N°. 8432. Dinsdas: TO Augustus. A0. 1887. Feuilleton. CONSTANCE CHORLEY. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 8 maanden1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. t§eze iQoarant wordt dagelijks, met uitzondering van fon- en feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER, ADVERTENTTEN: Van 1—6 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17$. Groot-ere lettors naar plaatsruimte. Voor het incaa- seeren buiton de stad wordt 0.10 berekend. 2) „Hier, kind," zeide hjj, „leg uw werk neer, ga zitten en eet op uw gemak. Neem een stuk van deze lekkere taart. Wees nu eens niet be schroomd: er is daarenboven overvloed voor my." Het kind keek hem aan om zich er van te overtuigen dat hy in ernst sprak, gehoorzaamde hem toen en begon nu met graagte te eten, zelfs iets meer dan de taart. „Wel, Constance, uwe klee- ren zjjn geheel afgedragen, en en ja, geheel kaal. Weldra zullen wy er voor zorgen, als de handel herleeft. Van mjjn eigen voorkomen moest ik werk maken, want het crediet van den winkel hangt daarvan af, begrijpt geanders zoudt gjj zoo lang niet gewacht hebben." Hoorde het kind goed Sprak haar vader zoo tot haar, bjjna, waagde zy te denken, verdedigenderwjjs? Hij, die vroeger nooit de moeite had genomen om haar de eenvoudigste verklaring te geven? Haar hart zwol op van dankbare en innige blydschap. Eenig antwoord, zoo dacht zy, moet ik toch geven op zyne woorden. Zy kon echter geene woorden vinden om dit te doen, en zweeg stil. „Kom hier, Constance, kind, en zit by mij. Daar nu, geef my een kus. Foei, kind, mjjn gezicht hebt- ge geheel nat gemaakt. Mjjne lieve, beste meid, kunt ge niet stil zyn? Kom! Nu is immers alles goed, is het niet zoo?" „Ja, vader." „Hadden wy nu slechts Marmaduke te huis!" „Ach, ja," hernam het kind; „hij wenschte het zoo." „Ja, ik weet het. Ik ben nieuwsgierigwaarom O, ik herinner mjj de reden. Heden is het uw ge boortedag; ja, ja, zoo is het. Hyn hemel, hoelang zyt ge voor uwe jaren! Zyt ge nu vyftien? Neen. Veertien „Foei! Natuurlijk niet slechts dertien." „Men zou u voor veel ouder aanzien, naar ziel en lichaam beide. Het jaar moest ik my her innerd hebben. Twee zulke teleurstellingen waren genoeg om het in myn geheugen te branden een vermogen voor de familie verloren, (lat naar alle waarschynlykheid aan my waren gekomen en hier bleef Chorley steken. „Welke was de andere teleurstelling, vader?" „Wel, Constance, ik zal het u vertellen omdat gy een verstandig meisje zyt en myn gevoel kunt begrijpen. Ik verwachtte een jongen een zoon en erfgenaam, begrypt gy en toen juist met myne verwachtingen „O ja, vader ik weet waariyk niet waarom ik kwam. Het spjjt my zeer ik kon het niet hel pen, vader; kon ik wel? en en „Kom, Constance, ik heb een afkeer van huilen huil niet." „Neen, vader, ik zal het niet doen." „Wel wel nu zyt ge een goed kind." En Daniël Chorley omvatte met éénen arm zyne dochter, die voor deze liefkozing terugweek, maar toch, o, zoozeer daarnaar verlangde, en hy trok haar aan zyne borst, 't Was eerst een vreemd gevoel, toen zy zich vastklemde aan baars vaders borst, en een oogenblik later scheen de zegen van die gedachte haar te groot om er op te vertrouwen als op iets in de werkelijkheid. Zy herinnerde zich dat zy het bier, 't welk haar vader zou gebruiken, niet getapt had en zij spoedde zich naar een klein vertrek tusschen de spreekkamer en den winkel „de rommelkamer" werd het genoemd. Daar zette zy haar kandelaar en kan beide met zeer groote voorzorg neer; en nu bogen zich hare bevende knieën tot op den grond en zy nam haar gezichtje in hare handen en viel met beide op de koude steenen, en het kleine hart werd door hevige aan doeningen overmeesterd en gaf daaraan toe o, zoo droevig! en hare teedere gestalte sidderde onder het geweld van gemoedsbewegingen, welke zich lucht wilden geven. Het kind spande echter al hare kracht in om de zenuwachtige uitbarstingen van droefheid te stuiten, vöór haar vader haar zou hooren, en in zyne rechtvaardige gramschap al de schoone luchtkasteelon doen ineenvallen, welke zy bezig was te bouwen. Ach, ja, dat kon nog een echte verjaardag voor haar zyn, als zy er maar niet te veel van verwachtte. Eindelijk stond zy op, droogde hare oogen met haar voorschoot af, tapte het bier en spoedde zich voort, reeds in vrees dat haar vader haar zou vragen waarom zy zoo lang weggebleven was, toen haar oog plotseling op de erwtenstaken en het brandhout en de rjj kaarsen, welke in bundels verpakt en daar verplaatst waren. Zy keek vol onrust rond, terwjjl zy by zichzelve zeide: „Neen, neen, het zyn enkel myne ondeu gende gedachten! Er is hier niets nieuws dan de kaarsen en hy kocht juist zoovele op eenmaal voor dezen winter." Maar, terwjjl zjj de bergplaats verliet, kon zjj niet nalaten do deur nogmaals te openen, om nog eens een blik daarin te slaan, bjj zichzelve zeggende: „Ik hoop dat alles veilig is." Toen zjj met de kan bjj haar vader terugkeerde, was hjj bljjkbaar boos over haar wegblijven. Toch zeide hjj weinig; maar als hjj naar haar zag, voelde de arme Constance al het verledene herleven, en dien avond kwam er geene gedachte meer bjj haar op om zich vast te klemmen aan de borst van haar vader. De droom van een bljjden geboortedag verdween voor alrjjd. „Ga nu naar bed, Constance, en draag zorg dat go het licht uitdoet. Ik zal naar boven komen, wanneer ik denk dat gjj in slaap zjjt." Zjj stond op om hem te gehoorzamen, maar verliet de kamer niet 't scheen wel dat zjj de eene bezigheid na de andere zocht om daar te bljjven. „Constance, hebt gjj mjj gehoord?" „Ja, vader, ik ga al. Goeden nacht!" „Goeden nacht!" En zoo scheidden zjj, zooals zjj altjjd 's avonds van elkander gegaan waren. Geen kus gewisseld geene aangename gedachten op gewekt om, bljjde droomende, in gerusten slaap te geraken geen teedere liefde, welke pjjnljjk deed gevoelen hoe de een den ander 's morgens zou missen, indien de dood de oogleden onherroepelijk zou sluiten, welke de slaap had geloken. Nauwelijks echter had het kind het portaal boven aan de trap op de eerste verdieping bereikt, of hare opgewonden verbeelding was weder aan het werk en bracht meer en meer tastbaar voor haren geest eene onbepaalde vrees voor brand, 't Was vreemd 't was onverklaarbaar doch het was maar al te duideljjk voor haar dat er nauwelijks een voet ruimte in het huis of op de trap was, of er hing of er lag eene menigte gevaarlijke din gen, indien bjj eenig toeval ergens brand mocht ontstaan. Zjj had zooeven gelet op de droge erw tenstaken, het brandhout en de kaarsen in de rommelkamer. Zjj herinnerde zich dat vóór de boekenplanken in den winkel oude gordjjnen hingen of lange stroken papier; dat do toonbank over dekt was met boeken, papier en schrijflessenaars en meerdere zaken van dien aarden dat deze dingen ook bedekt waren met breede stroken grauw papier, welke met groote zorg door haar vader daarover ge legd waren, eer de stukadoors hun werk aan den zolder begonnen. En, toen zjj rondkeek op het por taal, zag zjj eene rol behangselpapier, gedeeltelijk 1 afgerold en mot het losse stuk over do leuning 1 gehangen, juist zooals haar vader het verlaten had, na het patroon bekeken te hebben. Andere breede rollen grauw papier, met pakken voor den winkel ontvangen en met groote zorg bewaard voor toe komstig gebruik, lagon overal, waar slechts plaats was. Ook een groot, reeds versleten tochtscherm was daar, op 't welk schoone vogels waren ge schilderd, en waarop Constance voorheen, wanneer ze 's zomers vroeg wakker werd, uren lang kon liggen kjjken, totdat zjj zich vaak verbeeldde dat de vogels werkeljjk vlogen. Nu was het geschon den en stukken van het bekleedsel hingen er bjj. Oude pakkisten waren ook op het portaal, uit de hoeken en gaten, waar zjj gewoonlijk geplaatst waren, te voorschijn gehaald, opdat de werklieden zouden kunnen voortgaan met de vernieuwing van het huis. Toen zich met verwonderlijke snelheid aan haren geest opdrong hoe gevaarlijk dat alles voor het huis was, scheen zjj hoe langer hoe meer opgewonden te worden, zoodat zelfs de minst beduidende dingen onnatuurlijke evenredigheden aannamen en zjj ziek en half krankzinnig werd van vreos voor de hersenschimmen, welke zjj zelve voor een deel in het leven had geroepen. Juist op dat oogenblik werd er op de straatdeur geklopt. Con stance kende den klop; 't was die van haar buur man Fleck, die gewoonljjk eens in de week kwam om met haar vader piket te spelen. Waarvoor kwam hjj nu? Zjj luistorde. Haar vader opende de deur, groetto Fleck met zjjne gewone harteljjkhoid en leidde hem binnen. Zjj vermaande zichzelve om naar bod te gaanen toch ging zjj niet. Er was eene soort van koorts in haar bloed. Zjj scheen nu bjjna voedsel voor hare gejaagdheid te zoekenzjj moest luisteren, uit gebrek aan iets anders, om hare oplettendheid bezig te houden. Zjj ging naar hare kamer op do tweede verdieping, zette hare kaars op de kleine, zwarte doos, welke al hare schatten bevatte, en sloop wederom weg, na de deur achter zich gesloten te hebben om het licht to verbergen. Terwjjl zjj stilletjes de trap afklom, hoorde zjj, dat, in plaats van kaart te gaan zitten spelen, haar vader zjjn buur man in den winkel bracht om de herstellingen en veranderingen, welke hjj liet maken, aan hem te laten zien; en op eenmaal, toen zjj dit hoorde, schenen de schillen van de oogen van het kind te vallen, en wederom schrikte zjj voor zichzelve en voor de gedachten, die haren geest hadden beneveld, doch waaraan zjj goen vorm of naam had durven geven. Zjj was op het punt om naar haar bed te loopen en God te smeeken en te bidden dat Hjj haar toch mocht doen verdienen den vrede en de kalmte, die over haar waren gekomen, terwjjl zjj hoorde dat haar vader den geheelen winkel liet zien aan hun rjjken en aanzienlijken buurman, toen zij plot seling iemand hoorde struikeion en giste dat het Fleck was, die bijziende en niet zeer vast was op zjjne beenen. ,,'t Is niets, 't is niets, Chorley", hoorde zjj hem zeggen. „Ik struikelde slechts over de kan." „O't is de terpentijn van do ververszorgeloozo schelmenMyn hemel't Loopt alles over den vloei en 't zal komen bjj de boeken. Til ze een weinig op, totdat ik iets vind om den stroom te stuiten Fleck lichtte de boeken op en Daniël Chorley, vol drukte achter de toonbank loopende, haalt eeno groote handvol krullen, zeggende„Deze zullen uit stekend zjjn." En hjj begon den terpentjjn met be hulp van de krullen op te nemen. „Ik dank u", vervolgde hjj, „dit zal voldoende zjjn. De boeken zjjn veilig en ik zal deze krullen wegbrengen in de rommelkamer, waar zjj ook veilig zjjn!" „Wat een gebrekkig licht heb ge daar, Chorley „O ja de lantaarn. Ik vertrouw me zelve, zoo als go ziet, hier mot geene kaars, onder al die ver warring. Gave de Hemel, dat ik bevrjjd was van deze kerels! Zjj houden mjj voortdurend in zenuw achtige onrust. Dezen avond nog vond ik twee of

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1887 | | pagina 5