N°. 8638. 3J[aa,Micla.g jL<3 A0. 1888. (Dsze (Courant v/ordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Derde Blad. Onze Weilanden. F'emlieton. Een geknakt leven. PRIJS DEZER COTTRANT: Voor Leiden per 3 maanden1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRIJS DER ADVERTENTIE!?r Yan 16 rogels 1.05. Iedere regel meer ƒ0.1.71* Grootere lottere naar plaateruimte. Voor het in- casseercn buiten de stad wordt f 0.10 berekend. "WAT ZE ZIJN EX ZOUDEN MOETEN WEZEN. Onder dit opschrift komt in het jongst- verschenen nummer van het tijdschrift, uit gegeven door de Ned. Maatschappij ter be vordering van Nijverheid, van de hand des heeren dr. L. Mulder een artikel voor, dat wij van belang genoog achten om don inhoud er van vrij beknopt hier weer te geven. Tot do ondeiworpen, zoo hoet het in be doeld artikel, welke in overleg met verschil lende besturen sinds eenige winters min of moer besproken werden, behoorde de zorg, welko de landman voor zijne weilanden moet dragen, immers: „goede weilanden zijn do steun van de veohouding, de hulp van den landbouw, de rijkdom van den boer, hot kieinoed van elk grondbezit; slechte wei landen daarentegen zijn eeno schande, zoowel voor een landgoed als voor den eigenaar of gebruiker; ze. zijn nadoolig voor do veehou derij en zelfs m i d d o 1 m a t i g e weilanden zyn oen last voor den akkerbouw", luidde het in een verslag van eene voordracht van dr. Strocker. En deze woorden, ze zijn waar; mot groote letters moesten ze aan den wand geschreven worden in menig vertrek, waar landbouwers bijeenkomen. Want voor een zeer aanzienlijk deel z(jn tot heden do weilanden, voor zoo ver ze niet tot de uiterwaarden bobooren en welke hier niet besproken worden, do stief kinderen van den landman. Zy zyn te veel veronachtzaamd. Hunne opbrengst kwam zoo gemakkelyk binnen; do natuur redde zich- zelvo zoo dacht menigeen. De aanwezige mest werd voor 't bouwland gebruikt en eene bebooriyke bewerking van 't weiland bloef zelfs achterwege. Gras groeide er, al werd de hoedanigheid en de hoeveelheid daar van dan ook minder, waardoor by openbare verpachting uit den aard der zaak menig stuk volstrekt niot meer gelden kon, wat er vroeger voor geboden word, hetgeen geenszins de schuld is van Amerikaansclie granen, ook niet van de landbouw crisis, maar do schuld «ener malaise, welke hoofdzakelyk te wyten is aan den landbouwer-eigenaar of aan den landbouwer-gebruiker, of wel aan beiden. Door allerlei omstandigheden verliest de bodem telken jare eene groote hoeveelheid minerale stoffenworden deze niet aangevuld, dan wordt de bodem er natuurlyk hoe langer zoo armer aan. Door voldoende aanvulling alleen kan dus de uitputting des bodems aan bedoelde bestanddeolen voorkomen worden. Wat het bouwland betreft, heeft men in verreweg de meeste govallen deze aanvulling gezocht in het gebruik van den afval der op brengst van het weiland. De weilanden leverden het voedsel voor bet vee. Behalve dat dit vleosch kon aanzetten en wol, leverde het ook molk, welke geld opbracht, maar ook mest en deze moest dienen om het bouwland te vergoeden, wat hieraan door de ter mark gobrachte producten ont trokken was. In een vroeger iandbouwstelsel waren om die reden de weilanden onmisbaar; zy zijn in den loop der jaren daardoor in opbrengend vermogen natuurlyk achteruitge gaan. De minerale opbrengsten van het bouw land gingen naar do markt; een deel van de minerale opbrengsten van de weilanden ging in den vorm van al wat het vee meevoerde oveneens langs dien weg uit de boordery, en wat er van den door het weiland gopro- duceerden mest in den stal terechtkwam, diende ten koste van het weiland om hot bouwland te helpen in 't verlies van de door do producten verwydorde minerale be- standdeelen des bodemshet weiland was dus het kind van de rekening. Dat geschiedde in de dagen, waarin de techniek nog geenebestanddeelen had gelevord om in 't verlies des bodems te voorzien on de wetenschap nog niet voldoende had toege licht van welke van die bandelsmeststoffen 't best gebruik gemaakt kon worden. Daarby kwam dat juist door die handels meststoffen ook op andere wyze dan alleen door bemiddeling van weiland, in 't voor het vee noodige voedsol kon worden voorzien. Op akkerbodem toch kon men ook veevoeder ver bouwen, mits die er maar behoorlyk voor bemest was. Er zyn trouwens verschillende bedryven, welko weiden missen en gedwongen zyn door 't kweeken van voedergewassen voor 't noodige veevoeder te zorgen. En zelfs waar goede weiden gevonden werden, heeft men in menig weiland den ploeg gezet, en 't voor 't verbouwen van landbouwgewassen gebezigd. En zelfs in die streken, waar wegens ryken bodem de akkorbouw goede producten levert en men dus niet zoozeer don mest behoeft van het op 't weiland gevoerde vee, kan door behoorlyke verzorging en verpleging van 't weiland, toch zeker een aanmerkelyke invloed uitgeoefend worden op de hoeveelheid en hoe danigheid van 'tor door geproduceerde voeder, dus ook op 't aantal stuks vee, wat men er op houden kan, zoodat ook daar behoorlyke zorg voor het weiland van groot gevolg wezen kan. Waar het bouwland niet van buitengewone hoedanigheid is en in rechtstreeksch verband staat tot de opbrengst aan veevoeder van een ander deel dor boordery, het weiland, zal onge- twyfeld eene verbeterde behandeling van het weiland eens betero toekomst verzekeren ook aan het bouwland en 't begin kannen wezen van eene ongekende welvaart. Het is dan ook onbegrypelyk waarom in het algemeen zoo weinig werk en kapitaal bosteed worden aan bet weiland; boe mesr toch de weilanden op leveren, dos te beter zal hot ook hen gaan, die van den landbouw moeten leven en een weiland levert in even: edigheid tot zijno deug- doiykheid voeder on hooi. Waar weilanden dus meer of minder stiefmoederlijk of eigen lijk „stiefvaderiyk" behandold worden, ge schiedt zulks altijd tot schade en ten kosto van den eigenaar of gobruiker. In de laatste jaren heeft men echter de weiden beschouwd als onuitputtelyke bron van inkomsten of als eene melkkoe, welke zonder voedsel op den duur eene groote hoe veelheid molk (in casu gras of hooi) zou blijven leveren. Men vergeet te veel dat de weide de moeder is van den akker; en, eens zóó veronacht zaamd, dat uitputting intreedt, zal die moeder niet meer by machte zyn hare tot heden met zooveel volharding volgehouden taak nog langer te vervullen. En vraagt men hoe 't toch eigeniyk mogelijk is dat de verzorging der weiden in voeding en verpleging zoozeer veronachtzaamd worden kon in vergelyking met de bouwakkers, dan spruit dit hoofdzakelyk voort, is liet antwoord, uit het eenzydig gebruik, dat slechts van de grasdragende landen kan gemaakt worden, hetgeen niet het geval met bouwlanden is. Tevens komt daar nog by dat de in het wild groeiende grassen en overige planten van de weilanden zonder byzondere hulp groeien en jaarlyks zekere opbrengst geven vanzelf, denkt menigeen. Men houde vooral in het oog dat het onmo- geiyk altyd maar van 6én kant komen kan, in den landbouw evenmin als in eik ander opzicht. Hot weiland kan onmogelyk langer ongestraft toelaten dat het ten koste van het bouwland boroofd en uitgezogen wordt. Er moeten dus maatregelen genomen worden, waardoor de weilanden niet meer zullen genoemd kunnen worden wat ze thans inderdaad zyn: „des landmansstiefkinderen." Gemengd Nlonwo. Te Noordwyk aan Zee waren gisteren vier schuiten aan met geringe aan brengst van vischde besommingen bedroegen f 40 a f 60. Te Katwyk aan Zee zyn heden daar aan gekomen een 12-tal schuiten, met besommin gen van f 50 tot f 70. De visch was duur en de aanbrengst gering. De arbeid in do fabrieken der heeren Scholten te Almeloo is werkelyk her vat. De fabrikanten hebben aan niemand den toegang tot de werkplaatsen ontzegd. Eenigen zongen toon zy naar de fabriek gingen het zoogenaamde Vrijheidslied. Ovorigons word de orde niot verstoord. De „Tw. Crt." wyst er op dat or voor de „werkhervatters" een kwade tyd aanbreekt; het blad zegt o. a.aan betaling van huis huur kon niet gedacht worden in den tyd, die achter ligt; aan aanschaffing van kleeding enz. evenmin; pootaardappelen zynernoodig, misschien moet er zelfs land gehuurd worden, enz. enz. Almeloo slaakte oen zucht van verlichting, toen men de houglyke tijding vernam, dat de werkstaking nu ten einde spoedt; zouden wo niet wel doen, onze inge nomenheid to betuigen met dezen uitslag, door nu naar vermogon te helpen waar hulp zoo hoog noodig is?" Een hevige brand heeft de dorps herberg te Akkerwoude (Fr.) in de asch gelegd. Volgens den eigenaar verbrandde daarin ruim ƒ900 aan geldswaarde. Huis en inboedel waren verzekerd. In de nabijheid van Urk is door een hevigen rukwind omgeslagen de Harder- wyker visschorsschuit No. 19. Een der 3 opvarenden, het 9-jarig zoontje van den vis- scher, dat nog tor ruste lag, is verdronken. Door 6 Harderwyker schuiten ia het omge slagen vaartuig naar een der scheepswerven te Kampen gebracht, waar het lijk in de schuit is teruggevonden. De rechter van instructie Ha- bort te Parys ontving dezer dagen over do post eene doos, welke hem verdacht voor kwam en welko hy weigerde. Ten postkan tore geopend, bleek zy oen lielsch machinetje te bevatton. De amorces, welke de ontplofbare stof moesten doen springen, gingen af, maar slechts ton deole, wat bet behoud was van den beambte, die met de oponing belast was. Er is natuurlyk een onderzoek ingesteld. De hoer Habert begrypt niet wat tot den aan slag aanleiding kan gegeven hebben. 'tWas in den zomer van het jaar 18.. dat ik buiten by een myner vrienden logeerde. Op zekeren morgen, toon wy, zooals dat dikwyis gebeurde, onder de dichte, schaduw rijke boomen en door de bloeiende koren velden wandeldon en alles rondom ons heen van levon en vrooiykheid getuigde, ontmoetten wy oen ouden heer, die door myn vriend hartolyk goeden dag gezegd werd. „Is dat misschien een kennis van je?" vroeg ik, nadat die oude heer ons voorby was gegaan. „Ik herinner my niet hem vroeger hier gezien te hebben." „Dat wil ik wel gelooven," was het antwoord. „Een korten tyd geleden is hij hier pas komen wonen en nu reeds zóó geacht en zóó bemind, 4at de meeste monschen met eerbied en achting over hom spreken. Vraag maar aan de rogenten van ons werkhuis en aan de kerkvoogden of zy den heer Van der Vliet ook kennen en gy zult eens liooren wat zy u vertellen van 's mans goedhartigheid, maar hovenal van zyno vrijgevigheid. Er zijn enkelen hier in ons dorp, die het vermoeden hebben uitgesproken dat mynheer Van der Vliet op oneeriyke manier aan zyn gold zou zyn ge komen en nu door liefdegaven te schenken zyn geweten tot rust wil brengen. Doch ik ben er heilig van overtuigd dat de lieden, die zóó iets beweren, volstrekt geene reden voor hun vermoeden hebben. „Je vraagt my of ik dien heer ken? Och ja, myne positie als dokter brengt dat mee, want dikwyis zitten wy te zamen aan de legerspondo Tan dezen of genen arme, en.... maar enfin je begrypt me, doch hier," ver volgde hy, op eon punt staan blyvendewaar twee verschillende wegen elkander kruisten, „hier scheiden voor enkele uren onze wegen, daar ik eenige patiénten moet bezoeken; ik zal zorgen tegen koffietijd thuis te zyn." Ik gaf mun vriend de hand en dwaalde rond zonder eigeniyk te weten waar ik my bevond. Myne gedachten waren vervuld met allerlei zaken, totdat ze plotseling worden afgeleid door het gelaat van den heer, dien wij eenige oogenblikken te voren hadden ontmoet. Hoe het kwam, ik weet het zelf niet, maar ik gevoelde my door dat gelaat als hot waro aangetrokken en d<j \vonsch kwam by my op om mat den oijd^n man konnis te maken. Ik trad du^ ^on paar schreden nader, nam myn hoed af en vroeg of het my vergund was my zelven aan hem voor te stellen. Toen deze ceremonie was afgeloopen, stond my niets meer in den weg om een ge sprek met hom aan te knoopen. Van dien tyd af was hy het steeds, die my op myne morgenwandelingen vergezelde, en nauweiyks waren eenige dagen verloopen of ook by dwong my achting en eerbied af. Do3 avonds zaten wy gewoonlyk by hem in den tuin of by ons onder de veranda en onder aangenamen kout verstreken dan de uren ongemerkt. Eens op een avond, 't was juist veertien dagen geleden dat ik voor het eerst kennis met den hoor Van der Vliet gemaakt had, scheen hy ons anders toe dan gewoonlyk. Wij zaten onder de veranda, welko een schoon uitzicht gaf in den grooten tuin van myn vriend; de anders zoo spraakzame man was stil en afgetrokken. Reeds tweemaal had hy zyne pijp laten uitgaan en toen hy haar voor de derde maal wilde aansteken, zag hy ons treurig glimlachende aan on sprak: „Ja, ja, ik weet zelf maar al te goed dat ik dezen avond niet ben «ooals gewoonlyk, doch de dag van boden wekt bij my trourige herinne ringen op. Docli komaan, laat my trae.ly^y myn© vrooiykheid. torug to krygen." Dat gelukte evenwel maar half, en ton laatste sprak de grijsaard: „weet jelui wat, gedeelde smart is halve smart, en als je wilt luisteren, zal ik myne levensgeschiedenis verhalen; wanneer ik u die verteld heb, zult gy my moeten toestemmen dat ik heden niot opgewekt kan zyn." Het behoeft nauwelijks gezegd te worden dat wij die gaarno wenschten te hooren en volmondig verklaarden wij „Met genoegen!" „Welnu, luistert dan! Ik ben do zoon van oen vermogend man; myn vader, predikant in een klein dorp, liet zich in den eersten tyd weinig aan my gelegen liggen. Myne moeder heb ik nooit gekend. Zoo gy," en hierby zag by ons goedhartig aan, „zoo gy^. nog in het bezit van eene moeder zyt, d-^n kunt gy God daarvoor niet genoeg darjgen, want ik weet wat het wil zeggen "geene moeder moer te hebben. Zooals ik reeds zeidemijn v^(jer ij0t zjn' weinig aan my gelegen ligge-,l; h(j zop' a toen ik de jaren daarvoo*\ -bereid de stad, oo ik zag h<-jfn noclt ^rJI]aar anders dan in do J"0 zu8ters dooi bracht, 4 -■-* WöIke 'k thuis Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1888 | | pagina 9