DAGBLAD.
K«. 8423.
"Vrijdag 5 Augustus.
A0. 1887.
Feuilleton.
Van Leiden naar Noorwegen.
PRIJS DEZER COURANT:
T®er Leiden per 3 maanden1.10.
France per pofrt7... 1.40.
AftonderLgke Nommers0.05.
feze (Qourant wordt dagelijks, met uitzondering
ran (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
T&n 16 regels ƒ1.05. Iedere regel meer 0.17V
Grootero letters naar plaatsruimte. Voor het inoae-
aeeren buiten de stad wordt 0.10 berekond.
Christiania, Juli 18S7.
Eindelijk zagen wjj ons lang gekoesterd plan ver
wezenlijkt, eindelijk betraden wij de boot, welke ons
uit het vlakke Holland naar het bergachtige Zweden
P
en Noorwegen zou varen.
Groot was liet aantal der passagiers niet bepaald
to noemen; het hartelijk afscheidnemen der neefjes
en nichtjes, het zakdoekwuiven tussehen broeders
en zusters en het schreeuwen van „vooral de com
plimenten aan Mietje!" namen derhalve niet al te
veel tyd in beslag, veroorzaakten niet te veel op
onthoud en kon het anker der „Christiania" der
halve op hot bepaalde uur van 4 uren 's namiddags
gelicht worden.
Grooter en breeder werd de afstand tussehen ons
schip en Neerlands hoofdstad; de heiden werden
kleiner, de masten der schepen in het Oosterdok,
de torens der kerken minder hoog, de wachttorens
van IJmuiden verzonken in het nietlangzamerhand
werd zelfs dit alles minder duidelijk; het was of
hot geheel in ondoordringbare nevelen werd gehuld
eindelijk nog eene streep en toen niets, niets meer
dan water en lucht.
Eigenaardige gevoelens, niet weer te geven go-
waarwordingen maakten zich op dit oogenbhk van
mij moester.
Geleund over do wanden van ons witachtig vaar
tuig zag ik te gelijk mei die streep onze vette boter
verdwijnen, besproeid met zilte trauen, als jammerde
zij over onze ontrouw; ik zag die malsche bief
stukken, dik en lomp, met rozoroode wangen in do
braadpan liggen, ik hoorde ze sissen boven het vuur
en in dat gesis herkende ik duidelijk de woorden
„ons ziet g(j vooreerst niet meer"ik zag onze
klare, oude en jonge Friesche en Schiedammer
van Loopuyt en van Hartevelt, ik zag haar zinkon
in eene afschuwelijke massa water en met haar
verdween het poezelige handje van de juffrouw,
die mij zoo dikwijls voor één dubbeltje 50 gram
van dat heerlijke vocht had ingeschonken; ik zag
de halve liters heldere Niedermündicher van den
Germaan eene akelige, olieachtige kleur aannemen
en datdat gaf my dorstde gedachte aan bier
deed mjj drinken.
Ik dronk, maar 't smaakte hiy niet; 'tscheen
verschrikkelijk zwaar bier te zijn, dat frowke Anna
van do boot mjj had gebracht. Ik voelde pijn in de
omstroken van de maag, ik bestelde eten, hopende
daarmede de geschokte maagstreek wederom in nor
malen toestand te brengen. De spiegeleieren met
spek, welke frowke Anna m(j bracht, baatten echter
niet, integendeel, de minder goede toestand van
het voedsel-inboudende lichaamsdeel kreeg een
verlengstuk tot bij het keelgat en dan die eeuwig
durende golven - ze dwarrelden, dansten en sprongen
telkens voor m'n oogen on voor m'n keel nooit
rust; geen enkel oogenblik kalmtealtijd maar voort
dat vallen en dat jagen, 't Maakte mjj zenuwachtig,
duizeligm'n hoofd begon te draaien. Ik stond op
maar hoe mjjne beenen weigerden hun dienst. Ik
waggelde! Waren dat bier en die spiegeleieren met
spek dan werkelijk zóó zwaar geweest Ik bereikte
een stoel; ik ging zitten naast eene dame, wier
koonen straks nog het levendige symbool vormden
van Hollands welvaren en thans scheen zjj mjj toe
bleek, aschgrauw ais eene doode en zy hield de
hand ook op de roaag! Had zjj misschien ook bier
gedronken en spiegeleioren met spek gegeten? Ik
wilde het haar vragen, maar het ging niet. Mjjne
ziekte steeg hooger dan het keelgateindelijk zelfs
kwam zy den mond uit en dat in de onmiddellijke
nabijheid van dat straks nog zoo lieftallige meisje
Zjj scheen het mij niet bijzonder kwalijk te nemen,
integendeel, zij bleef zitten om na eene korte wijl
mijn minder^atsoonlijk voorbeeld te volgen, en dat
waarschijnlijk zonderbier en eieren.'t Word on
gemakkelijk op dion stoel; ik ging liggen, of liever
gezegd, ik liet my glijden, plat op den grond, 't Was
of mijn hals dan wöder langer, dan weder korter
werd; 't scheen mij toe of hjj een zuiger was gewor
den, eene pomp, waarvan het uiteinde in 3e maag
rustte. Heviger, krachtiger word dat pompensneller,
woedender volgden de slagen elkander op en dat
alles was ten eenenmale overbodig, want alles wat
dien morgen Kras had gegeven was reeds lang aan do
dieron met het koude bloed weergegeven. Waarom
derhalve dat noodeloos geplaagwaarom dat sarren
Een verschrikkelijk denkbeeld maakte zich plot
seling van mjj meester. Was hot misschien op
mijne maag zolve gemunt? Ik werd angstig; ik
begon vrees te koesterenik werd bang, verschrik
kelijk bang te mooton sterven, en dat den eersten
dag na den Hollandschen bodem verlaten te hebben.
Was dat vergrijp dan werkeljjk zóó buitengewoon
zwaar, verdiende hot inderdaad zulk eene ontzet
tende straf? Mjjne vaderlandsliefde was toch nog
niet geheel gebannen; ik dobberde verduiveld
immers toch nog boven Hollandsche haringen?
Deze verontschuldiging hielp nietdat verschoo-
nende argument mocht geen gehoor vindenerger,
steeds erger, ondragelijk werden zelfs de pijnen
en smarten, welke ik leed. Niet alleen de streek
boven den- meridiaan van het lichaam, maar ook
die daaronder was reeds aangetast, en het duurde
niet lang meer toon aicli nog een veel grooter,
veel afschuwelijker angst dan voorheen van mjj
moester maakte't was ditmaal de angst van.
niet te zullen doodgaan.
En hjj, Jeane, n<jn reismakker, vroeger steeds
oen gezollige, vroolyke Limburger, op hot oogenblik
echter een afgrysolijk individu, stond naast mjj te
lachen met een glas aqua vita in de hand. Ik
wilde hem een trap geven, maar het noodlot
had zich aan mijne zjjde geschaard; ik kon myn
boen niet oplichten.
Door bidden en smeeken hoopte ik niettemin
nog oonig menschelyk gevoel in dat barbaarsch
gemoed op te wekken. „Jeane", lispelde ik, „veg
(gooi) mich d'reuver."
„War euvor,*jong?" vroeg hij.
„Euver board 1"
Hjj proestte het uit van het lachen. „Bis mêr
stil, de kaptein zeet dat veer dich gauw zulle
cureeren", gaf hy eindelijk in ernstiger stemming
ten antwoord. H(j nam my vervolgens op zjjne
sterke schouders, droeg my langs de steile trap
in de kajuit, kleedde mjj uit en legde mjj in myn bed.
Het deed my een dankbaren blik op hem wer
pen, maar die blik verraadde mjj tevens dat hij ook
niet bestand was togen de schommelingen der
kajuit; een eigenaardig keelgeluid loverdo hat bewijs
van mijn denkbeeld omtrent Jeane en weldra hoorde
ik hem ook zich met geweld op het bed werpen.
Het was reeds laat toen ik den volgenden mor
gen wakker werd; op dit oogenblik voelde ik mij
volkomen wél, maar toch verlangde ik naar land,
toch was ik nog vol vreezo voor hot natte, machtige
element en onwillekeurig deed mjj die vreezo
neuriën
„Wo bist du, wo bist du, mein geliebtes Land?"
en Jeane antwoordde eveneens zingend:
„Dort, wo du nicht bist, dort ist das Glück."
Na ons déjeuner gebruikt te hobbon, bestaande
uit Noorsche kaas, waarvan de smaak niet bepaald
te definieeren is, maar dan eens aan peper, dan weder
aan krenten deed denken, uit ansjovis met kruid
nagelen overgoten en harde beschuit met eieren,
begaven wjj ons op dek.
Daar ontmoetten wjj Hollands wol varen en th;n
wederom in al haar kracht.
Glimlachend wenschto ik haar den „goeden m
gen" toe. Het zou voor ons beiden wenscheljjker zyt
indien wjj ons reeds met eonige zekerheid den „g-
den avond" kondon toeroepen, gaf zjj my to
antwoord.
Gelukkig voor ons beiden was dit werkelijk i el
geval'. Het weder was prachtig dien geheelen iag
en de baren rolden in kalme vrede langs het sierlijk
vaartuigje, waarop wij ons bevonden; even ruslig,
even kalm zou ongetwijfeld die geheele dag n
voorbijgegaan, had niet een onbeduidend go i!,
waarvan ik de onschuldige oorzaak was de geheele
bemanning, al de passagiers, zelfs frowke Anna, ir
wanhoop gebracht.
Na het middagmaal namoljjk hadden wjj, n t
vooreerst door do viool van onzon Zweedschen tu-J.ii
genoot van Orpheus voldoende genoten te hel i
heil gezocht by Morpheus.
't Scheen echter dat deze mythologische G lei
de zon goon al te beste maatjes waren, ten m .1ie,
do laatste stolde alle mogelijke pogingen i -
werk om mjj do gavon van den eersten niet - I -
achtig te doen wordenzy stak en brand
kwelde my op alle mogelijke wjjzen. Eindelij -:
ik een middel gevonden om aan hare gruw.i
vervolging te ontkomenik ontwaarde eene c
keerde reddingsboot op hot dok, waarvan dc n
einden op twee stukken hout rustten. Met n: e
en na veel inspanning mocht hot mij gelu1 i -
daaronder te kruipen.
Tevreden en uiterst voldaan ovor myne list -
ik in, overtuigd dat straks Jeane en de and -
mijne vindingrykhoid op hoogen prys zouden st' -
Hoe geheel anders was de uitkomst!
Na nauwelijks oen uur gerust te hebben, c-i l-
waakte ik door eti hevig en driftig heen en ie-
loopen van den kapitein, van den eersten stuur -. i,
van den tweeden stuurman, van den kok on l i
het geroep en geschreeuw van Jeane, die si- -
mijn naam uitgalmde.
Verdrietig over deze nieuwe stoornis antwo
ik in den beginne niet, maar steeds luidei
dat schreeuwen en roepen en eindelijk voeldt ik
my genoodzaakt myn hoofd van onder mjji
blyfplaats to steken om de oorzaak van al dr
takel te vernemen.
Met een algemeen gelach van de andere- i
een „den hemel dank" van Jeane werd ikb
Men had my geroepen, vervolgens gezocht -n ii
delyk vermist; men verkeerde reeds in de leliige
overtuiging dat ik overboord was geslagen - -
daar die onrust, vandaar die kreten.
Dien dag en ook den volgenden dag bl f het
weder gunstig, zoodat Noptunus goene m- -i-J m
offers verlangde. Den avond vall dei. »?rd -
naderden wjj de Zweedsche kusten. Het- o
een prachtig panorama, die honderden kale ei s
van kolossale rotsblokken, waarop talrijke e -en
den zich lagen te koesteren in de stra der
ondergaande zon; die bergen, als het waren een
groen kloed overtogen door do menigvuldig" in
nen, welkfl zich verhieven op de puntige kru en
die stad, nog iti nevelen gehuld, omgeven d w
een gordel van uit dé ZOO zich verheffend-, rots
blokken en dan eindelijk rondom ons die 0 nete-,
ljjke zee, waarin millioenen kleurenrijke 1ibbon
dobberden.
Lang mochten wjj ons in dat prachtige s loi-w
spel, in dat onovertreffelyk tafereel verheugi lang
nog onzen blik daaraan wyden, totdat oind> jk eb
„Christiania" haar anker liet vallen en wj] d .voet
zotten in Gothenburgs veste.
Hjj, die in de moening verkeert dat hier ii he
noorden de Enropeesche beschaving nog neit- hei
en al is doorgedrongen, late gerust dit dei jeeld