IvlsigLiiclao: 1-4 IMei. A0. 1888. (gszs Courant wordt dagelijks, met uitzondering van fon- en feestdagen, uitgegeven. Eerste Blad. Leiden, 12 Mei. Feuilleton. BE GESCALPEERDE. N°, 8661. LEIDSCH DAöBLAD. PRUB DHZEB. COURANT: LwdoD per 8 m.indenf 1.10> -DW P« P»"41-40' -nderltfko NonunenX0.05. PRUB DER ADVERTENTIEN: Yan 16 regobi 1.05. Iedere regel meer/0.17|. Grootore lette» naar plaatsruimte. Voor iyït ia- ca8eeeren builen de etad wordt QJO berekend. =ar Ten gevolge van de verplaatsing van den I itenan' -kolonel Bloem, van het 5de naar het [4de reg. inf. te Leiden, zal deze hoofdofficier Egt be'o' blijven voeren over het 2de bat. ten dat reg., en wordt aan den nieuwbenoem- den majeor Hofstede hot commando opgedragen Ter het 4-de bataljon. Kaar aanleiding van het door „Ons ebt'' r«opperde denkbeeld om dedrieryk3- ctiolen professioneel te maken; Loiden v. roomsch katholiek, Utrecht orthodox, PDroning.'ü on Amsterdam liberaal, maakt de Arnh. t'rt." de volgende opmerking: HmOm nu de wetenschap ook al naar de poli tiek of de kerkgenootschappen te gaan ver hielen, moge goedkoop zijn, rationeel is het niet. Vooral echter zou het aan eenige be cking onderhevig zyn, met het oog op don rsprong der Academie te Leiden, deze tot ne Katholieko universiteit temaken. Waarom, s men het dan toch maar voor 't kiezen en slissen heeft, daarvoor Utrecht niet aange ven, de hoofdstad van het oude Bisdom? Het „Berliner Tageblatt" vestigt de ndacht ->p prof. J. Ton Brinks werk „Emile ola en zijne werken", dat indertijd ten onzent -rscheen en thans door prof. Rahstede in 't uitsch is overgezet. Bjj een 2den druk zullen zeker Zola's laatste erken Germinal, L'oeuvre, La Terre wel sproken worden. Het „B. T." zegt dat hij Sn een smaakvollen en heldoren sty 1 eene tgebieide kennis en een gezond oordeel "art. - Op de goede werking der Vereeniging t verbetering van armenzorg te Rotterdam erd reeds herhaaldelijk gewezen en met genomenheid namen wij dan ook het dui- eljjk gedrukte, goed uitgevoerde boekje op, aarin het 10de jaarverslag is vervat. De schrijver van het jaarverslag werpt dit- aal den blik verder dan gewoonlijk en over- iet ook het eerste tienjarig tijdperk. De Vereeniging heeft in 1879 den strijd -nvaard tegen het oude bedeelingstelsel. De 'aconie, het kerkelijk armbestuur, eene stelling, welko reeds eeuwen leeftyds achter ich heeft en wier leden door wetten, regie enten en voorschriften gebonden zijn, waar et inzameling en uitreiking der aalmoezen eldt, zulk een lichaam, steeds voort gaande in dezelfde richting, heeft te veel traagheid van beweging gekregen om gemak kelijk van koers te veranderen. En de wijze van bedeeling, bjj kerkelijke armbesturen in gebruik, is van grooten invloed geweest op die van andere instellingendeze hebben meestal de diaconieën tot voorbeeld gekozen, zonder vooraf te onderzoeken of hare be ginselen van bedeeling nog altijd tot voor beeld konden strekken. De Vereeniging tot verbetering van armen zorg, door wetten noch voorschriften omtrent bedeeling gebonden, maar elk geval, dat haar onder de oogen kwam, op zichzelf beoordee- lende, zette voorop dat gezonde armenzorg niet bestaat in het voortdurend geregeld be doelen der behoeftigen, maar in het verstrek ken van die ondersteuning, waardoor eene duurzame verbetoring in den toestand der armen kan teweeggebracht worden. Bjj het verleenen van onderstand zou de Vereeniging zich dus alleen met de toevallige armoede bezighouden, nist met de armoede als kwaal, het pauperisme. Zij, die haar van hardvoch tigheid beschuldigden en beschuldigen hebben verzuimd deze onderscheiding in het oog te houden. De Vereeniging voert stryd tegen de slechte philanthropie en zal dien strijd zeker nog vele jaren te voeren hebben. Wel is er in het nu verloopon tijdperk iets gewonnen, maar de ondervinding heeft ook duidelijk geleerd hoe groot de bezwaren zijn. Aan de geregelde voortplanting harer beginselen is voorts een nieuw bezwaar in den weg gesteld door den invloed der arbeidsbeweging. Philanthropie in goeden zin tracht langzaam naar verbetering door krachtigen steun aan den één en, door stelselmatige weigering aan den anderen kant. Dat die steun onthouden wordt aan paupers, valt binnen den begrips kring van enkelen, maar dat die hulp dikwijls geweigerd moet worden aan werklieden, dit is voor de meesten eene onbegrijpelijkheid, volgens de overijlde volksvrienden eene onrecht vaardigheid, volgens de werklieden eeno onbil lijkheid. „De ervaring heeft ons geleerd, zegt het verslag, dat het niet aangaat van dt werk lieden te spreken. Wij denken over den ambachtsman in 't algemeen niet zoo ongun stig als ons meermalen bleek dat vele werk gevers doente dikwijls maakten w(j daarvoor kennis met geschikte arbeidersgezinnen. De groote categorie van onbekwame, luie, onver schillige, zorgelooze en verkwistende werk lieden kan niet tot maatstaf dienen voor den werkmansstandtoch is het voornamelijk deze categorie, die klaagt en beklaagd wordt, die eischt en waarvoor geëischt wordt, die lots verbetering wil, hooger loon, minder werkuren, goedkoop voedsel, nieuwe arbeidsbronnen, levensgenot, en dat alles liefst dadelijk. Het is deze categorie, die feitelijk het betere ge deelte van den werkmansstand dwarsboomt door de loonen te drukken, die do trapsgewijze verbetering, welke inderdaad in vele opzichten gewenscht is, tegenwerkt. En het zijn natuur lijk die werklieden, die het eerst en het meest met de philanthropie in aanraking komen en die zich schandelijk bejegend achten, zoo deze hen niet aanstonds krachtig helpt. Nu bestaat er tusschen het goede en het slechte element in den werkmansstand eene grooter mate van solidariteit dan men allicht verwachten zou van twee partijen, die, als concurrenten op de arbeidsmarkt, elkander in de maatschappij vrÜ wel in den weg staan. Vandaar dat men, op weinige uitzonderingen na, zelfs den gezeten werkman volmondig kan hooren instemmen met de klachten, door de paria's der arbeiders klasse aangeheven, ook waar het geldt de ge dragslijn, door onze Vereeniging gevolgd. Zie daar eene nieuwe moeilijkheid, teweeggebracht door eene partij, die ons tot dusver niet be lemmerd had in de vervulling onzer taak." Uit het verslag over het afgeloopen jaar blijkt dat (te Rotterdam) in den winter van 1887/88 geene klachten over werkeloosheid zyn gehoord en door niemand de noodzakelyk- heid van buitengewone maatregelen word betoogd. Voorts wordt nog meegedeeld dat is overwogen of men by het beoordeelen der verzoeken om hulp op den duur ook gebruik zou maken van de medewerking van eenige ambachtslieden. Na ampole bespreking is be sloten geene poging in die richting aan te wenden. De armenzorg is eene uiting van den weldadigheidszin door meergegoeden jegens mindergegoedende werklieden staan daar buiten. En het is, naar de overtuiging van 't bestuur, niet goed do werklieden aan hun kring te onttrekken. Zeldzaam ontmoet men trouwens een handwerksman, die zich op een zoo onafhankeiyk standpunt weet te stellen als men ter beoordeeling van de omstandig heden der behoeftigen behoort aan te nemen. Geld geven is by hen het eerste voorschrift. Weinigen beseffen dat armenzorg in menig geval het onthouden van geld voorschrift. De verslagen der verschillende commissiën van de vereeniging geven geone aanleiding tot speciale opmerkingen. Gelyk men weet, is de voorzitter der ver eeniging, de heer G. H. Hintzen, onlangs tot lid dor Tweede Kamer verkozen. De Koningin bracht gistermiddag een bezoek aan de Industrieschool voor meisjes op don Ged. Burgwal, te 's-Gravenhage. De groothertog van Saksen-Weimar heeft de versierselen van commandeur der orde van den Witten Valk geschonken aan: Mr. J. D. C. C. W. baron De Constant Rebecque, Hofmaarschalk en Kamerheer des Konings, en A. C. baron Snouckaert Van Schauburg, Zr. Ms. Kamerheer en Stalmeester. Ds. J. Bolkestein, pred. te Ter-Aar, heeft bedankt voor de toezegging van beroep naar Oud-Beierland. Van de beide koetsiers van den Koning, die gedurende eenigen tyd dienst deden bjj den groothertog van Saksen-Weimar, ontving de één een gouden horloge en de ander een paar gouden manchetknoopen. Van de nieuwe prachtuitgave van Van Lennep is afl. 5 verschenen, vervolg van „Klaasje Zevenster", met drie photogravures naar teekeningen van W. De Famars Testas. Een onzer grootstoNederlandscbetooneel- spelers, de hoor Morin, denkt in de maand October zyne 50-jarige loopbaan als zoodanig te vieren. De minister van binnenlandsche zaken brengt ter kennis van belanghebbenden dat, nu uit ingekomen ambtsberichten gebleken is, dat de doorvoer van schapen, bokken en geiten gevaar oplevert voor den gezondheidstoestand van den Nederlandschen veestapel, geene afwyking meer zal worden toegestaan van hot verbod van doorvoer van buitenslands van schapen, bokken en geiten, bedoeld in artikel 1 van het koninkiyk besluit van 8 December 1870 (Staatsblad No. 194); dat de aan de commissarissen des Konings in de onderscheidene provinciën verleende machtiging om die afwyking toe te staan, (Staatscourant van 8 April 1885) is ingetrokken c. dat reeds gegeven en thans nog geldende vergunningen tot doorvoer zyn vervallen. De groothertog en de groothertogin van Saksen-Weimar mot gevolg zyn gisteren in Brack's Doelen hotel te Amsterdam afgestapt. Zy bezichtigden het Ryksmuseum en gaven 's-middags een diner in genoemd hotel, waar aan de heer Van Tionhoven, Burgemeester, en de consul-gonoraal van Duitschland te Am sterdam met hunne echtgenooten deolnamen. By koninkiyk besluit is, te rekenen van 1 Juni a. s., met intrekking van het koninkiyk besluit van 19 December 1886, de algemeens dienst van don waterstaat, onder toezicht van den hoofdinspecteur, opgedragen aan den hoofd ingenieur van den waterstaat H. E. De Bruyn. Kapitein Oswald Wilton was met zyn re giment uit Indië teruggekomen, in het volle bezit van dezelfde kracht en gezondheid, waar mede hij er heen was gegaan, maar met een I eenigszins grooter geldelyk vermogen dan vóór I zijn vertrek. H(j had eone ryzige gestalte en een inne mend voorkomen, met gulle, vriendelyke ma nieren en was in dat gelukkig levenstydperk, 't welk voor een man het schoonste mag heeten, omdat lichameiyke kracht en vlugheid dan gepaard gaan met ryp verstand en den ernst der ondervinding. Kapitein Oswald was een der aangenaamste vertegenwoordigers van dien leeftyd en op dat punt waren alle dames, die hem kenden, het eens. Waarschynlyk dacht Mary Norton er ook zoo over de kleine Mary, die hy by het afscheidnemen met beide handen omhoog getild en gekust had, haar toewenschende dat zij mocht groeien en bloeion. En zy was dan ook tot een bloeiend meisje opgegroeid. Kapitein Wilton werd eenigen tyd na zyne '«rugkomst op Mary gecharmeerd, met die innigheid, welke de liefde van een man op rypen leeftyd kenmerkt; en als dit gevoel zich soms in beschroomde toespelingen, zuch ten en bloemverspilling lucht gaf, lachte de kleine duivelin den oude in zyn gezicht uit. Allengs begon hy zelf in te zien dat hy, een veertiger, zich eigeniyk belachelyk maakte als hy een meisje van achttien jaar voor zich als vrouw begeerde. Al meer en meer zeide by by zich zelf Lyonell de troostelooze woor den na: Die roos bloeit niet voor my, en tegelyk meende hy te bespeuren dat zij reeds voor een ander bloeide, en wel voor den knappen luitenant Konaught, die even yverig als zyn superieur der kleine fee het hof maakte. Dat liet zy zich welgevallen, en nu en dan lachte zy den knappen luitenant ook uit maar niet zoo dikwyls als hem, naar het Oswald toescheen. En nadat hy dit bespeurd meende te hebben, begon hy zich terug te trekken, en voortaan verried hy met geen blik eene andere neiging voor Mary dan de genegenheid van een vriend. Maar droefgeestig liet hy zyn blik op haar rusten als hy wist dat hy niet werd gadegeslagen, en ook hare donkerblauwe oogen waren meer dan vroeger met eene ernstige en vorschende uitdrukking op hem gevestigd. Op zekeren avond kwam zy achter zyn stoel staan en legde hare hand op zyn schouder. Zeg eens, vriend Oswald, sprak zy op ernstigen toon, was uw haar niet lichter toen gy naar Indië gingt? Plotseling bloosde hy. De Indische zon zal het misschien donkerder gemaakt hebben, gaf hy schertsend ten antwoord. En droegt gy het toen ook al zoo lang in den nek hangend en zoo gekruld? Ik geloof ja ik herinner 't my zoo precies niet, juffertje. Op dit oogenblik trad Konaught naar Mary toe en bood haar zyn arm aan, om haar naar tafel te geleiden. Treurig zag de veertiger haar na. Luitenant Konaught, zeide Mary, toen zy na het eten met den jonkman alleen in de muziekkamer was, vertel my toch eens hoe het Oswald Wilton in Indië gegaan is; hy wil zoo weinig over zich zelf spreken, en ik stel er belang in het te weten. Hy is zoo karig in zyne woorden geworden en ziet er uit alsof hy verdriet heeft. Gelooft ge dat ook niet, luitenant Konaught? Ik weet het niet, antwoordde de officier ongeduldig; ik ben kapitein Wilton's vertrouw de niet, en van zyn gemoedstoestand weet ik niets; maar van zyn uitwendig leven zou ik u merkwaardige geschiedenissen kunnen vertellen; onder andere die van zyne pruik. "Van zyne pruik? riep Mary versohrikt. Draagt hy eene pruik? afschuwelyk! Een zegevierende glimlach speelde over het gelaat van den luitenant. Ja, hebt gy dat nog niet opgemerkt? Maar 't is voor een man geene schande eene pruik te dragen, juffrouw Mary. En ook het ergste niet, liet hy er luchtig op volgen. Kan er dan nog iets ergers zyn dan een kaalkop Zeker. En dat is het geval by kapitein Oswald. O, vertel my daar alles van 'tls eigeniyk eene treurige geschiedenis maar gy wilt ze hooren. Welnu dan. Ons regiment trok tegen een oproerigen volksstam op, die een gevaariyken nabuur dreigde te worden. Het gelukte ons den opstand te dem pen, maar een officier viel in de handen van den vyand het was kapitein Wilton. Later slaagden wy er in hem te bevryden, maar hy had reeds eene wreede mishandeling onder gaan, welke niet te herstellen was. Wat hebben zy hem dan gedaan? vroeg Mary in ademlooze spanning. Zy hadden hem gescalpeerd, en sedert dien tyd draagt kapitein Oswald eene pruik. Zy staarde hem aan alsof hy uit do maan

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1888 | | pagina 1