8604.
A°. iooö.
feze (Courant wordt dagelijksmet uitzondering
van (gon- en feestdagen, uitgegeven.
Eerste Blad.
Nog eens: pal staan!
Leiden, 3 Maart.
Feuilleton.
Aan den rand des afgronds.
jYMaaiKia^ ZviüLSAl't.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJB DEZER OOTJEAlfT:
Voor Leiden per 8 meendenf 1.10.
>»nco per post1.10.
ke Hemmen.0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIE*:
Y*n 1—6 regel» 1.06. Iedere regel meer/O.IT^.
Grootere lettere neer pleeteruimte. Voor het in-
oeeseeren buiten de eted wordt 0.10 berekend.
OiHeieolo Kenuieijfeviinfeii.
DRANKWET.
I Buxgeme€8ter en Wethouders van Leiden brengen
t algemeene kennis dat door PAULUS KLUIVERS,
hior woonachtig, een verzoekschrift ie ingediend om
ng voor den verkoop van sterken drenk in
^t~klein in het perceel Ven der Wcrfslraat No. 17a-
Burgemeester on Wethouders voornoemd,
Leiden, DE KANTER, Burgemeester.
H Maart 1888. E. KIST, Secretaris.
„'t Is wezenlyk te gek, meneer, - daar wordt
liet aan verdiend, aan zoo'n broek. De stoffen
komen uit Duitschland, uit Engeland, voor
'n futje, en 't werkloon moet wel naar rato
tjjn. Ik zeg maar, bescherming moet er wezen,
anders gaan wij allemaal den kelder in."
Aldus de kleermaker tot onzen vriend Agra-
rius, wien hy bovengenoemd kleedingstuk
:huis bracht.
„Ik wil je niet tegenspreken; 't kon wel
;jjn dat ge gelijk hadt."
„Zoo, meneer, dat doet mij wezenlijk
ileizier. U zou dus ook wel bescherming
villen?"
„Dat is te zeggen, ik zou er geene schade
[oor lijden. Kijk, ik heb een twintigtal bun-
Iers land die ik verhuur, uitmuntend geschikt
roor tarwe. Vroeger trok ik daar heel wat meer
'an dan tegenwoordig. Als er nu beschermende
echten worden geheven, waardoor het graan
duurder wordt, kan ik mijne pachten opslaan.
G(j betaalt eenvoudig een paar centen meer
voor een broodje, 't zal er aardig inhangen
hij je, je hebt immers een stuk of zes
nderen? en dan wil ik graag een paar
ulden meer geven voor die broek 1"
„'t Is zonde, menheer, meer betalen voor
en broodje? Neen maar, dat zou mooie be-
cherming zijnDankje wel, dat moest er nog
ij komen!"
Onze vriend Agrarius, die, bebalvo klein
landeigenaar, ook een man is van veel weten-
chappelyke kennis, zette nog een oogenblik
et gesprek voort, om den kleermaker tqdoen
"zien hoe dwaas hij toch eigenlijk redeneerde,
f hjj den man bekeerd heeft, verbiedt zijne
escheidenheid ons mode te deelen.
Een groot aantal protectionisten vallen in
ezelfde fout. Jongstleden Maandag zette in
"ne vergadering te Enschedee de heer AH.
anning, industrieel, de voordeelen uiteen van
p,eene redelijke en oordeelkundige bescher-
ing." Spr. bedoelde daarmee hoofdzakelijk
„3 pet. rechten van garen, 10 a 12 pet. op
ruw goed, 12 pet. op geverfd of gebleekt, en
20 pet. op confectie artikelen." Iets verder in
het verslag van zijne redevoering vinden we:
„Landbouw is ook eene industrie,die beschermd
moet worden, waar dit zonder nadeel van den
consument kan geschieden." Begrijpt iemand,
hoe dit zou moeten gaan? „Spr. is tegen be
scherming op hot graan, daar het brood op
de goedkoopste wijze in het bereik van een
ieder moet komen." Maar weet die mijnheer
dan niet, dat graanrechten de basis zijn van
het protectionistische stelsel, het uitgangs
punt, het begin van de door hem en zijne
medestanders verlangde hervormingen? En
als men zegtneen, alleen de fabricaten, niet
de grondstoffen of de onveranderde natuur
producten wil ik belast hebben, met wat
recht wordt die onderscheiding gemaakt? Als
een veenbaas aandringt op invoerrechten op
steenkolen, opdat hij zijne turf wat duurder
zal kunnen verkoopen, en een fabrikant
zegt: „Wacht even, dat gaat niet, want als
de steenkolen duurder worden kan ik niet
meer concurreeren, maar verhoog liever de
rechten op geweven stoffen, dan zegt de
landbouwer„Waarlijk niet, ge zoudt mij dus
meer laten betalen voor dingen vandagelyk-
6Che behoefte, en graanrechten weigeren?"
Vervolgens komt de veehouder en zegt: „Ik
pas voor graanrechten, want mijn vee wordt
voor een groot deel met graan gevoed, maar
zie liever den invoer van buitenlandsch vee
te beporken, dan breng ik wat meer geld
mee van de markt 1"
De heer Haffmans heeft het gezegd, op do
bijzondere manier, welke hem eigen is. De
drang naar protectionisme vloeit niet voort
uit een économisch, doch uit een égoïstisch
beginsel. Genoemde afgevaardigde zei het,
men herinnert het zich, eventjes anders, maar
't komt op hetzelfde neer.
Doch we zouden antwoorden op het inge
zonden stuk van den heer R., in het nummer
van Woensdag jl.
Zeker, voor velen wordt de strijd om het
bestaan moeilijker. Dat komt omdat we beter
gewapend zijn dan voorheen in den kamp
der mededinging. De kennis, vroeger het deel
van enkelen, wordt algemeen, en de middelen
worden menigvuldiger. Dat de welvaart, door-
eengenomen, afneemt, gelooven we temogen
betwijfelen. Er is armoede, er is werkloos
heid; waren die vroeger onbekend? Do heer
R. spreekt van toenemende werkloosheid;
de juistheid van die uitdrukking kan niet
gestaafd worden door een beroep op de abnor
male omstandigheden van het oogenblik, stil
stand van vele bedrijven door den onver
wacht strengen winter.
Wy betwisten ten stelligste de meening
dat vyftien a twintig jaren geleden, toen het
brood veel duurder was, de algemeene toe
stand beter was dan nu. In Duitschland is
het brood duurderDuitschland is het paradijs
der protectionisten, en er is veel meer armoede,
minder vertier in den handel, minder leven
digheid in de industrie.
Ja maar, zegt de heer R-, als we Neder
land vergelijken met het buitenland, dan
moeten we in het oog houden dat eene kwart
eeuw terug hier de welvaart grooter was
dan elders; dus, al zijn we, wat z. i.het
geval is, achteruitgegaan, dan kunnen we
Dog wel in beter conditie zijn, omdat de
thans vooruitgaande protectionistische staten
ons nog niet hebben ingehaald. Dat kan,
maar 't is zoo niet. De cijfers van onze han
delsbalans z(jn zeer aanmoedigend; en van
de vele vreemdelingen, vooral Duitschers, die
zich hier gevestigd hebben om onder den
druk van het vrijhandelsysteem den last huns
bestaans voort te dragen, denken er zeer
weinigen aan, naar hun vaderland terug te
koeren om daar te deelen in de zegeningen
van het protectionisme.
De invoerrechten komen niet ten goede aan
den vreemdeling, den voortbrenger, doch aan
de schatkist, d. i. aan de natie, zegt de heer
R. Volkomen waar, en dat is juist een der
groote gebreken van het beschermend stelsel.
Aangenomen dat men kon vinden een billij
ken maatstaf om alle invoeren van buiten
gelijkmatig, evenredig te belasten, dan
zou die verhooging van rechten werken als
eene gewone belasting. Maar die zou het
meest drukken dengeen, die het moest ver
bruikt, dus hem, die voor een groot gezin
heeft te zorgen, ongerekend zijn inkomsten
en maatschappel ijken rang. We hadden
alzoo —eene wezenlijk progressieve inkomsten
belasting, met dien verstande, dat de progres
sie gaat naar onderen, dus in omgekeerde
richting.
We erkennen dat zij, die van vaste inkom
sten leven, ambtenaars, bjjv., door den vrij
handel gebaat zijnfeitelijk zyn zy in beter
conditie dan vroeger. We zien daarin niets
onbehoorlijks. Intellectueels arbeid word voor
heen zeer slecht betaald, en het is niet strijdig
met het algemeen belang, integendeel, dat
het in dat opzicht nu iets beter is geworden.
Schr. ducht van het vrijhandelstelsel daling
van den rentestandaard. Als we evenwel in
aanmerking nemen, dat een aantal factoren
van invloed daarop zijn, dan gelooveu we die
stelling niet zonder nader bewijs te mogen
aanvaarden.
Het voornaamste orgaan der vrijhandelaars
maakt steeds met klaarbiykelyken wrevel
melding van verhooging van rechten in het
buitenland. Natuurlyk; de handelspolitiek
onzer buren is nadeelig voor ons land. Maar
moeten wy daarom ook het slechte voorbeeld
volgen? Als myn buurman iets doet dat mj
hindert, wat baat het my dan of ik des-
gelyks ga doen? Het kwaad zal er slechts
door verergeren.
Schr. spreekt ook van „wederkeerige"
rechten. Wat daarmee bedoeld wordt, is niet
recht duideiyk, en zy, die met die uitdrukking
de pil der „bescherming" zoeken te vergul
den, biyven steeds in gebreke met practisclie
voorbeelden, gelyk wy hierboven aange
voerd hebben ter verdediging van ons stand
punt, aan te toonen dat in de door hen
gewilde richting de oplossing van alle moeie-
ïykbeden is te vinden.
Wat voorts de heer R. aan het slot van
zijn artikel zegt van „eene wetgeving op den
arbeid, welke er een einde aan maakt dat
de een overmatig moet werken en de ander
gedwongen ledig moet zyn", kunnon we laten
rusten, daar het niet tot ons onderwerp be
hoort. Althans, wy zien geen verband tus-
schen bepaling van een normalen arbeidsdag,
dat'wordt immers bedoeld? en handels
politiek.
Tot zoover onze verdediging. We zyn den'
heer R. dankbaar, dat hy zyne bedenkingen
tegen ons artikel ter plaatsing aanbood, dank
baar ook voor den heuschen toon, waarin zyne
opmerkingen zyn ingekleed. We hebben er
echter geene reden in gevonden, om een enkel
woord van hetgeon we schreven te herroepen.
We biyven er byVoor Nederland is, ondanks
den drang der omstandigheden, slechts heil
te vinden by nog vollediger toepassing van
het beginsel der handelsvrijheid.
In afwyking der gewoonte van de com
missie voor de Volksbyeenkomsten om Je
volksvoorlezingen steeds des Woensdags le
doen plaats hebben, zal nu de negende byeen-
komst (waarop de heer Pantekoek als spreker
zal optreden, die als zoodanig reeds een gun-
stigen naam verworven hoeft), Dinsdag G
Maart a. s. gehouden worden.
I) DOOB
R. KOOPMANS VAY BOEKEREY.
Ik scheur er een stuk uit, en wel ziilk een
stuk, waarop regels geschreven staan, welke
niet aan een bruiloftsvers, maar wel degeiyk
aan een berymden minnebrief doen denken.
Daar heb je b. v. het derde couplet, waarin
zj beurtelings bruidegom en bruid aanspreekt.
De aanhef kan niet, want daar is het:
Myn zusterl (want gy zyt my dit)
En gy, die thans haar hart bezit, enz.
Maar de laatste drie regels kunnen heel
?oed tot eene minnares gericht worden.
[Hoor maar:
Nooit, nooit leg ik die liefde af,
Waarvan myn hart u blyken gaf
En eeuwig blyken u zal geven.
„Dat's ook ratelwachtspoëzie", zei Alphonsus
I minachteed. „Maar", vervolgde hy, „al waren
die verzen uog oneindig misselyker, voor ons
Uoel kunnen zij er evengoed om dienen. Zeg.
®ij echter eens; hoe zult ge 't vorklaren
dat het manuscript zoo verscheurd, en dat
een van de fragmenten in uw bezit ge
komen is?"
„O, daar zal ik wel iets op vinden. Laat
dat gerust aan my over! Maar nu nog iets.
Hoe komen de brieven, geschreven op den
huize Schelfduinen, in de bus? Gy zult dat
waarschynlyk wel weten, daar ge meermalen
op Schelfduinen zyt geweest, en die weten
schap is voor my noodig, ten einde maat
regelen te kunnon nemen om de briefwis
seling tusschen de familie Van Velzen en
onzen luitenant tydelyk te verstoren."
„De brieven worden afgehaald en bezorgd
ook door den ouden Daniël Kars, voetbode
van Meervoort en Strook. Kars woont in
laatstgenoemd dorp, in de hoofdstraat. Zyne
woning is gemakkeiyk te herkennon aan de
brievenbus, en gy vindt hem 's avonds na
zessen geregeld thuis."
„Goed, heel goed, dan zal ik wel de noodige
schikkingen maken", zei Gerkes, die hierop
afscheid nam en vertrok, ditmaal voorgoed.
X.
De opmerking is gemaakt dat voor de platte
landsbewoners de winter niet zoo lang is als
voor den stedeling, daar liy' later begint en
eerder eindigt. Zooveel is zeker dat men ook in
't allerlaatst van October buiten zulke heeriyke
morgens kan hebben, waarvan men in de stad
dan ook wel iets gewaar wordt, maar niet
zooveel als op het land. De boomen zyn dan
wel grootendeels ontbladerd en het groen kan
haast geen groen meer heeten, maar juist die
tinten van geel en rood en bruin maken het
boschgezicht des te schooner.
Zulk een heeriyken najaarsdag genoten de
bewoners van het huis Schelfduinen, met wie
wy thans de kennismaking gaan vernieuwen.
Reeds voor tienen had de heer Van Velzen
laten inspannen, om met zyne vrouw en dochter
naar het Westerveer te ryden, en daar koffie
te drinken, 't Was een recht aangename rit,
en ofschoon het te koel was om by de aan
komst aan het veor buiten onder de veranda
te gaan zitten, genoot men toch ruimschoots
van het schoone uitzicht over de rivier in de
zaal van het logement. Daar de wind gunstig
was voor de schippers, die stroomafwaarts
naar zee wilden zeilen, was het heden zeer
levendig op de breede rivier. Grootere en
kleinere vaartuigen met gezwollen zeilen, nu
wit, dan licht- of donkerbruin gekleurd, door
kliefden de heldere golven, tenvjjl nu en dan
in de tegenovergestelde richting eene sleepboot,
met eentonig, maar niet onaangenaam ge
dreun en geklater, een paar of meer schepen-
naar hunne bestemming voerde. Ouders en
dochter verkeerden in die aangename stem
ming, waarin een mensch zich bevindt, wan
neer hy, gezond van lyf en leden, en door
zorg noch moeiten bezwaard, by gunstig weder
een uitstapje doet en de vrye natuur geniet.
Mathilde vooral ook was zeer opgeruimd en
weltemoe, want mama had dienzelfden morgen
een opgeruimden, prettigen brief van Hector
gehad. Eéne passage vooral in dien brief had
haar byzonder veel genoegen gedaan, omdat
zy eene zinspeling behelsde op den nu wel
haast voleindigden proeftyd.
Omtrent het middaguur zei papa, terwijl-
hy van zyn stoel opstond en nader aan het
venster trad: „Ik geloof waarlyk dat onze
vriend Hulst daar aan den overkant met zyne
tilbury staat, wachtende op de pont, om over
gezet te worden."
„Ja zeker, papa!" bevestigde Mathilde, „dat
is dokters bles, en ik herken ook zyne tilbury.
Wat heeft dat oude vadertje toch nog goede
oogen, dat hy aan den overkant zoo'n paard
en rytuig kan herkennen 1" vervolgde Mathilde,
terwyl zy vleiend haren arm om vaders hals
sloeg, en hem een zoen gaf, welke hartelijk
beantwoord werd.
(Wordt vervolgd.)