3632. Maandag O .Aapril. A°. 1883. <§eze (gourant wordt dagelijks, met uitzondering van (gon- en feestdagen, uitgegeven. Eerste Blad. Industriëele vrijheid. Leiden, 7 April. Feuilleton. Aan den rand des afgronds. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COtTRAWP: Voor Leiden per 8 meenden1.10. Frenco per poet1.40. Afeondoriyte Nommtra.0.00. Oppervlakkig oordeelende, zou men zeggen dat belemmering dier vryheid iets onzinnigs is. Eon persoon, die 69nig werk hooft to ver richten, onverschillig van welken aard, doet dat zelf, of roept daarby de hulp van een ander in, en de beide belanghebbenden moeten dan maar samen uitmaken, welke voorwaar den men elkander kan stellen. Deze zullen verschillend zijn, naarmate het al of niet ge- makkelijk valt, iemand te vindon, die den aangeboden arbeid op zich neemtbieden zich meerdere personen aan, terwijl toch slechts één wordt gevraagd, dan kan hunne onder linge mededinging in het voordeel des werk gevers aangewend worden. In hoofdzaak is dat het beginsel, hetwelk langen tyd als het ware erkend is. Vryheid, zei men, moge hare nadeelen hebben, zy is machtig genoeg om die zelve te overwinnen, als men do logische ontwikkeling der natuur- iyke feiten maar niet op eene kunstmatige wüzo zoekt tegen te houden. Do historische verklaring van het ontstaan dezer opvatting is niet ver te zoeken. Zy is 'geboren uit de reactie tegen het gildowezen. De gilden hebben ontzaglyk voel goeds gedaan, [door de eer van het bedryf hoog te houden, -de bekwaamheid van den werkman zoowel wat betreft zyne werktuigelyko handigheid als zyne kunstvaardigheid mot kracht te be vorderen, en hem, indien hy geene reden tot klachten gaf, voor gebrok te behoeden. Daar stond hot nadeel tegenover, dat de vryheid van beweging zeer was beperkt; dat het by toeneming moeiiyker werd, in eene zelfstan dige positie geplaatst te worden, doordien zy, die do macht in handen hadden, wol zorgden -die to bohouden en met weinigen te deelen terwyl eindelyk het kunstmatig omhoog dry- ven der pryzen door wering van alle con currentie, zeer tegon het belang van het groote publiek was. De nadeelen verkregen ten slotte in die mato de overhand, dat men "elfs niet eens meer dacht aan de mogelyk- heid ze te hervormen, ten einde op de goede grondslagen oen betor ingericht gebouw op te trekken. Met opheffing van den dwang werd evenwel ook de band verbroken, die werk gever en werkman by elkander hield, en kregen beiden hunne volledige vryheid. Dit stelsel heeft nog zyne verdedigers, maar hun aantal vermindert. Het zou ongetwyfeld boven elk ander de voorkeur verdienen, indien we slechts konden aannemen dat ieder alleen voor zichzolven heeft te zorgen en geene andere dan zpne persooniyke belangen heeft te be hartigen. Maar dan zy'n ook vele maatschappe- lyke ongerechtigheden verdedigbaar, welke öf reeds geheel zyn uitgeroeid, öf waartegen we met vollo overtuiging den stryd voortzetten, de slavorny byvoorbeeld. Plaatst men zich echter op het standpunt, dat de maatschappy is eene vereeniging van personen, die voor elkanders welzyn verantwoordelijk zyn, dan kan men zyne goodkouring niet hechten aan de toepassing van het volstrekte vryheids- bogrip op do arbeidsverhoudingen. Zelfs is dat niet eens mogelyk wanneer men eenvoudig het behoud van de maatschappelyke orde eene noodzakeiykheid acht; want wanneer de mededinging zóó scherp is geworden, dat den arbeider de gelegenheid is benomen door zy'n werk in zyne dringendste behoeften te voorzien, dan zal hy öf door do weldadigheid onder steund moeten worden, öf gedwongen zyn tot ongeoorloofde middelen zyne toevlucht te nemen, ten einde zyn leven en datder zy'ncn niet in gevaar, te brengen. Dit klemt te meer, nu de productie in het tydperk, welks aanvang nog niet zoo heel ver achter ons ligt, een nieuw karakter heeft verkregen. De groot industrie heeft aan het kapitaal eene belangryke rol toegekend; en als we dat woord hier gebruiken, dan donken wo niet uitsluitend aan zeker geldeiyk bedrag, waarmode do ondernemer zyno risico's dokt en in zpne credieten voorziet, maar aan alios wat als opgespaardo vruchten van vroegoren arbeid ten dienste der voortbrenging komt. Fabrieksgebouwen van grooten omvang, voorzien van do nieuwste, de vernuftigst uit gedachte werktuigen, welke don handenarbeid voor een groot deel overnemen, vereenigen binnen hunne muren oen tal van personen, wier welzyn geheel afhankolyk is geworden van den meerderen of minderen bloei van den nijverheidstak, by welken zy van jongs af geplaatst zyn; waarby nog komt, dat de arbeidsverdeeling, ter vermindering van de productie-kosten, op steeds ruimer schaal toegepast, hen meestal maar voor éóne zeer beperkte soort van arbeid geschikt heeft doen worden. Onder die omstandigheden kan het niet anders, of de werkman moet zich blyven bewogen binnen een engen kling, en kan er van toopassing van het vryheidsbegrip, voor hem althans, geene sprake zyn. Welko waarborgen bezit hy, dat zyne belangen vol doende tot hun recht zullen komen? We mogen niet zeggen dat deze geheel ont breken. De patroon is mensch, geene machine, en in verreweg de meeste gevallen is zyn streven, de voordeelen, uit zyne onderneming voor de arbeiders voortvloeiende, zoo groot mogelyk te doen zyn. Er zyn evenwel onder nomingen, en onder deze van groote uitge breidheid, waarby het begrip „patroon" wordt uitgedrukt door eene collectievo eenheid, de vennootschap, die het kapitaal byeenbracht; deze stelt een directeur aan, wiens plicht het is do belangen te behartigen van allen, die by het wolslagen der zaak zyn betrokken, werklieden zoowel als aandeelhouders. By toenemendo concurrentie wordt dit vaak zeer mooiiyk; om een matig dividend uit te koeren, waarop zy, die het kapitaal verschaften, recht hebben, moot de loonstandaard verlaagd worden, soms benoden het peil van de be hoeften des werkmansgezins, en wat dan? By de beantwoording dezer vraag is ons gemeenschappelijk belang, hot behoud van de maatschappelyke orde, van naby gemoeid. Wie ergens eene industriëele onderneming vestigt, brengt een vry groot aantal menschen byeen, die, als er eene crisis komt in de pro ductie, hulpbehoevend worden, somtyds tot ongeregeldheden overgaan. Hot publiek, de afnemer, wordt aange trokken door lage pryzendat is een te natuur- lyk verschynsel, dan dat wo er iets tegen zouden kunnen zeggen. Wie concurreeren wil, moet daarmede rekening houden. Hoe die lage pryzen zyn vorkrogon, wordt niet gevraagd. Om to weten to komen, tot welke noodlottige uitkomsten de onbelemmerde mededinging in het jagen naar „goedkoop" kan voeren, hebben we slechts het oog te vestigen op sommige toestanden in do hoofdstad van het land, dat als de klassieke bodem der vryheid wordt gemerkt. De groote winkels étaleoren voor worpen mot fabelachtige prysnoteering; moet de voorraad aangevuld wordon, dan wendt de magazynhoudor, dikwyis ook eene vennoot schap, zich tot een ondernemer van een bepaald artikel. Deze heeft zyne agenten, wien hy opdraagt binnen den kortst mogelijken tyd en tot den laagst denkbaren prys de ver- eischte boeveelheid te levoren; door toepas singvan het stelsel van aanbesteding kunnen zy aan dat verlangen voldoen; de verschillende onderdeelen van het werk worden door thuis werkers verricht tegen een loon, dat hen by den moesten yver niet voor bittero armoede beveiligt. Doch zy moeten het wel op zich nemen, om niet van honger te sterven. Dit noodlottig systeem, zoo eigenaardig met den PRIJS DER ADWBETBNTOBN: Tu 1—8 regel* 1.05. Iedere rfgel me*r 0.17J. GroMere latten naar plaatsruimte. Toot hat iw' eewearen bolton da stad wordt f 0.10 bankend - naam van „zweetstelsel" aangeduid, maakt thans het onderwerp uit van oen onderzoek, door eene parlementairecommissieondernomen; middelerwijl heeft de hoofdinspecteur van de Londensche fabrieken en werkplaatsen in zyn jaarverslag reeds tal van diep treurige byzonderheden medegedeeld, die als zoo vele bowyzen kunnen dienon tegen de meening, dat industriëele vryheid het behoud der maat schappelyke krachten op voldoende wyze waar borgt. Integendeel, er is een grens, welke niet overschreden mag worden. Hoe die grens te vinden, vast te stellen en te handhaven? Dat is de groote vraag, welker oplossing eone dringende noodzakeiykheid is geworden, in allo landen der beschaafde wereld, en met welke zoowel de wetenschap als de practyk zich onverpoosd moet bezighouden. Kon door onderling overleg van do werkgevers, eene regeling worden getroffen, die aan alle belangen recht doet wedervaren, de tusschon- komst des wetgevers waro onnoodig. In hoe verre deze by machte is, een kwaad te keeren, welks toenemendo verhoudingen het ernstigste verschynsel van onzen tyd zyn, is een open vraagstuk, tot hetwelk de sleutel nog niet is gevonden; want hot is licht te begrypen, dat afdoende regelingen van soort- golyke quaesties internationaal moeten zyn, zullen zy doel troffen. De betrekkingen, waarin de toongevende natiën tot elkander staan, zyn evenwel niet van dion aard, dat er van pogingen tot overeenstemming op staathuis houdkundig gebied voorshands veel heil is t® verwachten. Intusschen is het van het uiterste belang, dat de beide partyen, werkgevers en arbei ders, allo krachten inspannen om een geest van eoriyke samenwerking aan te kweeken. Misschion zal ten slotte dan nog blyken, dat waar de "Wet onmachtig is, de brooder- lyke liefde zelfs onoverkomelyke bergen kan verzetten. De koninklyke Engelsche klokkenspelers, die vroeger hier reeds mot groot succes optraden, wier roem in den laatston tyd nog vorhoogd werd en die in den vreemde zelfs vorstonooren door hunne muziek streelden, deden zich gisteravond ook hier ter stede in de Stadszaalin hun 1 Ode eeuwsch kostuum (Eduard IV 1470), onder leiding van den heer Duncan S. Miller, hooren, en dat wel niet voor eene eivollo zaal, maar toch voor eone 79) DOOR R. KOOPJIAXS VAX BOEKEREX. VI. Evenals de meeste ouderwetsche pastorieën, zoo had ook die van Hagenoort geene eigen lijke bovenverdieping, maar alleen eone in den zolder uitgebouwde kamer. Die kamer nu had i Loods tot zyne studeerkamer ingericht. Groot was het vertrek niet, maar ook niet klein of bedompt, want het mocht eene breede, hooge kamer heeten. Behangsel vinden wy er niet; wanden zyn met hout afgeschoten en dat hout is, ovenals de zoldering, lichtgroen ge verfd. Twee nette boekenkasten, grootendeela met oude, maar daarom niot onoogiyke boe ken gevuld, bedekken den óénen wand geheel I die daartegenover is versierd mot de por tretten van Van der Palm en Berger. Tusschen de beido vensters, onder don smal len spiegel, staat een fraaie eikenhouten leze naar, waarop een folio gebonden huisbybel met blank geschuurde koperen sloten, en daarboven oen fraai geschilderd miniatuurportret in ronde vergulden lyst. Dat portret was haast eene eeuw oud, hetgeon ook zichtbaar was aan kapsel en kleeding van de dame, die het voorstelde. Die dame was de moeder van Loods. Myne moeder en myn bybel, zei Loods, ik zie ze gaarne dicht bij elkaar, ja, met denzelfden oogopslag; want als ik in den bybel lees van die oude vromen Israëls, dan denk ik aan myne moeder, die ook zoo vroom en vroed was, en wier stem voor my ook dikwijls klonk als de harptoon der psalmisten. En weerkeerig: rijst haar beeld voor my op, dan komt me altyd spoedig een van die heerlyke woorden voor den geest, waarvan de bybel overvloeit, Een kleed of tapyt vindt ge niet op de studeerkamer van Loods, maar onder de oude, vierkante tafel, midden in de kamer, een zeer groote ronde mat. Op het oogenblik, dat wij dit vertrek bin nentreden, zyn de luiken gesloten, zoodat er nu nog meer groen-gevorfd houtwerk zichtbaar is. Op de tafel brandt eene koperen studeer lamp met groen kartonnon kap. Loods is al'een by de tafel gezeten; mot den elleboog leunt hy op den tafelrand en het hoofd rust in zijne hand. Met somberen blik staart hij vóór zich en tusschenbeide schudt hy diep weemoedig het hoofd. En geen wonder! Voor hem toch was het verhaal van Van Arkei's lichtzinnige handelingen dubbel vreesiyk, dewyl hem daardoor byna geheel de hoop ontnomen werd, dat de verhalen van Hulst ongegrond of ten minste overdreven zouden zyn. Het is halftien. Loods heeft daareven een briefje aan Van Arkel gezonden, met dringend verzoek zoo spoedig mogelyk in de pastorie te komen. Mevrouw Welphorst zit met Alexan der in de achterkamer, alwaar het avondbrood is opgezet. Loods heeft gezegd dat hy aan het 8oupor geen deel zal nemen, dewyl hy geen trek in eten heeft, en daarby de mede- deeling gevoegd dat hy met den burgemeester het een en andor heeft te bepraten en te regelen, en dat die samenspreking mieschien niet in een uurtje zal afloopen, weshalve zyne zuster straks maar naar hare slaapkamer moet gaan. Geen kwartier was er nog verloopen, sedert het briefje ter bezorging was afgegeven, toen Van Arkel reeds aan de deur der studeer kamer klopte. „Ha, goeden avond, dominee!" riep Hector opgeruimd; „hoe gaat het u? hoe hebt u-'t op do reis on te Amsterdam gehad?" „Dat gaat wel," antwoordde Loods op koelen toon, en voegde or by; „ik zal ovc-n de trapdeur gaan sluiten; kryg gii inmiddels een stoel en neem plaats." Onze dominee schynt niet byzonder vroolyk te zyn, sprak Hector by zich zeiven, torwyl de oude heer oven naar beneden ging. In 't zelfde oogen blik maakte zich een angstig voorgevoel van hem moester, want de vraag rees plotseling by hem op; Zou Loods iets weten van de ontmoeting met Aafje? Maar hoe kon hy zoo iets weten? 't Was immers onmogolyk! Of zou Aafje zelvo hem verklaagd hebben?.... Neen, zoo dwaas en onredeiyk zou zy niet zyn. Zoo trachtte Hector zich zeiven gerust te stellen. Onmogelyk, ondenkbaar mocht hy 't echter noemen, dat Loods iets wist; dat onmogeiyke, ondenkbare geval boezemde hem toch angst in: als 't geweten niet zuiver is, zyn we er niet gerust op dat we niet door sneouwbuion op den warmen zomerdag, door regenvlagen uit eene onbewolkte lucht zullen overvallen worden. Zoodra Loods wCer in do kamer terugge keerd was, nog eer hy had kunnen gaan zitten, vroeg "Van Arkel hem reeds„Hoe is 't dominee! u ziet zoo somber: u hebt toch geene, onaangename dingen to besproken?" „Helr,aSj jaj mijnheer! zeer, zeer onaan- gena'.ne dingen." „Lieve Hemel! wat is er dan?" stamelde (^Hector. (Wordt VfryQ+jfo

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1888 | | pagina 1