LEÏDSOÏÏ DAGBLAD. N°. 8413. A0. 1887. Feuilleton. j$3[a.aii.cE.a,g £245 «Juli. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden1.10, Franco per postm 1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. §eze tyurant wordt dagelijks, met uitzondering van fan- en feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Van 16 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17$» Grootere letters naar plaatsrnimte. Voor het incas- sceren buiten de stad ^rordt 0.10 berekend. i) i. „Ik duld volstrekt niet, dat gy met het meisje verkeert, Ignaz 1 Het is nu de derde keer, dat ik u dat zeg; inlien ik u nog één keer by elkaar zie, dan zult gij zien, waar het gat van de deur is. Begrepen?" Zoo sprak op een sclioonen morgen de tuinier Froderik "Werner in de oude kroningsstad der Duit- sche keizers, Frankfort aan don Main, tot zynon knecht Ignaz Bienomann, die in vorslagen houding voor hem stond. „Het is toch geen zonde," antwoordde het jongo mensch, „als tweo jongo lieden, die elkander dage lyks zien en sprekon moeten, wederkeerig genegen heid voor elkander opvatten." „Met zulke praatjes komt gy er niet, wysneus! Myn moisje is een kind van eerbare lieden en wordt niet aan den eersten den besten weggegoven"Wie mjjne dochter hobbon wil, die moet mjj oen aardig vermogen in harde blanke thalers als zijn eigen dom op do tafel uittollen, en als hij dat niet kan, dan halo hem de duivel! Verstaat gy mjj? En als gij my niet verstaat of misschien niet verstaan wilt, dan zijt gij den langsten tyd in mijn huis geweest. Dat is toch duidelijk, niet waar?" Zoo bulderde moester Werner, terwijl hij gedu rende zijne toornige rede do Zondagsche jas aan trok en zich gereed maakte om uit te gaan, want hij had dezen voormiddag nog eene zeer gewichtige boodschap te doen. De magistraat der stad had in 1807 en in dit jaar speelt onze kleine geschiedenis een groot gedeelte der gildemoestors alsmede al de tuiniers in het palois van den groothertog Ivarl v. Dalberg laten ontbieden; daar zouden namelijk de maat regelen voor eene zeer ryke on prachtige versiering van het vorstelijke paleis worden genomen, want men verwachtte Napoleon I, den keizer der Franschen. De ongelukkige vrede van Tilsit was den 9den Juli van hetzelfde jaar geslotenFrankryks heer- scher keerdo van daar over Frankfort aan den Main naar zjjne hoofdstad Parijs terug. Een zeer groot aantal dor Duitsche souvereinen had het plan, op den dag der aankomst van Napoleon, den protector van hot Rijnverbond, in Frankfort te zjjn, ten einde hem feestelijk te ontvangen en hem een schitteren den maaltyd aan te bieden. Eene prachtige versiering van het paleis was hiertoe in de eersto plaats noodig; in de tweede plaats echter zouden gelijktijdig do leveranties voor den maaltijd gegeven worden, en, daar by zulk eeno gelogonheid een aardig sommetjo te verdienen was, was niemand dor door den magistraat uitgenoodig- den weggebleven. Dat was de reden, welke onzen baas Werner op dien werkdag in Zondagskleeren uit zjjne tuinier- derjj naar hot Dalbergsche paleis dreef. Ignaz was, zoodra do baas zich verwijderd had, naar den tuin en in de daarin gelegen broeikas gegaan. Hij had, toen hij don weg daarheen aflegde, wel een met wit omzoomd kleed bemerkt, dat door de openingen dor op korten afstand staande aal- bossenstruikon schemerde, en welks bezitster hom zeer goed bekend wasmaar, zonder een blik naar rechts of links te werpen, vervolgde hjj zijnen weg en verdween achter de deur der broeikas. Het meisje, dat daar ginds in een gevlochten korfje roode aalbessen verzamelde, vond deze hou ding van den geliefde zonderling, maar zjj had geeno vrouw moeten zijn, als zij zich met hare verwondering zoo ver vergeten had, zich daarover uit te laten. Zjj zette hot lied, dat zij half luid voor zich heen zong, tot aan hot einde voort en plukte nog minstens een half uur lang aalbessen; oerst toen haar korfje gevuld was, hing zij het aan don arm en ging daarmede in hot voorvertrok der broeikas. Maar lieur oog zocht tevergeefs don geliefde; er was hier geen spoor van hem te ontdekken. „Waarschijnlijk zit hij weer bij zijne ananassen", zoide zjj half luid voor zich heen en opende de deur der eigenlijke broeikas. En waarlijk, in het achterste gedeelte der broei kas, waar de ananassen stonden, was de geliofde bezig zjjne planten te begieten. Ons zou heden ten dage de onbeduidendheid der inrichting in 't oog vallen, welke nog boven dien in twee afdeelingen, eene groote en eene kleine, gescheiden was, en in 't geheel ongeveer honderd planten bevatte. Tusschen de beide afdee lingen bestond een gemakkelijk waarneombaar ver schil: terwijl in do groote de planten slechts do met stekels voorziene bladerenkronen vertoonden en van het vruchtbeginsel slechts hier en daar kleine sporen, waren in do tweede, kleine afdeeling onder eene vry groote menigte halfrijpe vruchten drie goudgele, rijpe ananassen te zien. Voor deze drie prachtexemplaren der heerlijke vrucht stond Ignaz en beschouwde hen met welgevallen. Deze planten had hij meegebracht, toen hy in 't voor jaar van Erfurt hier gekomen was, en, terwijl hij het grootste gedeelte daarvan aan den meester ovorgelaten had, was het kleinste gedeelto als schadeloosstelling daarvoor zjjn onbetwistbaar eigen dom gebleven en thans reeds loonden do planten de voor haar gedane moeite. „Geef mij schors, Ignazik wil een rozeboompjo aan zijnon paal binden, hetwelk do wind losgo- rukt heeft", zoide Anna, terwijl zij hem met een vriendelijk gezicht naderde. Stom voldeed hjj aan haar verlangen. „Wat is er toch weer gebeurd?" ging het meisje voort, „gij zet precies een gezicht als oen uil bij onweer. Was vader weer eens boos, of wat scheelt u?" „Uw vader heeft mjj vanmorgen reeds zooveel gezegd, Anna," antwoordde Ignaz, „dat ik nauwe lijks meer den moed heb, u aan te zien. Als hjj ons nog één keer bjj elkaar ziet, dan moot ik weg." „Vader zal zoo spoedig niet weer thuis komen, en wjj behoeven niet bang te zjjn thans door hom verrast te zullen worden." „Het blijft gelijk, Anna; eens verrast hjj ons toch, on daarom zou het beter zjjn, dat ik terstond mjjns weegs ging." „Zoo? Dus gij gaat uws weegs, en ik bljjfhier? Dat hebt gy zeer aardig uitgedacht, inderdaad! Gij hebt mij, sedert gy bjj ons zjjt, van niets andors gosproken dan dat gy mjj lief hadt, en dat geen ander uwe vrouw zou worden dan ik. En nu, nu gjj van mjjn hart zeker zjjt, zet vader eens een scheef gezicht en terstond hebt gjj dat, wat gij met heilige beloften gezworen hebt, vergoten? Ja, zoodra een van ons heur hart aan een man ge schonken heeft, dan is het voor altijd verloron U had ik waarlijk niet voor even slecht gehouden als de anderen, Ignaz!" En zj) hief den tip van haar schort in de hoogte en droogde daarmede de oogen. „Maar, Anna, hoe kunt gjj u terstond zoo op winden, nu gjj toch direct moest inzien, dat mjjn besluit niet u en onze liefde, maar alleen het ver zet van uwen vader geldt! Kom bjj mjj en wees weer goed. Gjj weet immers te goed, hoe zeer ik u liefheb en er nooit sprake van kan zjjn, dat wjj voor altijd van elkander scheiden? Maar hierin moet gij mjj toch gelijk geven, dat het zoo niet meer gaan kan. Of weet gjj een middel om ons voor uws vaders toorn te beschermen? Noem hot mij, en ik wil er met vreugde gebruik van maken." „Men moet ovorleg gebruiken," antwoordde het meisje, blijkbaar bedaarder. „Ik weet dat vader u gaarne wegens uwe knapheid heeft en daarvan ook zjjn voordeel trekt. Hjj zal daaraan denken, zoodra gjj eens niet moer bjj ons zult zjjn, Ignaz. Als wij dus maakten, dat gij oogenschjjnlijk on verschillig van hier gingt en wij bewerkten, een knecht in uwe plaats te krijgen, die juist een tegenhanger van u was, zoodat vader er dagelijks aan herinnerd werd welk een braaf mensch hij in u bozeton had gelooft gij niet, dat dit hem zou kunnen bewegen, u weer te laten komen en eindelijk mettertijd tot zjjnen schoonzoon te maken?" „Gjj schildert u do dingen in een veel te vrien delijk licht, lieve Anna; oen man als uw vader verandert niet zoo licht. Ik wil u een ander voor stel doen. Laat u door mij ontvoerenwij zullen ons in Hessen laten trouwen, thans, in deze oor logstijden, gaat dat gemakkelijker, en heeft men ons eenmaal getrouwd, dan. „Schaam u, Ignaz, oen oerbaar meisje zulk eer> voorstel te doen! Klinkt het niet juist, alsof ik een van die dingen moest hooren, dio thans overal in Duitschland do streek onveilig maken? Neen, van zulke avonturen komt niets goeds! Er zullen nog wel andere middelen to vinden zijn om den harden wil van mijn vader to buigen. Gij weet, dat moedor veel van u houdt en tot haar wilde ik mjj wenden. Ik wil haar onze zaak vertellen, en wat zjj ons raadt, dat zal geschieden." II. Meester Werner was met een van vreugde stra lend gezicht in het middaguur naar huis terugge keerd en had zjjne vrouw het bericht gebracht, dat hem de versiering van do trappen in het voor de ontvangst van den keizer bestemde paleis op gedragen was, een gemakkelijk werk, waarbij eene flinke som gelds to verdienen was. Anna's moeder, die door haar dochtertje goed onderricht was, maakte van de goede gelegen heid gebruik, om den vader gunstiger voor de beide geliefden te stommen. „Het is een geluk," zoide zjj, „dat gjj met ge dwongen zjjt, het werk alleen te verrichten, maar dat Ignaz u daarbjj kan helpen. Hot is toch een braaf, fatsoenlek en in zjjn werk ervaren jong- rnensch, en hot zou een waar geluk zjjn, als wjj hem voor altijd bjj ons kondon houden," Het voorhoofd van don man begon te vonduis. teren. „Ik heb niets tegen don jongen, moeder," ant. woordde hij, „en ben over zijn werk en zijn gedrag zeer tevreden, maar één ding staat mjj niet aan en dat is do verwenschte vrijerij mot onze Anna. Als hy daar niet mee ophoudt, dan moet hy weg ik hob het vandaag voor de laatste maal gezegd' het moisje is nog veel te jong om aan trouwen te kunnen denkon en voorloopig zullen wy nog een paar jaar zelf werken." „Daar hebt gy golyk aan, vader," antwoordde de vrouw, „maar tusschen de verloving en de bruiloft ligt nog een lange tyd. En als gy meent, dat Anna nog te jong is om te trouwen, dan wil ik u slechts herinneren dat het meisje Paschen laatstleden achttien jaar oud geworden is. Toen ik zoo oud was, hebt gy u niet bedacht, my te- trouwen. Of zyt gy geduronde don tyd van ons huwelyk tot de overtuiging gekomen, dat ik dos tyds te jong geweest ben?" (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1887 | | pagina 13