N°. 8365.
A°. 1887.
Feuilleton.
Op welke twee wijzen men naar de
Oostindiën komt.
Zaterdag; SS Mei.
§tze tQourant wordt dagelijks, met uitzondering
ran <gpn- en feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DEZER COURANT:
r'
Voor Leiden per 3 maanden1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
PRIJS DER AD VERTENTIEN
Tan 1—6 regele 1.05. Iedere regel meer 0.17j.
Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incas-
eeeren buiten de stad rrordt 0.10 berekend.
2)
EENE SCHETS
VAN
P. .T. ANDRIESSEN,
Welk; eene wereld van moederweelde en moeder
vreugd is in die korte schets neergelegd! Wie kan
niet gevoelen wat er in de ziel van mevrouw
Robbehaar omging, toen Koen zijn eersten verjaar
dag vierde. Maar hoeveel vrouwelijk verstand, hoe
veel moederlijke omzichtigheid werd er vereischt
om Koentje III niet te bederven. O, mevrouw
Henriëtte Elizabeth Robbohaar moest wel eene Cor
nelia geweest zijn (en die had nog twee zonen,
anders had ze haar Titusje of haar Cajusje ook
misschien wel bedorven), of oen hemelsch wezen,
met geen aardsche zenuwen bedeeld, als ze haar
Koentje III niet een klein beetje vertroeteld had.
Maar mevrouw Henriëtte Elizabeth Robbehaar was
al oene heel zwakke dochter van moeder Eva: zy
vertroetelde haar Koentje wat heel erg. "t Spijt mij,
dat ik den geest van vader Salzmann niet bezit,
om u in te leiden in de kunst hoe men zijne kin
deren moet bederven. Toch zou ik dan zeker te
wijdloopig worden: want als ik u alles wilde
opnoemen, waarin mevrouw Robbeliaarhaarlieveling
uit pure moederliefde bedierf, dan zou mijn ver
haal wel tot drie dikke boekdoelen uitdijen, en 't
zou te bezien staan, of ik u de helft er van had
medegedeeld. Dus maar een enkel staaltje.
Koenraad Ferdinand III was uit de lange in de
bastaardkleeren verhuisd, had die uitgetrokken voor
de korte, was in broek en hes gestoken en had zoo
de noodige metamorphoses ondergaan, om een aan
staanden woreldburger voor te stellen. Natuurlijk
zag hy er altijd keurig uit, als 't eenig zoontje
van eene moeder, die 't goed kan doen. Dat hij
altijd gelijk kreog, als hij zijne zusjes plaagde, dat
hij reeds op vierjarigen leeftijd een kleine tiran in
huis was en mama de gehoorzame slavin, zal ik
u wel niet behoeven te zeggen evenmin dat
hjj eene plaag was voor de arme dienstboden, die
hy sloeg en kneep en schold en die altijd in 't
ongelijk gesteld werden want hoe zou zij haar
Koentje kwaad hebben kunnen aanzien, de goede
moeder? Koentje, met zijne lieve blauwe oogjes en
zijn krullend haartje, dat altijd 's avonds in de
papillotten werd gezet? Eindelijk tot groot
verdriet van Mevrouw Robbehaar, werd het tijd
dat de jongen onder vastere hand kwam dathy
wat zou leeren naar school zou gaan. Mama
had hem liefst bij zich gehouden en hem een
meester aan huis gegeven; maar Papa vond het
noodig dat de knaap meer aan 't moederlijk toe
zicht werd onttrokken en dat hij onder andere
knapen kwam, om in de kleine schoolmaatsehappij
langzamerhand te worden gevormd tot de groote
mensehenmaatschappij kortom, Koenraad Fer
dinand III moest naar school. Haar kind aan een
ander over te geven en dan aan zoo'n school
meester, die hem misschien zou stompen, knijpen,
judassen, ranselen! En al deed hij dit niet: want
schoolmeesters mogen niet stompen, niet knijpen,
niet judassen of ranselen, zei Mevrouw Henriette
Elizabeth Robbehaar, wie weet, hoe geniepig hy
hem soms op zijne plaats zou zettenwant school
meesters zyn altyd zulke genieperts! En gesteld,
hij was nu eens geen geniepertdan was en bleef het
toch voor haar eene harde zaak. Haar arme Koen
zou dan zoo'n ganschen dag moeten zitten op die
akelige harde schoolbanken, en zijn arm hoofdje
vermoeien met het blokken op die nare letters, en
als hij dan zyn: Spa, a; slee, ee; drie, ie; niet
kende, moeten schoolblijven. Schoolblijven! dan
was zij nog langer van zyn byzyn verstoken! Al
die bezwaren werden echter overwonnen door Papa's
onverbiddelijkheid en het lieve woordjemoeten,
en, nadat Mevrouw Robbehaar een dozijn harer
vriendinnen had geraadpleegd, wie in Amsterdam
wel de zachtzinnigste en toegeeflykste school
meester was niet, bij wien de kinderen het
meest profiteerden ging Mama op zekeren dag
aan den arm van Papa, en 't zoontje aan de hand,
naar mynheer X, die een zeer geacht en genom
ineerd instituut had, in een stand, zooals mijnheer
en mevrouw Robbehaar dien voor hun zoon ver
langden. Gelukkig dat Papa ook eene stem had gehad
in de beraadslaging van 't ministerie en dat hij
zich door de Kamer niet geheel en al liet over
vleugelen daardoor was de school, op welke
de knaap werd besteld, ten minste eene goede, en
was er alle kans dat de knaap, die een gelukkigen
aanleg en zeer goede vermogens had, een knap en
bruikbaar monsch zou worden. En dat zou ook
wel gebeurd zyn, indien Mama had medegewerkt
en 't ware geluk van haar jongen had begrepen.
Zoolang onze Koenraad Ferdinand III in de let
teren studeerde, was hy grootendeels overgelaten
aan de leiding van kweekelingen en hulponder
wijzers. Dat waren do eerste wallen, waarop zy
hare batterijen richtte, 'tls een algemeen gebrek
van ouders dat zij hunne kinderen minachting in
boezemen voor hen, die over hen gesteld zyn, voor
de zoo noodige helpers van den man, aan wien
zij de loiding van hun kroost toevertrouwen. Be
grijpen zy dan niet, dat zij daardoor de opvoeding
van hun kind tegenwerken, dat de onderwijzer
hulp noodig hoeft en dat die moet weten aan
wie hy oen doel van zijn arbeid toevertrouwt?
„O, is 't maar voor den ondermeester, dat je straf
hebt gehad, dan is 't niets!" hoort men menigmaal
zeggen. En dat maakt do betrekking van hulp
onderwijzer ondraaglijk, die van hoofdonderwijzer
moeilijk.
Nu wist onze Koenraad door Mama dat de
ondermeesters wezens waren, bij wie de jongens
mochten doen, wat zij wilden, dat de kweekelingen
niet anders zyn dan „mosterdjongens", en daardoor
werd ons mannetje op school zoo brutaal en in
huis nog brutaler: want dat is 't gewone gevolg
van zulk eene handelwys.
Maar Koentje werd Koen, ontwies langzamer
hand „de mosterdjongens" en de ondermeesters,
en kwam onder 't meer onmiddellijk opzicht van
mynheer X.
Laat my u nu eene scène mededeelen, welke
kort na Koens bevordering tot eene hoogere klasse
plaats had; zy zal u best hot systeem van opvoe
ding van Mevrouw Robbehaar voor oogen stellen.
„Is Koen nog niet thuis?" vroeg mynheer Rob.
behaar, toen hij op zekeren middag wat laat van
de beurs kwam, en zjjne vrouw aan de tafel zag
zitten met een gelaat zóó vuurrood, alsof zy vsor
Mietje de meid het vuur had geblazen.
„Ik heb Mietj6 al driemaal naar 't school ge
stuurd; maar die kerel (dat was mynheer X.) wil
hem niet laten gaan. Je moest je jas maar aan
houden en naar hem toegaan, 't Is waarachtig
een mooi ding dat een ouder niet zooveel recht
hoeft op zyn kind, om het thuis te hebben, als
hy 't verkiest."
„Maar Jet," zeide mynheer Robbehaar, „de jon
gen zal straf verdiend hebben, en die wat verdient,
moet wat hebben."
„Je bent me ook een vader! Als je eene moeder
waart, zou je zoo onbarmhartig niet spreken. Was
ik maar gekleed geweest, dan zou ik zelf wel naar
den vent zijn toegegaan en hem de huid hebben
volgescholden."
„En je fatsoen te grabbelen hebben gegooid, niet
waar? En als dan mynheer X een man is, die zich
op zyn standpunt voelt, dan zou liy u den jongen
toch niet hebben meegegeven."
„Dat zou ik wel eens hebben willen zien. Hoe nu,
zou ik dan geen baas meer zyn over myn eigen
kind?"
„Niet, zoolang je het toevertrouwt aan een ander,
aan wien de wet bevoegdheid heeft geschonken
om je kinderen op te voeden. Wat zou er van onze
scholen en daarmede van de opvoeding onzer kin
deren worden, indien ieder ouder 't recht had, zich
in de zaken der school te mengen? Kort en goed,
Koen biyft zoo lang school, als zyn meester oor
deelt, dat hy 't verdient. Laat dus 't eten maar
opdoen, ik moet vandaag wat vroeger naar 't kan
toor er is druk werk."
Mevrouw Robbehaar wist niet dan al te goed,
dat haar man, als hy eene vaste meening had uit
gesproken, onverzettelyk was als eene rots. Zy liet
dus 't eten opdoen en sprak geen enkel woord meer.
Het diner liep af, zonder dat zij een enkel stuk
geproefd had, 't geen eene moeder niet ten kwade
is te duiden, die gewoon is al hare kinderen om
zich aan tafel te zien en die juist haar lieveling mist.
„Je moet Koen geen eten geven, Jet, des noods
een stuk roggebrood met koud water, als hij hon
ger heeft," zeide mynheer Robbehaar, toen hy naar
't kantoor ging. Onderweg wipte hy even by den
heer X aan, om hem (zonder dat Koen er iets van
wist) te vragen, wat de knaap had uitgevoerd?
Hier vernam hy, dat Koen gespeeld had en zijn
werk had verzuimd; daarop had de jongen straf
gekregen, zyn hoofd getoond en niet verkiezen te
werken, en nu zou de onderwyzer hem niet naar
huis laten gaan, alvorens de knaap zyn hoofd ge
bogen en 't verzuimde en opgelegde werk afge
maakt had. Mynheer Robbohaar dankte den heer
X wel voor zijne vaderlyke zorg, en verzocht hem,
in 't vervolg niet minder streng te willen handelen
en die eigenzinnigheid van den jongen, een hoofd
gebrek in hem ten gevolge van vorkeerde opvoe
ding, met allo kracht te bestryden en zoo mogelijk
uit te roeien.
't Was ruim zeven uren, eer de knaap thuis kwam,
met een paar oogen als potten en met een gevoel
van wraak in 't hart, dat by den jongen gewoonlyk
net zoo lang duurt, totdat hy zyne boterham op
heeft. Mama was zeker al tienmaal naar de huis
deur geloopen. Eindelyk, de tiende maal, ziet zij
haar lieveling den hoek der straat omkomen.
„Mietje! dek terstond!" roept zy harer dienst
maagd toe.
Koen kwam met een gezicht als Rinaldo Rinal-
dini (don charme onzer keukenprinsessen) den hoogen
stoep op, om schier te bezwyken onder moeders
omarming en byna te verdrinken in hare tranen.
Koen was natuurlyk doodonschuldig: Hein Vermeer
had gespeeld, en toen dacht mynheer X, dat hy
(Koen) het gedaan had, en toon had hy valsche
regels gekregen, en toen had hy niet meer kunnen
werken, omdat hy aoo bedroefd was. En toen had
mynheer hem nog meer straf gegeven en hem by
een arm genomen, omdat hy iets tegenzei, en hem
de deur uitgezet en toen had ie (mynheer) hem
(Koen) zoo geknepen, dat Koen (auw't nog voelde,
en de meesters mochten toch niet knypenwant
dat stond in de wet (in de wet namelyk van Me
vrouw Henriette Elizabeth Robbehaar, geboren Zee
paard en die van haar zoontje Koenraad Ferdinand
III, die geen van beiden de wet ooit gezien, veel
minder haar gelezen hadden.)
(Wordt vervolgd.)