u'. A°. 1388. (geze gourant wordt dagelijks, met uitzondering van (gon- en geestdagen, uitgegeven. Ticeede Blad. Leiden, 21 April. Feuilleton. Egyptenaar. ü^ïaand-ag ^Vpidl. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leidon per 8 meenden1.10. franco per post1.40. Afconderljjfee Noiamer»0.0B. PRIJS DES AD VMKTim'PJLKLN: Van 1—6 rog»)» 1.05. I«l.r. reg«l imb/0.17|.| Qrootere lettéw neer pleeteruimte. Toot het iuJ oeBBeeren buiten de eted wordt 0.10 berekend. De kapitein Hofstede, fungeerend batal- ■ns-commandant alhier, hield hedenmorgen ene driemaandelyksehe inspectie over zyn Kiierhebbend bataljon. ■Gedurende de ziekte van den lsten luitenant ■breen is het beheer der wapenkamer opge- l|-agen aan den lsten luitenant Hemmes. - Hedenmiddag had in het Nutsgebouw c'e Ej&wone jaarlijksche vergadering van aandeel houders der „Leidscbe Bouwvereeniging" mats. Uit het verslag bleek dat de toeston I gunstig was. Er werden 4 obligatiën uitgeloot la 500 en 1 a f 1000; tevens werd besloten 9 pet. op de aandeelen uit te keeren. Jïot commissaris werd herbenoemd dr. W. fileyte. Min het afgeloopen jaar werden 104 nieuve Haizon aangebouwd, verdeeld over de "Wagen- raat, Van der Helmstraat, Van der Helm- ide en Heynsiusstraat, dus genoemd n ar (jlen prof. A. Heynsius, den stichter der ver- niging. - De tweede luit. der artillerie T. M. Roost lan Limburg is van Den Helder gedetacheerd Ui de tweede afdeeling van het tweede reg. alldartillerie te Leiden. H- Blykens de statistiek der geboorten en d$r sterfte naar den leeftijd en de oorzakon van den dood in Nederland over de maand Jfebr. j!., bedroeg het aantal overledenen op «00 inwoners per jaar: te 's-Hertogenbosch [Jf.9; Arnhem 28; Dordrecht 21.5; 's-Graven- hage 27.5 Rotterdam 81.9 Amsterdam 31.3 Utrecht 37.7;Leeuwarden 30.5; Groningen 27.1; lastricht 29.3; Haarlem 24.6; Loidon 31.7. - De Staatscourant van heden bevat het ininklyk besluit, waarbij aan de aftredende misters op hun verzoek een eervol ontslag irdt verleend, onder dankbetuiging voor de lie en gewichtige diensten, door hen aan den Kming en aan den lande bewezen, alsmede I benoeming van het nieuwe ministerie, zooals i'i gisteren door ons reeds werd medegedeeld. - De nieuwe premier, de heer Mackay, is gisteren in den laten namiddag, kort na zjjne Bnoeming tot minister van binnenlandscho l^kon, in langdurig onderhoud geweest met in minister Heemskerk. Kaar men verneemt, is do dag van de opening Bbi' nieuwe Kamers voorloopig bepaald op 30 April of 1 Hei. Door het optreden van het nieuwe ministerie zjjn nieuwe verkiezingen noodzakelijk voor i e Tweede Kamer in de kiesdistricten Amersfooit (voor den heer Mackay), Eede (voor den heer Keuchenius), Gouda (voor den heer Godin do Beaufort) en Maastricht (voor den lieer Ruys Van Beerenbroek). Van de acht ministers, thans opgotro- den, woonde slechts, één in Den Haag, nl. de heer Keuchenius. De zeven overigen hadden buiten de residentie hunne woonplaatsen, te wffen de heeren: Hartsen te Amsterdam; Ruys te Maastricht; Mackay te Zutfen, Dy-e rinck te Nieuwediep; Godin De Beaufort te Utrecht; Bergansius te Delft, en Havelaar te Assen. De nieuwbenoemde minister van justitie, jhr. mr. Ruys Van Beerenbroek, hoeft nu voorloopig zjjn intrek genomen in hot „Hotel Paulez". Er stond hedenvoormiddag tusschen tien uren en halfelf eene groep nieuwsgierigen voor 's Konings paleis om de nieuwe ministers te zien, die zich naar den Koning begaven, ten einde in handen van Z. M. don ambtseed af te leggen. De beëediging, welke ten overstaan van den directeur van het Kabinet des Konings geschiedde, was reeds vóór halfelf afgeloopen. De ministers droegen geen ambtskostuum, maar burgerkleeding, uitgenomen do hoofden van do militaire departementen (Marine en Oorlog), die in groot tenue waren. Om 12 uren hebben de nieuwe titularissen de portefeuilles uit handen van hunne ambts voorgangers overgenomen. Naar wjj vernemen, hangt de tjjd van vertrok Hunner Majesteiten uit de residentie naar het Loo, geheol af van do gesteldhoid der buitenlucht, 't Is Z. M. toch ontraden zich onder eene temperateur beneden 60 graden aan do lucht bloot te stellen. De groothertog van Saksen denkt 14 dagen in de residentie te vertoeven en zjjne gemalin, prinses Sophie, nog eenigen tijd na zjjn vertrek. Aan den hoofdagent van politie P. C. Van der Drift te 's-Hage is eene belooning toegekend tot een bedrag van vjjf en twintig gulden. De minister van justitie heeft den hoofdagent zjjne bjjzondere tevredenheid te kennen gegeven, wegens den jjver en het beleid, door hem betoond in de opsporing van den brief, welke aanleiding heeft gegoven tot do ontdekking van verscheidene andere brieven, welke door een thans ontslagen bewaarder in de strafgevangenis te 's Hage van en voor verschillende godetineerden, zoowel preven tieven als veroordeelden, uit en in de gevan genis werden gebracht en tus.'C'ien hen on derling bezo'gd. Het stoomschip „Zaandam," van Nieuw- York naar Amsterdam, passeerde 20 April Dover; de -„Soerabaia" is 20 April van Bata via naar Rotterdam vertrokken. liet r>cidsche Toonccl. „Durand et Durand," de comódie vaudeville, hier gisteren door een Fransch gezelschap ten toonoele gevoerd, mag wel beschouwd worden als een der chef d'oeuvres der tegenwoordige school, welke den auteur als voorschrift stelt: Neem als basis een quiproquo, eene ontzaglijk groote, desnoods onwaarschjjnljjke dwaling, stapel hierop eene buitengewoon lange reeks van andere ver gissingen, welke alle de eerste tot uitgangs punt hebben, breng al de slachtoffers dezer verschillende dwalingen te zamen, overgiet het geheel met eenige kwinkslagen, jeu de mots, welke niet altijd den toets der zedelijk heid kunnen doorstaan, en het blijspel kan zich verzekerd houden van een uitbundig succes. Dezen regel hebben de heeren Ordonneau en Yalabrèguo dan ook in dit werk in toe passing gebracht en met bewonderenswaardige getrouwheid gevolgd. De ééne Durand is een beroemd pleitbe zorger; zijn naamgenoot en bloedverwant een rijke koekbakker. Deze laatste heeft, om niet genoodzaakt te zijn onder den blooton hemel te slapen, zich do eer laten welgevallen beschouwd te worden als de groote redenaar, voor wiens tegenwoordigheid de hotelier den een of anderen zoon van Albion verzocht had elders zjjne toevlucht te zoeken. Hier is hjj het voorwerp der algemeeno bewondering; het sterke geslacht overlaadt hem met zijne eorbetuigingen, het zwakkere, maar schoonere, mot zjjne liefde. En hjj wordt gevangen in de strikken, hem door Amor gespannen, hjj trouwt mot eene dame uit den hoogeren stand, die hem liefheeft, maar die tevens trotsch is op het bezit van een zoo beroemden echt genoot. Zietdaar dan de eerste dwaling, de grond slag van het abracadabra, dat ons in den loop van hot stuk wordt voorgesteld. T e werkelijk groote redenaar, thans natuur lijk in een koekbakker herschapen, wordt met eene belachelijke minachting behandeld door den schoonvader van den pseudo advocaat. Deze geeft der bruid van den werkelijken verdediger der onschuldigen op plechtige wjjze de ver zekering dat haar aanstaande echtgenoot reeds met zijne oigen dochter in het huwelijksbootje is gestapt en dat ongetwijfeld de man, die haar eenmaal naar hot altaar zal geleiden, niemand anders is dan de koekbakker, die den naam en roem van zijn schoonzoon op schandelijke wijze heeft geüsurpeerd. De vrouw van den koekbakker vindt in het kantoor van den advocaat de bewjjzon, dat deze eene minnares heeft, en waant zich natuur lijk bedrogen. Uit wraak breekt en vernielt zij alles wat haar op het bureau in handen komt, hierin trouw ter zjjde gestaan door enkele anderen, terwijl de bruid en do moeder van den pleitbezorger zich begeven naar den winkel van don koekbakker, ten eindo daar tegen alle mogelijke specerijen, confituren, ge bakken, enz. een verdelgingsoorlog te be ginnen. Ten slotte echter komt alles aan het dag licht; de advocaat wordt in eore hersteld e.i krjjgt zjjne adellijke bruid; den koekbakker worden zjjne schuld en zijn bedrog vergeven, op voorwaarde dat hij zjjne zaken liquideert en met zjjne achthonderd duizend franken kapi taal onder den titel van rentenier kalm en tevreden te midden zijner vrouw en zjjn schoon vader blijft voortleven. Zietdaar hetgeen ons met echt Fransche verve, met een Gallisch élan te aanschouwen werd gegoven. Het meest muntte uit de heer M. E. Malard in do rol van Coquardier, van den man, die zich de schoonvader waant van een befaamd rechtsgeleerde, behept met een groot gevoel van minachting voor den koekbakker, die den zelfden naam draagt als do echtgenoot zjjner dochter. Recht komisch waren deze uitingen van onbegrensde bewondering voor den ééüen, van diep gevoeld medelijden voor den anderen Durand. Hij accentueerde daarbjj zeer goed. Een zeer vermakelijk intermezzo was het consult van den stotteraar; ook deze bracht het zjjne er toe bij om de algemeens hilariteit te verwekkenvooral zjjne grime leende zich hiertoe uitstekend. De overige rollen werden over het algemeen bevredigend weergegeven; geene enkele gaf reden tot eene bjjzondere hulde, maar daaren tegen ook geone tot eene bepaalde afkeuring. Het lever de rideau „Au coin du feu", was zóó nietig, zóó onbeduidend, dat het der ver melding bjjna niet de moeite waard mag ge noemd worden. De zaal was zeer slecht bezet. Mr. L. H. |)C lotgevallen van een dooien Mr. CLOYIS. I Toon dan de plaats der hersens, longen, |an hart, maag en van andere menscheljjke Kewhge deelen op voldoende wjjze door ovengenoemde voortbrengselen van het aard- i» waren ingenomen, werden de twee halve euessen tegen elkander geplakt, netjes en 'lied mot jjzerdraad aan elkander vastge- wht en weder tot éénen, maar nu geheelen ones getransformeerd. Het is natuurlijk dat de dooie onder deze igdurige en lang niet eenvoudige operatie i0t bjj uitstek rein en zindelijk wasgeblevon lichaam van Zjjne Hoogheid was met 'O0li, koriander, salpeter, citroen-sinaasschil- 8n, houtskool en met meer dergelijke artikelen, a alles in wilde dooreenmengeüng, bedokt; ijDe Doorluchtigheid zag er derhalve in gewoon Mlandsch gezegd tamelijk vies en smerig uit. Ecu goed bad werd daarom noodzakelijk 'acht, een bad zoowel van buiten als van pioen. Wat het uitwendigo betrof, hiertegen bo stonden geene onoverkomelijke bezwareneen paar emmers water, eene flinke afspoeling en krachtige inwrjjving met azjjn en groene zeep en Menea I, II of III blonk en glom als een spiegel; grooter moeielijkhoid loverde hot inwendige op. Doch ook hierdoor werden Egypte's wjjze mannen niet uit het veld ge slagen. In de oogholten, in den mond, in ooren en neus, kortom, waar zij maar konden, wierpen zij groote hoeveelheden wjjngeest, voldoende om tien levende Menessen ljjk te maken, in het lichaam. Vervolgens werd hy ingezouten; het ge heels corpus werd beladen met stapels fijn keukenzout om daarna in dezen toestand ge durende eenige dagen in de zon te drogen gelegd te worden. Toen ook dit naar wensch was uitge vallen, werd hij gezwachteld; hy werd stijf in linnen doeken gewikkeld, omwonden door talrijke banden als het ware in eene nauw sluitende luier gelegd. Allo Egyptenaren, zoowel grooten als klei nen, zoowel mannen als vrouwen, zoowel aan- zienlyken als geringen, sterken en zwakken, allen kwamen daarop te zamen in het konink- lyk paleis om hem, om hun geliefden, opgo vulden, gewasschen, ingezouten en gedroog- den vorst de laatste oer te bewezen. Velo jammerklachten werdon er geuit., de goede, uitstekende hoedanigheden van den over ledene tallooze malen in herinnering gebracht; uit menig oog rolde een heete traan en drup pelde op het gelaat van den opgezetten Menes I, II of III. Eradelyk, toen allen hem goed aanschouwd en de bewerking der geleerden voldoende bewonderd hadden, werd het stoffelyk om hulsel in eene steenen kist van kolossalen omvang nedergelegd, welke daarop hermetisch werd gesloten en vervolgens, gevolgd door een stoot zooals men -nog nooit in Egypte had gezien, ter laatste rustplaats in een der ontzaglijke mausoleums geleid. Do laatste rustplaats mocht het echter niet zyn. Een geheel ander lot was hem boschoren. Vyf of zes duizend jaren later kwamen daar in Egypte een aantal barbaren, zoo noemden de nakomelingen van Monos de mannen uit Europa, een aantal ongeloovige honden, met dezen titel vereerden de Nyl- bevroners hunne bezoekers, omdat dezen ver gaten 's morgens, 's middags en 's avonds met helscli lawaai te schreeuwen en te roepen: „Allah, il Allah en Mahomed is zijn profeet Maar die barbaren, die ongeloovige honden, hadden gold, veel geld, en ten gevolge van dezen, ofschoon ongeteekenden pas, zagen zij alle poorten, allo deuren voor zich ontsloten; zy bestegen de piramiden, bezochten museums en daalden af in de mausoleums. In een dezer laatsten werd hun oog ga- troffen door eene prachtig, weelderig en rijk met hiöroglyphen en nagelschrift versierde steenen kist. Met belangstelling vroegen zy terstond wat deze kostbare kist bevatte. Een dooie, gaf men hun ten antwoord. De sterk geprikkelde nieuwsgierigheid kon echter in dit antwoord geene genoegdoening vinden. Welke dooie was natuurlyk hunne tweede vraag. En, o wonder der wonderen! deze vraag konden zy niet beantwoorden. Zy wisten het niet dat hunne voorouders van vóór vyf- of zes duizend jaren het luchtruim met hunne jammerklanken hadden vervuld, don aardbol bijna in stukken hadden getrapt uit rouwe over' dezen doodo; hun hart, dat zeido hnn niet, dat daar voor hun oogen lag uitgestrekt het karkas van den grondlegger van Egyptes vrijhoid en onafhankelykheid, zij voelden het niet dat daar Menes, de groote, onvergetelijke, maar toch vergeten Menes I, II of III rustte. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1888 | | pagina 5