.O.dat de daad ge pleegd is in een toestand van razerny, van opgewekte woodende drift. Overbodig noemt hy het er op te wyzon, dat de geneeskundigen aannemen dat in drift daden begaan worden, waarby men geon doel, geene berekening heeft pleiter wyst dè rechtbank zelve op harerype ervaring. Welk ander motief zou er anders zyn om een vriend van het loven te beroo ven? Hy doet geen beroep op de provocatie, welke van den verslagene was uitgogaan, eerstens omdat beklaagde zelf zegt dat hy zich do uitdrukkingen, welke gebozied zyn, niet herinnert; tweedons, omdat deze zaak zoo treurig is, en hy den verslagene in zyn graf wil laten rusten, met al zyne goede en min goede eigenschappen; hy ruste in vrede 1 doch, zegt hy, als de verslagene wist, wat hier thans voorviel, zou er uit dat graf eene stem opgaan om vergiffenis en medelyden voor dezen doerniswaardigen beklaagde. Waarom moet deze beklaagde eene zoo zware straf ontvangen als het Openbaar Min. eischt? Is hy gevaariyk voorde maatschappy? Moet hy daaruit voor zoo langen tyd verbannen worden? Verlangt de maatschappy zoo'n zware straf? Neen! deze beklaagde verdient niet zulk eene straf. Tal van angstige harten klop pen voor hem en er zullen juichkreten opgaan als de rechtb. aan haar oordeel zachtheid paart. Wie is het meest te beklagen de verslagene of do beklaagde? Hy, die in het. graf rust, of hy van wien hot wèl in een oogenblik in wee veranderd is? Want hoe men het leven ook beschouwt, als een droom, als eene bron van vreugde en geluk, of van zorgen, voor dezen beklaagdo is dit voorby; hem zal gedurende zyne verdere levensdagen steeds in alle vreugde en alle zorgen, liet beeld van den verslagene voor den geest slaan, nergens zal hy rust hebben, in lief en leed, in voor- en tegenspoed, behoudt deze beklaagde dat schrikbeeld, dat hem levenslang zal pynigen, eene straf, waarby de straf, welke de rechtbank zou opleggen, gering mag geacht worden. Pleiter vroeg veel van de rechtbank, doch hy achtte zyne laak niet geëindigd vóór hy ook het verzoek had overgebracht, door moeder en zuster van den beklaagde tot den rechter gericht. Beklaagdo was de steun, de trouw, de raadsman van die moeder en zuster en dezen lyden lichamelyk en physiek onder den slag, welke hen getroffen heeft. Wat pleiter daar in het ouderiyk huis van beklaagde ge zien hoeft, kan hy niet in woorden uitdrukken, doch hy vat het te zanien in do bede lot de rechtbank, namens moeder en dochter, mede lyden te hebben mot den bekl. en met hen. De beklaagde was tydens dit pleidooi hef tig bewogen en stortte tranen. De rechtbank zal over acht dagen uit spraak doen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1888 | | pagina 9