Eene Kunstenaarsloopbaan. N°. 8398. JOoncierciag y Juli. A\ 1887. Feuilleton. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: T««r Leiden per 8 maanden1.10. France per poet1.10. lAonderlgte Nommeram 0.05. <§ezt fiourant wordt dagelijks, met uitzondering ran gon- en feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTEEN: Tan 16 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17$. Qrootere letters naar plaatsruimte. Voor het inoae- seeren buiten de stad wordt 0.10 borekend. 8) EENE SCHETS VAN Mr. CLOTI§. De oinjahriger, de fatjes dezer stad, werpen mij, wanneer zy mij in het een of ander koffiehuis ont moeten, dikwjjls een groet toe: zjj spreken my zelfs wel eens aan, want in een koffiehuis, begrijp je, daar behoeft men nu zoo bijzonder fatsoenlijk niet te zijn, daar is hot zelfs niet onaardig zich on wel voogolyk te gedragen, zich met mij bezig te houden; op straat in het publiek, daar is het geheel anders gesteld, daar mogen de eerwaardige moeders, de lieftallige, deftige zusters en nichtjes niet weten, dat zjj dien komediant kennen en zóó, zóó zijn ze nu allen; en dat zyn diezelfde menschen, die mij heden als het ware vergood hebben; dat z(jn nu die we zens, die met hoeden en zakdoeken gewuifd hebben en je zoudt dan willen hebben, dat mij dat alles tot dankbaarheid stemde, je zoudt wonschen, dat ik dat op hoogen prijs stel, dat ik mij vereerd gevoel, omdat men alle mogelijke pogingen in het work stelt om mij, of liever om mijne stem, hier te houden? Ja, de stem willen zjj behouden, maar slechts zoolang zij krachtig en frisch isniet langer, geen oogenblik langer. Wil het toeval, dat ik deze gave verlies of zal de tijd hare niet te weren kenteeke- nen doen gevoelen, dan zullen zy mjj en mijne stem wegwerpen evenals eon uitgeperste citroen. Vergelijk nu zelvo, trek zelve eene lyn tusschen liet heden en hot verleden, en je zult begrijpen, wat er in mijn binnenste omging, wat ik gevoelde, toen ik jou voor mij zag en tevens zong: „O, aelig, o sclig ein Kind nog zu sein", dat was geen comedie, maar werkelijkheidik was geen tooneelspeler moer, maar de man, die de ver vlogen tijden, de kindsjaren zalig, zalig, de tegen woordige diep rampzalig mocht noemen; ik was de man, wiens stem toegejuicht, wiens harte ge pijnigd werd, wions lippen glimlachend voor de hem toegebrachte hulde dankten, wiens ziel vloekend weende. Voorwaar mijne ziel vloektezy vervloekte die valsche menigte, die verzameling van eerroovers, van lasteraars, die in ons, kunstenaars en artisten, slechts zien een bandelooze, eervergeten troep, die ons uitkrijten als een ontuchtig, overspelig zootje, die ons verdoemen als de pariah's der maatschappij. Herhaal thans, dat ik ondankbaar ben, onthoud mij verder je toegenegenheid, je vriendschap, als je nog van oordeel ben dat ik de fortuin, het my beschoren lot onwaardig ben!" Ik antwoordde niet. „Zie je wel, je zwijgt, en ik heb tot nu toe slechts een gedeelte, verreweg het kleinste gedeelte van mijn ongeluk medegedeeld, maar reeds ddt doetje begrijpen dat ik mij rampzalig gevoel. Maar je be grijpt tevens ook, dat ik het recht heb om te haten, om te verfoeien die wereld, welke zich zoo ver boven mij en mijne vakgenooten steltdie wereld, waar slechtheid en ondeugd zetelen niet minder dan bjj ons, maar die deugd en braafheid weet te huichelenje begrijpt dus ook, dat ik je niet kende of liever niet kennen durfde, dat ik je ontweek, eene zijstraat insloeg, toen ik je hedenmorgen ont waarde; ik wist niet, ik kon het natuurlijk ook niet weten, dat jij een der weinigen waart, die zich boven het tegen ons gericht vooroordeel wist te stellen; ik beefde, toen je tot mij het woord richtte ik» sidderde, toen ik je mede moest deelen, dat ik tooneelspeler was, en ik was verheugd, verblijd, maar tevens uitermate verwonderd, toen je mij niet verstootte. Dat was op dit oogenblik een der weinige zonne- stralen, die slechts zoo uiterst zeldzaam ons levens pad beschijnen. O, ik was toen zoo gelukkig, zoo opgetogen van blijdschap!" „Zoo zouden w;j toch allen, die je vroeger gekend hebben, handelen," waagde ik in het midden te brongen. „Ik hoop het, maar ik betwijfel het tevensnoen, ze mogen het niet weten, wat hun vroegere makker geworden is; je mag het niet vertellen, wat ik thans bende aangename herinnering, die Mattliieu Kamp misschien eene enkele maal in hun geest te voorschijn roept, ze zou waarschijnlijk uitgewischt worden door de gedachte aan Eduard Mélin. Slechts de oude Novel weet het, en deze zal zich niet schamen den voet in het huisjo te zetten, dat ik over enkele jaren wederom te Morsel met mijne moeder hoop te betrekken. Dat is mijn plan, mijne hoop, mijn eenig ideaal. Men heeft mjj te Nieuw-York een zeer voordeolig engagement aangebodenmen heeft mij verzekerd, dat ik buitendien veel, zeer veel zou kunnen ver dienen met het gevon van lossen en dat is de reden geweest, dat ik niet geaarzeld heb hot mjj gedane aanbod aan te nemen. Ik zal zuinig zjjn, geld be sparen, zooveel en zoolang, totdat ik mijn moedertje een goeden ouden dag kan verzekeren. Schatten heb ik daartoe niet bijeen te garen, want het is niet duur to Mersel; maar toch niets mag haar ontbreken, niets moet ze derven; zjj moot kun nen leven, zooals thans; zoolang blijf ik nog zanger, zoolang zal ik de kunst dienen; dat moet, dat kan nu eenmaal niet andors, dat ben ik mjjner moeder verschuldigd. De liefde voor de kunst heeft mij tooneelspeler doen wordende liefde voor mjjne moeder gebiedt het mij thans te blijven." „Wat is dan de aanleiding geweest van je keuze waarom ben je kunstenaar geworden?" vroeg ik. „Dat zal ik je in korte woorden mededeelenJe weet hoe een vijftal jaren geledon onze provincie Limburg door een hevigen watersnood geteisterd is geworden; alle landerijen in de nabjjheid der Maas gelegen waren overstroomd, do veldvruchten, de knolgewassen bedorven, hot vee bij gebrek aan voedsel ziek en de bewoners dier streken aan eene nijpende armoede ten prooi. Wel daagde van alle zjjden hulp en ondersteu ning op, wel wedijverden alle gegoeden in het verleenen van bijstand, wel stelde men alle pogingen in het werk om de geslagen wonden zooveel mogelijk te heelen, den rampspoed te keeren, maar de uit komst was op lango na niet voldoendede gevraagde offers waren te groot, te zwaar om het leed van zooveel duizenden te kunnen verzachten. Toen besloten enkelen onzer musici, waaraan Limburg zoo ryk is, zich te vereenigen om zoowel in Holland als in België concerten te geven en de opbrengst te bestemmen tot leniging der smarten. Men noodigde ook mij uit, men verzocht ook rnjj mijne medewerking te verleenen. Verbeeld je mijn geluk, m\jn trots, te kunnen optreden naast en met onzen beroemden cellist, mijn zang geaccompag neerd te zien door de toenmaals gevierde pianiste uit Rstel je voor, hoezeer ik mjj vereerd gevoelde een duo te moeten zingen met den ver maarden bariton. B uit Keulen, een Limburger van geboorte. Ik was zoo blijde, zoo bovenmatig gelukkig en toch voelde ik rnjj het harte beklemd, toch was ik angstig, toch bevreesd. Tot op dit oogenblik had ik slechts gezongen voor menschen, die ik kende, van wie ik wist, dat zjj mijn zang op prijs stelden, van wie ik mjj overtuigd hield toejuichingen te ontvangen; zou dat echter ook hier hot geval zjjn? Verdiende mijne stem werkelijk die loftuiting was mijne stem werkelijk zoo schoon als men my verzekerde? Ziedaar de vragen, die ik telkens my zeiven stelde; ziedaar de twjjfel, die zich herhaal delijk van mjj meester maakte. Ik begaf mij tot den ouden Novelik deelde hem mijn angst mede, ik vertrouwde hem mijne vreeze. Hjj lachte, hij klopte mij op den schouder en zeide spottend„je bent toch een gekko jongen!" Ik wilde nog iets zeggen, nog iet3 vragen. Hjj liet mij echter niet voleindigen„zingen hoor, zingen, anders word ik boos," zeide hij. Dat was voldoende: ik zong. Ons eersto optreden was te Luikde zaal was eivol. Hoewel het program vermeldde, dat ik reeds bjj het eerste nummer voor het voetlicht zou verschijnen, verzocht ik den cellist deze taak over te nemen, waaraan welwillend werd voldaan. Wederom had zich die angst van mjj meester ge maakt, wederom gevoelde ik mjj onzeker, wederom twijfelde ik aan mjjne krachten. Met luidruchtig handgeklap werd de kunstenaar ontvangenmen kende hem reeds van vroeger; even als immer sleepte ook nu dat gevoelvolle, krachtige, betooverende spel mede, evenals immer waren ook thans uitbundige bijvalsbetuigingen zjjn deel. Het publiek was dus reeds gunstig gestemd, het was reeds opgetogen en daarvan wenschte ik partij te trekken. Men zou mij misschien uit achting, uit eerbied voor dezen kunstenaar met eenige toegeef lijkheid behandelen; het te vellen oordeel zou waarschijnlijk niet te hard, niet te gestreng zjjn. Met deze overdenkingen, met deze overwegingen betrad ik de plankonhet licht verblindde mij, alles zweefde en dwarrelde voor mjjne oogen; ik zag niets, ik hoorde slechts dat de pianiste de eerste akkoordon aansloeg; met ongeduld wachtte ik het einde van het voorspelik wilde spoedig beginnen, spoedig mijn lied een aanvang doen nemen om weder spoedig de planken, welke onder mijne voetzolen brandden, te kunnen verlaten. Eindelijk brak het lang gewenschte oogenblik aan; ik verhief mijne stem, ik voelde dat zij trilde; die ademlooze stilte, dio duizenden toehoorders, van wier tegenwoordigheid ik mjj slechts bewust was, die ik echter niet onderscheidde, boezemden mjj eene verschrikkelijke vrees in. Toch scheen mjjn zang voldaan, toch scheen hjj aan de gestelde ver wachtingen beantwoord te hebbennauwelijks toch was het eerste couplet mijner romance ten einde, of ik hoorde een goedkeurend gemompel en gefluister, en de cellist en de bariton riepen rnjj van ter zjjde uit de coulissen toe: „Zeer goed, uitstekend, Matthieu Dat gaf mjj moed, dat schonk mjj kracht. Ik was gerust gesteld, ik ademde vrijer, ik was mjj zeiven ten eenenmale volkomen meester gewor den; thans zong ik met alle gevoel dat in mjj was, met allen gloed, waarover ik kon beschikken. By het eindigen van het tweede couplet duidde het gemompel geen goedkeuring, maar reeds be wondering aan en toen myn lied ten einde was juichte men ook my op warme wyze toe; men riep my terug, ik gehoorzaamdemen ontving my met bepaalde geestdrift, met enthousiasme en ik zong weer, weer een gedeelte derzelfde romance en weer herhaalden zich die ondubbelzinnige teekenen van vereering. Die anderen, die beroemde kunste naars, zy drukten my de hand, zy wensehten my geluk met de behaalde lauweren, met dit by zonder groot succes. Van af dit oogenblik had ik alle vrees gebannen, van af dit oogenblik was ik my myner krachten be wust, van af dit oogenblik steunde en vertrouwde ik op myne lieve, sympathieke en toch zoo om- vangryke stem, zooals de Luiksche dagbladen den volgenden dag schreven. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1887 | | pagina 5