N°. 8479. ^.Eaaiiclais: HO Oetolbei». A°. 1887. Dit nummer bestaat uit Vier Bladen. SCHUTTERIJ. Leiden, 8 October. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per S maanden1.10. Franco per poet1.40. Afzonderlijke Nonvmera0.05. feze fëoarant wordt dagelijks, met uitzondering ran gon- en feestdagen, uitgegeven. PRIJS DEB. ADTERTENTIEN Van 16 regels f 1.05. Iedere regel meer 0.17*. Grootsre lettere naar pl&stsruimto. Voor het incas» eeexen bciton de stad wordt 0.10 berekend. i Olücieele Kennisgevingen. Kostelooze Inenting. Burgemeester en Wethouders van Leiden brengen ter algemeene kennis dat op Dinsdag 4 October e. k. on de vol gende Dinsdagen in de maand October, tusschen twee en drie uren des namiddags, wederom zitting y.al worden gehouden in het Elisubethshof aan de Oude Vest, tot het verrichten van kostelooze inenting. Burgemeester en Wethouders voornoemd: Leiden, BOOL, Weth. loco Burgemeester. 29 Sept. 1887. E. KIST, Secretaris. Het geschiedde in deze dagen, dat in eene ge meente van ons land, nabij de oostelijke grenzen, een deel der schutterij was opgeroepen tot het houden eener exercitie. Op het vastgestelde uur waren de dapperen ter aangewezen plaats bijeen, wachtende naar het commando van „aantreden". Maar wie zou het geven? Geen der officieren was verschenen. Groote radeloosheid in de gelederen der burgerwacht! Men liep naar hot telefoonkan toor, de lezer bemerkt wel, 't was lang geene onbeduidende gemeente waar liet voorval plaats greepook de verrespreker was niet bjj machte de heeren bjj een te krijgen, zjj waren afwezig en bleven afwezig. Ten slotte restte den gedupeerden landsverdedigers niets anders dan hun zielsverlangen naar de krijgshafte oefening onbevredigd te laten, en rustig naar moeder de vrouw terug te keeren. Laat ons het feit maar beschouwon als eene nieuwe bijdrage tot de kennis van den toestand der landsdefensie. In hare statistiek vullen de dienst doende schutterijen eene belangrijke plaats, en wanneer nog daarenboven onze krijgsmacht op het papier, de rustende van het platteland, daarbij wordt gevoegd, dan verkrijgen we inderdaad een cijfer, dat den eventueelon aanrander onzer nationale zelfstandigheid wel ontzag zal inboezemen. Maar och, als we die „militairen" eens wogen, in plaats van ze te tellen! We moeten erkennen, de satire heeft onze schut terij reeds zóó duchtig gehavend, dat het alles behalve edelmoedig zou zijn, nog aardigheden ten haren koste te debiteeren. De fantaisie kan in elk go- val gerust achtorwege blijven, waar de werkelijkheid voorvallen in overvloed oplevert, die getuigenis afleggen van de minachting, welke men haar betoont. Hoe het mogelijk is dat zjj nog tot heden toe in wezen bleef, is een van die historische verschijn selen, waaraan de nazaat het recht zal ontleenen de Nederlanders van het laatste deel der negentiende eeuw als voorbeelden van behoudsgezindheid te kenschetsen, 't Is alsof de stroom van den tijdgeest over hun hoofden heengaat, zonder dat zjj er iets van merken; hoe anders zouden zjj het durven wagen, nog in dezen tijd, nu het defensie-vraagstuk allerwegen een steeds scherper karakter aanneemt, een schutter „een soldaat" te noemen! Maar traditioneele begrippen hebben een taai leven. De middeleeuwsche poorters maakten, als ver dedigers hunner veste tegen vreemd geweld, een flink figuur; is dat eene voldoende redon om nog altijd eene soort van gewapende burgerwacht als levende strijdkrachten te handhaven? De heden- daagsche tactiek stelt aan de defensie zeer hooge eischen: de legers moeten zóó georganiseerd zijn, dat binnen enkele dagen alles in staat van verde diging is; de manschappen moeten duchtig geoefend wezen om met vaardigheid de samengestelde be wegingen uit te voeren, waarvan snelle verplaatsing eener troepenafdeeling het resultaat is. De even- tueele strijd in ons polderland legt om zoo te zeggen aan eiken man eene hooge mate van ver antwoordelijkheid op; hij staat niet meer, gelijk in de dagen vóór onzen grooten tacticus Prins Maurits, als een paal in een dichten, uit zes tot tien gelederen samengestolden hoop, maar beweegt zich vrjj, behoort te weten wat hij doet, met vaardigheid uit te voeren wat de omstandigheden van hem eischen. De infanterist moet onbepaald vertrouwen stellen op zijn vuurwapen, derhalve in het gebruik daarvan eene groote mate van ge oefendheid bezitten. En nu zullen we maar niet vragen, hoeveel schutters Nederland tolt, die van juist schieten evenveel slag hebben als een kalkoen van de goochelkunst; nog veel minder, hoe velen er zijn, die beantwoorden aan de eischen, aan een bruikbaar militair te stellen! 't Is waar, er zijn nog enkele vaderlands lievende medeburgers, die illusiën koesteren omtrent de mogelijkheid, van de schutterijen iets werkelijk bruikbaars te maken. Wanneer er meer wordt ge- exerceerd, geregeld schietoefening gehouden, en af en toe deelgonomen wordt aan de zoogenaamde groote manoeuvres; wanneer voorts meor partij wordt getrokken van de vaardigheid, door de ge wezen miliciens verkregen, dan, zeggen zij, is met versterking van de krijgstucht nog veel te ver wachten van de medewerking der gomeenteljjke weerbaarheid, in tijdon van gevaar. Doch dat alles behoort eenvoudig tot de vrome wenschen. De weinige officieren en onderofficieren, die hunne schut- teriyke plichten met ernst opvatten, zijn uitzonde ringen; regel is eene totale onverschilligheid, niet zelden eene wrevelige onderwerping aan een dwang, waaraan men zich op allerlei wijzen zoekt te ont trekken. Ook de gemeontobosturen hebben meestal weinig sympathie voor de schutterijuitgaven voor dezen tak van dienst beschouwen zij, niet zonder reden, als het toppunt van improductiviteit. En hoe zou hot ook anders? De landsverdediging is eene nationale, geene gemeentelijke zaaker is geen billijkheidsgrond aan te voeren om te betoogen dat b. v. de Leidenaars wèl, de Oegstgeestenaars niet verplicht zijn daaraan geldelijke en persoonlijke offers te brengen. De eenige reden, waarom de schuttorijwet nog steeds hare nutteloozo werking uitoefent, is daarin gelegen, dat de Grondwet op dit punt een gebie dend voorschrift bevat. Artikel 188 zegt: „In de gemeenten worden schutterijen opgericht. Zjj dienen in tijd van gevaar en oorlog tot verdediging des Vaderlands en ton allen tjjde tot behoud der in wendige rust." Do tweede alinea van dat artikel is eene fictie, niets meervoor do landsverdediging is de schutterij volmaakt onbruikbaar en zal zij, als 't er op aankomt, meor kwaad doen dan goed, men verbeelde zich slechts de grenzenlooze ver warring, die mobilisatie der schutterij zou opleve ren! en in tijden van rustverstoring laat men de schutters wijselijk thuis. De nieuwe Grondwet laat, zooals men weet, de quaestie van het voortbostaan der schutterij onbe slist, en draagt de geheele regeling van den ver plichten krijgsdienst aan den gewonen wetgever op. "Wij achten dat oen groot voordeel, en durven gerust de profetie wagen, dat met de aanneming in tweede lezing van hot Achtste Hoofdstuk, hot lot der schutterijen bepaald zal zijn. De wassende vloed van hare impopulariteit, de gevestigde over tuiging van hare nutteloosheid, do afkeer van den last, dien zij niettemin don burgers oplegt, hebben haar reeds zoolang ondermijnd, dat met den val van haar constitutioneel bolwerk het begin van het einde daar zal zijn. Wol kan het nog wel een paar jaren aanloopen eer do laatste Nederlandsche schutter zijne krijgs-attributen zal hebben afgelegd,— maar ons vertrouwen dat deze oplossing van de quaestie de eenig mogelijke zal blijken te zijn, is nochtans zeer groot. Om die reden kunnen we ons zeer wel vereeni gen met do meoning van een geacht lid van onzen gemeenteraad omtrent de toekomst der schutterij, en begrijpen het ten volle, dat de aanleg van eene schietbaan op kosten van de plaatselijke financiën door de meerderheid ongewonscht werd bevonden. De herziening van Hoofdstuk Acht ontmoet ech ter bedenkingen bjj vele leden der Tweede Kamer, omdat men als gevolg daarvan verzwaring van militaire lasten ducht. Wjj gelooven niet, dat het verband tusschen de eene en de andere vaststaat; de gewone wetgever heeft de vaststelling van den actieven diensttijd dan toch nog in zijne hand. Doch voor ons ligt het zwaartepunt van deze herziening der grondwettelijke defensie-regeling in de opheffing van de verplichting tot handhaving der schutterijen en dat is in ons oog een zóó groote vooruitgang, dat wij verwerping van het nieuwe Hoofdstuk eene nationale ramp zouden noemen. Heden is aan de universiteit alhier de heer J. F. Engelbrecht, geb. te Batavia, bevorderd tot doctor in de rechtswetenschap, met academisch proefschrift, get.: „De beteekenis van art. 1934 van het Burg. Wetboek." Aan de universiteit alhier is met goed gevolg afgelegdhet propaed. examen in de godgeleerdheid door de heeren P. J. Raap en W. Van Deursen dat in de geneeskunde door de heeren W. T. De Vogel en A. Kervel Wzn.het tweede natuurkundig examen door de heeren W. J. Van der Min en J. A. Sprujjthet candidaats-oxamen in de genees kunde door de heeren G. Stheeman on N. Pb. Tendeloo; dat in de wis- en natuurkunde door den heer J. Valckenier Suringar; dat in de rechtswe tenschap door de heeren W. L. F. C. Van Rappard, G. O. M. Van Nispen, J. Hanegraaff, .T. W. De Kanter, J. T. F. Telting, W. P. R. Bouman en E. C. Wiersma; het doctoraal examen in de wis en natuurkunde door den heer L. M. J. Stoel. In de maand Sept. zjjn binnen deze gemeente geboren 129 kinderen, als: 71 zoons en 58 doch ters, waaronder zjjn begrepen 4 tweeiinggeboorton overleden 72 personen (van wie 9 elders woon achtig), als: 11 mannen, 21 vrouwen, 28 zoon» en 12 dochters; daarenboven als levenloos aange geven 8; gehuwd 27 paren. Dr. Jan Ten Brink, hoogleeraar alhier, stelt zich voor de verschillende studiën, door hem onder den titel „Hedendaagsche Letterkundigen" uitge geven, eenigszins uitgebreid opnieuw uit te geven onder den titel „Geschiedenis der Nederlandsche Lotteron in de XIXde Eeuw in Biographieën en Bibliographieën, 1830—1880." Hjj zal by de ver schillende schetsen een artikel voegen, waarin het tydvak der Nederlandsche romantiek behoorlijk wordt toegelicht, de herkomst en oorspronkelijkheid onzer romantiek wordt bepaald en een overzicht wordt gegeven, waarin aan vele nog ongenoemde zaken en personen uit dit tijdvak recht wordt gedaan. 't Werk zal voltooid zyn in 16 afleveringen. Wy vestigen de aandacht op de in dit nommer voorkomende advertentie van de directie derHoog- Duitsche Opera te Rotterdam, waaruit blijkt dat a. s. Maandag eene buitengowone voorstelling zal plaats hebben tegen verminderde prijzen. Opgevoerd zal worden: „Die Hugenotten." Do door Ged. Staten goedgekeurde rekening der gemeente Rynsburg over 1886 bedroeg in ontvangst 17,013.92, in uitgaaf f 15,586.59 en leverde dus op een batig slot van f 1427.33. Het onderwijs vorderde van de uitgaaf eene som van f 5652.49'/,, waaronder lieven de 30°/0 nog eene rijkssubsidie van f 1200. Beroepen is te Waddingsveen c. a. ds. P. Van Vlaanderen, te Ierseke.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1887 | | pagina 1