N°. 8440.
jO oudere! as»-
Augustus.
A0. 1887.
ftÊSj
®?v
Feuilleton.
CONSTANCE CHORLEY.
o
'"i
fiStó i.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden1.10.
Franco per post1.40.
Alzondorlgke Nommers0.06.
<§eza Qourani wordt dagelijks, met uitzondering
ran fon- en feestdagen, uitgegeven,
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Van 1—6 regels 1 1.05. Iedere regel meer f 0.17^
Grootere letters naai plaatsruimte. Voor het inca''
eewen bniton de stad wordt 0.10 berekend.
6)
in.
Toen Constance zich dus door het vuur van vader
en broeder gescheiden zag van alle kanten als
ingesloten en aangestaard door een vreeselyken
dood ontviel haar plotseling al die overspanning
en bovennatuurlijke kracht, en werd zy andermaal
het hulpeloozo angstige kind. Een oogenblik stond zij
met verwilderden blik in het vuur te staren om
te zien of er niet wellicht een duim breed van het
tochtscherm nog veilig was, als zij het waagde or
den voet op te zetten, maar het krulde inéén als
papier, en brokkelde weg van stuk tot stuk. De
afschuwelijke stank der brandende dekens benauwde
haar; zij sloot daarom de deur en waggelde terug
in de kamer. Wanhopig grepen hare vingeren het
slecht sluitende venster; maar, schoon zjj er in
slaagde het wat verder te openen, veel won zy niet
hot bleef eensklaps onbewegelijk on werd dat niet
minder door de onstuimige drift, waarmode het kind
trachtte het ver genoog open ie stooten om naar
buiten te zien of zjj wellicht naar beneden zou
kunnen springen. Toen die poging met het venster
mislukte, onderwierp zij zich geheel en zonk neder
op den grond, niet geheel bewusteloos hoeveel
beter ware haar dit geweest maar juist nog
helder genoeg van geest om haren vreosoljjken toe
stand ten volle te beseften, zonder de macht om
dien te kunnen bestrijden. De brand maakte groote
vorderingen en drong weldra in de kamer door het
dun gepleisterde beschot tegenover de deur; een
balk van oud, vermolmd bout, welke van de deurnaar
het venster liep, begon in zijne volle lengte als
overdekt te worden met kleine, knetterende, nu eens
opstijgende, dan woer inéénkrimpende vlammen.
Constance, onmiddellijk daaronder liggende, was zich
alleen flauw bewust van het kraken van het droge
hout, en van een levendig, verblindend licht, dat
haar deed verlangen naar duisternis, van welken
aard die ook z(jn mocht; maar zij gevoelde dat zjj
sterven zou vóór het vuur haar bereikte. By die
pyn in al hare leden, dat lyden aan handen en
voeten en dat hevige bonzen in haar hoofd was
haar de voorstelling van te biy'ven leven en weer
tot rust te komen eene volslagen onmogelykheid. Zy
moest sterven, en de verdooving, welke haar lang.
zamerhand beving, scheen de nadering des doods
en zy beproefde te bidden. Maar haar geest dwaalde
af niet naar den brand zy was zich dien
nauwelyks meer bewust maar ver terug in het
verleden zooals in zulke oogenblikken de geest
heendwaalt als zoekende naar den eersten levenstyd
om dien vast te knoopen aan het einde en den gansch
voltooiden cirkel te overzien.
Minuten groeiden tot uren, terwyi zy daar lag,
blind voor het licht, doof voor het geraas in dat
schemerlicht des doods, dat haar denkvermogen be
nevelde. Wat de nacht zyn zou, wanneer die kwam,
of daar maan of starren zouden zyn, zy vpoeg niets
van dat al, maar zy zag hoe de schaduwen grooter
wordon, en bleef zwijgen.
Nu was het haar, als stond zij aan het sterfbed
haror moeder, het oor scherpende om de laatste woor
den op te vangen. Hoe duidelyk hoorde zydienu!
Zy herhaalde ze by zichzelve, zooals zy dat vroeger
zoo menigmaal had gedaan. „Constance, als u het
leven bang is, mijn kind, en gy zoudt wenschen
te sterven, denk dan aan den kleinen hulpeloozen,
dien ik achterlaat, en leef voor hem, zooals ik voor
u geleefd heb." Het hart smacht er naar om te
antwoorden-: „moeder, dat zal ik doen! dat zal ik
zoker doenen het kind tracht hare leden te be
wegen, maar hot gezicht van dien brandenden balk
vorlamt haar; het monster, waarmede zy dengan-
schen avond heeft geworsteld, heeft haar nu in
macht, en staat boven haar met een vlammend
zwaard, dat heen en weer zweeft, gereed om neer
te dalen en haar te vernietigen. Dat zwaard, zy zou
het kunnen ontkomen, had zy slechts kracht om
het te willen; maar hare denkkracht schynt als
verlamd en staat tusschen leven en stervonzy kan
niet handelen.
Doch eensklaps barst zy los in een woest, on
zinnig gelach wat ziet zy? Een gelaat een
menschelyk gelaat! Hoe schoon, hoo wonderschoon
voor het kind, omdat het menschelijk isNog één
oogenblik koert al hare denkkracht terughare
polsen vullen zich met vornieuwd loven, hare ooren
verzadigen zich aan de lieerlyke muziek eener men-
schenstem, zy voelt zich omvat door sterke men-
schenhanden en andermaal is zy bewusteloos.
En toen daarna het bewustzyn wederkoerde, was
alles onduidelyk on benauwend, tot zy, volslagen
uitgeput, in een rustigen, kalmen slaap verzonk.
Toen zy ontwaakte was zy weer geheel haar-
zelve, en kon zij zich al de gebeurtenissen van den
nacht te binnen brengen, tot op den tyd dat haar
vader haar verliet, maar daarna was haar alles
onbekend. Zy opende de oogen om te zien, waar
men haar had neergelegd. En, zonder het hoofd om
te wendon, wist zij door het patroon van het be
hangsel te zeggen dat zy in het spreekvertrek van
don heer Flock was en begreep zy daarheen te zyn
gedragen uit den brand. Zy was op het punt zich
opnieuw over te geven aan den slaap, welke haar
telkens boving, toon zy plotseling dacht aan haar
vader. Met beschaamde wangen bodacht zy hoe
wellicht hy, terwyl zij daar zoo in kalme rust
nedorlag, hier of daar zich verborg in een donkeren
hoek van de «traat, ton prooi aan naberouw en
lyden; en het kind kromp inéén van ontzetting
by die nieuwe vrees. „Misschien hebben zy hem
ontdekt en naar de gevangenis gebracht!" Zy
steunde op den bezeerden arm en keek rond. Daar
stond Daniël Chorley, omgeven door eene bewonde
rende groep, en vertelt met veel welsprekendheid
van het uitbreken en voortwoeden van den brand.
Hy sprak van zyn schrik by de eerste ontdekking
der vreeselyke ramp, van zyne inspanning en zyn
gevaar bij het redden zyner kindoren, en naarmate
hy hot slot van zyn verhaal naderde, waarin meer
gloed kwam omdat er do meeste waarheid in lag,
kleurden zich zyne wangen en schitterden zyne
oogen by het herdenken hoe liy, hier ten minste, de
held was, dien liy beschreef. Juist op dit oogenblik
stormde de agent der waarborgmaatschappy, verhit
en driftig, het vertrek binnen en deed eene menigte
haastige vragen, welke met ernst en opgewondenheid
beantwoord werden, zoodat hy, getroffen door al
die vereenigde loftuitingen, den hoed afnam, op den
ouden lieer toetrad en zeido;
„Ik moet u, mynheer Chorley, uit naam der
maatschappy en in tegenwoordigheid van allen, hier
dankzeggen voor uw moedig, bewonderenswaardig
gedrag." En toon volgde er eene luide toejuiching,
en de menschen kwamen en schudden den ouden
man de hand, en zeiden hem zooveel schoons, dat
hy, ten allen tyde een hoogst gevoelig man, waar
hot zyne eigen persoonlyke schande of eer gold,
geheel overweldigd werd door hot goveel van zyne
verdiensteiykheid en zich afwendde met tranen in
de oogen.
Voorwaar, hy zou op dat oogenblik dien kant
niet hebben heongezien, had hy gedacht aan den
blik, welke hem wachtte een blik, welke droevig
en ernstig, als het oog van eene beschuldigende
I engel, den loop stuitte van die eerlooze tranen,
en zo terugdreef naar hun lagen oorsprong.
Nu werd er gedronken op de gezondheid van den
ouden heer, en tal van gelukwenschingen volg
den; maar het kind zag niets meer, het wendde
het hoofd naar den muur, vol afkeer van het leven.
IV.
Op zekeren avond zat Constance alleen in de
kamer achter den winkel. Zy keek aandachtig
op eene kaart, welke zy op den schoot had, en
welke zy af on toe verborg onder haar werk, om,
met het hoofd tegen den haard geleund, zich in
droevig gepeins te verdiepen. EeDige weken waren
voorbygegaan, en do heer Chorley had op won
derdadige wyze gewonnen by do gevolgen van
den brand. Het gety van den voorspoed was ge
komen wol eenigszins anders, wy moeten het be
kennen, dan hij zich dat had voorgesteld maar
toch, het was gekomen, en hy was dankbaar
innig danbaar. Zyne zaak had een grooten sprong
vooruit gemaakt, want iedereen wilde zyne deel
neming betoonen in zyn ongeluk en zyne bewon
dering over zyn moed, door in den winkol een nieu
wen aankoop of eenige bestelling te doen. Dien mid
dag was er de agent geweest met zyn boek, en had het
beschadigde eigendom opgenomen. Toevallig kwam
hy op hot thee-uur van den heer Chorley, toen het ver
trek vervuld was met den geur dor geroosterde en ge
boterde koeken en der Mokka-koffie, 't welk aHes
onweerstaanbaar was voor den heer Rowbotham, en
dien namiddag al heel toevallig juist op tafel stond,
schoon de heer Chorley, naar zyn zeggen, oigenlyk
zelf aan thee de voorkeur gaf. De overredende stem
van don heer Chorley was nauwelyks noodig om
hom te doen aanzitten en zich te verfrisschen alvorens
aan do zaken te gaan. In den loop van het gesprek
merkte de heer Chorley aan dat hy, voor eigen
gebruik, een nauwkeurigen staat had opgemaakt van
de beschadigde goederen, en de heer Rowbotham,
die niet van noodelooze moeite hield, verzocht dien
te zien, en, terwyl hy het geschrevene inzag, ver
klaarde hy niet langer misbruik te zullen maken
van den tyd door al die punten nogmaals na te
gaan. Zoo waren de zaken, niet heel zakelijk be
handeld wordende, spoedig begrepen en afgedaan.
De heer Rowbotham gevoelde dat het geene zaak
was om zoo byzonder streng toe te zien op de
nauwkeurigheid van elke opgave van het verlies
of van de juiste schatting daarvan. Was het niet
uitgemaakt dat de maatschappy, alleen ter wille
van de zelfopoffering en het levensgevaar van den
dapperen ouden heer, wel drie- of viermaal het
bedrag had moeten betalen? De agent gevoelde dat
het niet alleen ongehoord, maar vernederend was
voor de waardigheid der maatschappy en zyn eigen
eergevoel, om daar te zitten dingen mot zulk eon
gullen gastheer en zulk een oud handelsman. Diens
volgens nam hy don staat van den heer Chorley
met volle goedkeuring aan, en schreef daaronder:
„Ik ben verzekerd van de juistheid, en mocht het
bestaanbaar zyn mot de inzichten van het bestuur
om don yver in rekening to brengen, welke be
toond werd tot redding van het bedreigde goed,
dan zou, in dit geval vooral, hunne goedheid niet
misplaatst zyn. Men kan niet te veel goeds zeggen
van het gedrag van den heer Daniël Chorley."
Deze regels geschreven hebbende, overhandigde
hy het papier aan dien waardigen hoer, die las
en toen de oogen afveegde met een fijnen, sneeuw-
witten batisten zakdoek nog eene van do deftige,
maar onschuldige gewoonten van weelde van den
heer Chorley. Daarna sprak hy op zachten, droef-
geestigen toon:
„De som is dan buiten de rekening der werk
lieden Negen en vyftig pond, tien shilling en
zes stuivers."
(Wordt vervolgd.)