N°. 8366. Dinsdaj» 31 Mei. A°. 1887. Feuilleton. Op welke twee wijzen men naar de Oostindiën komt. raiJB DEZER COURAUT: feze fioaraat wordt dagelijks, mei uitzondering ran gon- in feestdagen, aitgegersa. EENESCHETS LEIDSCH DAGBLAD. Vaoi L*id«n per S maanden1.10. Tranoo per poet1.40. Afzonderlijke Mommen0.05. PRIJS DER ADVERTENTTEN: Van 1—6 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17J. Grootere lettere naar plaatsruimte. Voor het in'oae- eeeren buiten de etad wordt 0.10 berekend. VAN I*. .T. ANDRIESSEN. „Arme Koen! En heeft die kerel je zonder 'eten laten zittenDan zal je maagje wel braaf jeuken. Nu, myn jongen, des te beter zal 't je smaken. Ik heb je eten lekkertjes warm voor je gehou den. Je kondt anders nog wel ziek worden van 't lange vasten!" Koen laclito in zyn vuistje, en at met meer smaak dan anders; want niet alleen had hy een honger als een paard, maar zoo'n opgewarmd potje was juist naar zyn mondje. Mevrouw Robbehaar had dien avond krans ik behoef u wel niet te zeggen, hoe die arme mynheer X over de tong ging en hoe Mevrouw A zelf haar zoontje zou zjjn gaan halenMevrouw B hem van 't school zou nemen Mevrouw C' eene aanklacht by de schoolcommissie zou indienen voor dat knijpen; Mevrouw D zeker een zenuwtoeval zou gekregen hebben, als 't haar Janusje gebeurd was. 't Besluit van alles was, dat de meesters ellendige kerels zijn, dio er pret in hebben, de kinderen te tempteeren en dat het jammer was, dat er thans geen doodrecht meer werd gedaananders had men ze allen kunnen op hangen en mijnheer X aan de hoogste galg. Behoef ik u wel te zeggen, geachte lezeressen en lezers, dat Koenraad Ferdinand Robbehaar III thans voor de school van den heer X, of liever dat die school voor hem bedorven was? Behoef ik u wel mede te deelen, dat de knaap van eigenzinnig brutaal werd en van brutaal onbeschoft; zoodat h\j tot last voor zijn onderwijzer en tot een scha delijk voorbeeld aan zijne medescholieren verstrekte, en or nog geen drie maanden verloopen waren, ot mijnheer Robbehaar ontving een beleefd briefje van den Heer X, waarbij deze ZE. verzocht, zijn zoon met het einde van het trimester thuis te houden; daar Koen op zijn instituut niet meer kon profitee- ren, omdat hy den onverschoonlijksten onwil en de ergerlijkste brutaliteit toonde, die des te meer ver ergerden, alzoo de knaap blijkbaar thuis in zijn kwaad gestijfd werd en er dus geen samenwerking tusschen ouders en onderwijzer bestond, zonder welke de opvoeding van een kind tot de onmogelijk heden behoorde. Welke pogingen de heer Robbehaar ook aan wendde, om mijnheer X. van besluit te doen ver. anderen, daar was niet aan te doende onderwijzer bleef bjj zijn stuk: hij mocht zijne geheele school niet laten demoraliseeren door één knaap. Koen lachte in zijn vuistje en vertelde aan de jongens, dat zijn papa hem van school nam, omdat mijnheer zoo valsch was en hy er toch niet leerde, en de jongens hoorden die vertellingen met groote belang stelling aan en brachten ze thuis over, en mynheer X, wien dat ter ooren kwam en tegenover wien Koenraad's brutaliteit meer dan erg werd, zond den knaap (die zich openlijk beroemde, dat hy geen zier om alle straf gaf en hem goede of kwade notes niet konden schelen, omdat hy toch van school ging) weg, lang vóór het trimester verstreken was, waarover Mama zich vreeselijk boos maakte, doch 't geen Papa versterkte in zyne achting voor myn heer X en 't hem te meer deed betreuren, dat zyn zoontje voortaan de leiding van zulk een man zou moeten missen. Koen werd nu ter school besteld by den Heer Y., en, daar Papa Robbehaar had gedreigd, dat hy den jongen, als hy ook hier niet wilde oppassen, op een kostschool zou doen en Mama eene koude rilling over 't lijf kreeg, als zy den naam van kostschool maar hoorde, begreep zy, hare krygsoperatiën te moeten veranderen en hare stukken op een ander gedeelte der vijandelijke vesting te moeten richten. Dit had de door haar niet gewenschte en weinig bedoelde uitwerking, dat Koen ook bij den Heer Y. niet leerde, en daar zoo onverdragelyk werd, dat er parate executie noodig was en onze knaap èn om zy'n eigen welzijn èn om hem aan den moederlij ken invloed te onttrekken, naar de kostschool werd gezonden. Hoe bedroefd mevrouw Robbehaar ook was over 't besluit van haar man, geloof ik, dat zij dit be sluit in haar binnenste ten volle billijkte. Want Koen was, als papa er niet by was, zóó impertinent brutaal tegen mama, dat het meer dan erg was alles de gevolgen van 't opzetten van den knaap tegen de „mosterdjongens," de ondermeesters en den hoofdonderwijzer: 't gewone loon van zwakke mama's, die haar zoontjes in 't kwaad [stijven, weinig bedenkende, dat de zoontjes zonen worden. En nu was Koen 't slachtoffer van moederlijke apenliefde twee weken geleden van de kostschool thuis gekomen, volleerd in al wat er daar ondeu gends te leeren wasniet in de kundigheden, welke hy noodig zou hebben, om in de maatschappij op te treden en daar wat te beteekenen. Verwaandheid had hy genoeg opgedaan: dat toonde de mede lijdende blik, dien hij op mama en de zusters wierp, omdat zij niet wisten, dat b° 1 is, en de inhoud van een trapezium gelyk de halve som der even wijdige zijden maal de hoogte. Maar als gij eens aan Koen gevraagd hadt, om uit zyn hoofd uit te rekenen, hoeveel twaalf el en een vierendeel katoen tegen zeven min een cent de el was, dan hadt gij hem met zijn mond vol tanden zien staan. En wat erger washet briefje, dat hij aan de heeren Trap en Co. had geschreven, wriemelde van taal- en spelfouten, welke papa had gecorrigeerd; waarna de knaap in 't overschrijven weder een paar lompe fouten maakte, die trouwens bjj 't slordige schrift zeer goed pasten. Kortom, Koen wist van alles wat, maar van niets alles. Was 't wonder? Doch nu eens naar onzen concurrent. De weduwe Ronzel woonde niet in zulk een mooi huis en in zulk eene fatsoenlijke buurt als mevrouw Robbehaar; zy kon zulke mooie hoedjes en zulke dure sjaals niet dragen als deze, en toch was zyi al woonde zy in de geringere wyk der stad en al droeg ze maar een katoenen japon van een kwartje de el, misschien 100 percent beter dan Koens mama. De weduwe Ronzel had ruim haar deel in de wederwaardigheden des levens gehad. Haar man was schrijnwerker geweest en een knap werkman ook, die een goed weekgeld verdiende, waardoor hy met vrouw en drie kinderen in zyn stand in tamelijke welvaart kon leven. Maar hy had lang ziek gelegen, en daar de verdiensten nu ophielden, was men allengs ingetoerd. "Ware hy nu nog maar hersteld, dan zou men er met aanhoudenden arbeid en gepaste spaarzaamheid wel weer bovenop zijn gekomen; maar de werkzame Ronzel stierf en liet eene weduwe en drie kleine kinderen na, een zoon, Frits, en twee dochtertjes. Moeder Ronzel, die te hooghartig was, om van de armen te trekken, zoo lang zij nog twee gezonde handen had om voor zich en hare drie kinderen den kost te verdienen, had in haar jeugd goed plooien en strijken geleerd. Met behulp van goede menschen, die haar recom mandeerden en een klein sommetje voorschoten, huurde zy eene fatsoenlijke kamer, streek en plooide, maakte mutsen en kornetten op, en had het nu reeds zoover gebracht, dat zij hare schuld al lang had afbetaald, en er twee kamers op kon nahouden, wat natuurlijk invloed oefende op de keurigheid van haar werk. Van het drietal dat haar man haar had nagelaten, was alleen Frits haar overgebleven. Reeds vroegtijdig had zy 't den knaap ingeprent, dat hy moest trachten wat te worden in 't vak, dat hjj eenmaal kiezen zou, gelyk zyn arme vader ook geweest was, die te vroeg was gestorven. En Frits had hare vermaning begrepen, en zjjn best gedaan op de openbare armenschool, op welke zijne moeder hem had laten gaan, omdat zy toen niet by machte was, 't geld voor de tusschenschool te betalen. En toen Frits eens, 't was voor de eerste maal, had moeten schoolblijven, wachtte ook moeder Ronzel haar zoontje aan de deur harer woning af, nam hem met zich naar binnen en gaf hem een fiksch pak slaag, en Frits paste er na dien dag wel op, dat hjj nooit weer school behoefde te blijven. En toen hij (want hy was om den drommel geen brave Hendrik) eens met een gescheurd buis thuis kwam, dat hjj had opgedaan in een straatgevecht, waarbjj hy haantje de voorste was geweest, toen had moeder hem met een paar tranen in haar oogen aangekeken en tot hem gezegd: „Frits! Frits! Je weet, hoe je moedor moet pleeteren om aan den kost te komen en je behoor- lyk in de plunje te steken, en nu doe je zoo!" En toen had Frits zyne heldere blauwe kykers zoo vertrouweiyk en toch zoo meewarig op moeder gevestigd en op zulk een gullen en hartelyken toon gezegd: „Nu, moeder, 't zal niet weer gebeuren, dat beloof ik u; laat my u dan nu maar afzoenen." En toen had Frits moeder afgezoend en nooit was hy weer met gescheurde kleeren thuis gekomen. En toen de knaap den leeftyd bereikte, op welken hy de armenschool moest verlaten, toen was hy op aanzoek van den bovenmeester, die veel van hem hield, kweekeling geworden, en 't geld dat hy ver diende, kwam moeder al aardig te pas, daar hy nu voor zyn eigen kleeren kon zorgen en, wat het mooist was, op den koop toe aan 't leeren bleef. Maar de jongen had geen zin in 't onderwyzers- vak; daarom had hy op eene advertentie in het Handelsblad geschreven, by welke een knaap van zestien jaren gevraagd werd, die goed kon schry ven en rekenen en die eenig salaris kon verdienen, en uit de zeven en tachtig briefjes, welke de firma Trap en Co. op hare advertentie had ontvangen, werd dat van Frits met eenige andere uitgekozen. En ondanks de voorspraak, die sommigen haddenf en niettegenstaande een vriend van mynheer Rob behaar diens Koen zeer sterk had aanbevolen, werd Frits op 't kantoor ontboden. Zyn onbedorven, vriendelyk uitzicht, zyn open gelaat, en zyne heldere blauwe oogen, die hy zoo bescheiden opsloeg, maar ook voor niemand naar den grond richtte, zyn fat- soenlyk voorkomen en zyne ronde manier om zich uit te drukken, de getuigenissen, welke zyn meester van hem aflegde, alles werkte mede, om hem op dat kantoor te plaatsen, waar hy voor een beginner al aardig wat verdienen en heel veel leeren kon, al zou hy 't er ook vreeselyk druk hebben en daarom schold mynheer Koenraad Ferdinand Rob behaar I op de openbare armenscholen. En nu vraag ik u in gemoedeKonden die scholen 't helpen, dat een brave, oppassende knaap uit de volksheffe werd voorgetrokken boven den verwyfden, verkeerd opgevoeden zoon van fatsoenlyke ouders, die zyn leertyd slecht besteed had? (Wordt vervolgdj

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1887 | | pagina 13