N®. 0354,
Zaterdag: Mei.
A®. 1887.
Zee- en landmacht in Oost-lndië.
feze fëourant wordt dagelijks, met uitzondering
van <§on- en feestdagen, uitgegeven.
Leiden, 13 Mei.
PRIJS DEZER COURANT:
Toot Loiden per 3 maanden1.10.
Franco per poet1.40.
Afeonderlijko Nommere0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Van 1—6 regels ƒ1.05. Iedere regel meer/0.17J.
Grootere lettere naar plaatsruimte. Voor het incas-
eeeren buiten de etad wordt 0.10 berekend.
Offioieele Kcnningevlugen.
Burgemeester en Wethouders van Leiden;
Gezien het adres van W. VAN STEYN, wonende alhier,
houdende verzoek om vergunning tot het plaatsen van een
verticalen stoomketel in het perceel Zijdgracht No. 25 tot
het in beweging brengen van een karnmolen;
Gelet op de artt. 6 en 7 der Wet van 2 Juni 1875
(Staatsblad No. 95)
Geven bij deze kennis aan het publiek dat genoemd
verzoek, met de bijlagen, op de Secretarie dezer gemeente
ter visie gelegd is; alsmede dat op Donderdag den 26sten
Mei aanst., 'svoormiddags te elf uren, op het Raad
huis, 1 gelegenheid zal worden gegeven om bezwaren tegen
dat verzoek in te brengen.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Leiden, DE KANTER, Burgemeester.
12 Mei 1887. E. KIST, Secretaris.
Thans is door den minister van koloniën eene
nota van inlichtingen gezonden op de vragen door
den heer Fransen Yan de Putte gedaan in de
Eerste Kamer, betreffende den toestand van zee-
en landmacht in Oost-lndië.
Als bijdrage ter beantwoording van de vraag: „zjjn
het materieel en het personeel der zeemacht, auxi-
liair eskader, militaire- en gouvernementsmarine in
goeden staat en voldoende tot handhaving
van rust en orde in den Archipel?" wordt
in eene bijlage een uitvoerig overzicht gegeven van
het in Indië aanwezige personeel en materieel,
welk overzicht tot de conclusie leidt, dat de zoo even
bedoelde vraag bevestigend beantwoord kan worden.
In de zitting van de Eerste Kamer der Staten-Gene.
raai van 14 April 11. verklaarde deheerFransen
VandePutte het „adres der 100", waarvan eene zin.
snede tot uitgangspunt voor zijn vorzoek om inlich
tingen werd genomen, niet te willen bespreken.
De minister meent daarom in den geest der Kamer
te handelen door de verschillende beweringen in
dat stuk voorkomende ook zijnerzijds niet te be
spreken.
Trouwens, omtrent menig punt heeft de Regeoring
hare meening reeds vroeger blootgelegd, terwijl de
feiten vermeld in de koloniale verslagen naast eenige
der geuite beweringen kunnen worden gesteld, zoodat
het Nederlandsche volk en zijne vertegenwoordigers,
naar de minister meent, in dat een en ander en in
door hem gegeven mededeelingen genoeg bouwstoffen
zullen hebben om een oordeel te vellenvooral, indien
in het oog wordt gehouden, welke graad van be
trouwbaarheid kan worden toegekend aan de mede
deelingen, voorkomende in een stuk, waarvan de
stellers toonen, zóó weinig op de hoogte te zijn
van de besproken zaken, dat zfl de meening ter
neder schrijvende: „dat het echter geheel onvol
doende is, daartoe met de werving hier te lande
op den gebruikelykon voet voort te gaan of inland-
sche troepen, als de Madoereesche barisan, slag
vaardig te verklaren" uit het oog verloren, wat
naar den eisch der omstandigheden geschiedde om
een gedeelte van het leger, dat ten allen tijde onschat
bare diensten bewees, op zijne vorige kracht terug
te brengen en zóó aan het geheel die kracht le
hergeven, die het noodig heeft om voor zijne taak
te zijn opgewassen.
"Wel is het te vreezen, dat een stuk als het be
doelde een ongunstigen invloed zal hebben op onze
vijandige elementen, met name op onze vijanden
in Atjeh. Terwijl van Regeeringswege stelselmatig
er naar gestreefd wordt den Atjeher te doen be
grijpen, dat zijne pogingen om terugkeer tot vroe
gere toestanden te bewerken, nutteloos zijn, dat hij
niets kan winnen door te volharden in zijn ver
zet, zullen de hoofden der oorlogspartij door eon
stuk als het bedoelde, ondersteund door tal
van mannen, die zij zullen wanen deskundigen te
zjjn, geheel op de hoogte der besproken zaken,
tot de overtuiging worden geleid, dat volharding in
hun verzet de kans oplevert op verwezenlijking
hunner wenschen.
Terwijl de minister meent den inhoud van het
bovenbedoelde adres over het algemeen onbesproken
te moeten laten, mag hjj een gedeelte van het stuk
te dezer plaatse niet met stilzwijgen voorbijgaan.
In dat gedeelte wordt beweerd dat verontwaar
diging eiken Nederlander moet bezielen, wanneer
hij het oog vestigt op „de ontmoediging en demo
ralisatie die zich dientengevolge bjj onze dappere
troepen openbaren, hunno veerkracht verlammen,
hun weerstandsvermogen tegen ziekte en ontbering
ondermijnen en die het treffendst blijken uit de tal
rijke desertiën naar een barbaarschen vijand."
Het is den minister een raadsel, hoe mannon als
de adressanten hot over zich hebben kunnen ver
krijgen om in een aan den Koning gericht en tevens
pubhek gemaakt adres het Indische leger voor te
stellen als een ontmoedigd en gedemoraliseerd leger.
Op de ernstigste wijze moet tegen die voorstelling
worden geprotesteerd. De waarheid is, dat, gelijk
bij de opening van de tegenwoordige zitting der
Staten-Generaal werd getuigd, het Indische leger
op loffelijke wijze de gevorderde diensten ver
richt; aan dat leger moet hulde worden gebracht
wegens zijn goeden geest; het wordt gekrenkt,
wanneer men het ontmoediging en demoralisatie
ten laste legt, al geschiedt dit niet met de bedoeling
om het leger te krenkon, maar om Regeerings-
handelingen te veroordeelenhet wordt gekrenkt,
wanneer rnon euveldaden, door enkele eervergeten
individuen bedreven, tot maatstaf noemt voor de
kenschetsing van den geest van het geheele
leger. En even onverdedigbaar als het is om uit
desertiën naar den vijand, die in Atjeh zijn voor
gekomen, te concludeeren dat de geest bjj het
geheele leger slecht is, even weinig reden is er
om eenig verband te zoeken tusschen die desertiën
en de gedragslijn, welke van Regeeringswege in
Atjeh is gevolgd.
Op het adres afgaande zou men den indruk
krjjgen dat desertiën naar den vijand in Atjeh
eerst zjjn voorgekomen na de concentratie van
onze strijdkrachten. Het tegendeel is waar. Er
vonden zoodanige desertiën plaats reeds vóór dat
besloten werd tot hetgeen adressanten gelieven to
noemen het „verlaten van het pad der overwinning."
En hoeveel bedroegen nu de „talrijke desertiën"
in den laatsten tijd, de „talrijke desertiën", welke
als bewijs worden aangehaald van ontmoediging
en demoralisatie?
Blijkens de journalen van den civielen en mili
tairen gouverneur van Atjeh en onderhoorigheden
waarvan het laatst ontvangene loopt tot medio
Maart 1887 deserteerden in Atjeh sedert Juni
1886 één inlandsch soldaat en geen enkel Europeaan.
Aan de universiteit alhier is met goed gevolg
afgelegdhet kerkelijk voorbereidend examen door
den heer J. Ph. Hattink; het doctoraal examen in
de klassieke letteren door den heer C. Van Tuiingen;
het doctoraal examen in de Semitische letteren dooi
den heer H. D. Yan Gelder.
De officieren der infanterie alhier waren
heden in de kazerne vereenigd, ten einde afscheid
te nemen van den kapitein-kwartiermeester Van
Rave, die door zjjne bevordering als zoodanig is
overgeplaatst bjj het 1ste regiment infanterie te
Don Helder.
De Indische mail per stoomschip „Gwalior"
wordt 16 dezer alhier verwacht.
Te 's-Gravenhage zjjn gisteren voor het lager
onderwijs geëxamineerd 15 vrouwelijke candidaten.
Toegelaten de dames: H. E. Oliemans uit Rotter
dam P. E. Paardekooper, J. Ch. Roel, H. E. Schild,
C. Schmal, allen uit 's-Hage; L. J. Van Poeteren
uit Maassluis; H. A. J. Pronk uit Scheveningen
J. B. Quakemaat uit Gorkum; C. Van Roon uit
Spjjkenisse; W. J. Royaards uit Dordrecht, en
J. P. W. Rijke uit Leiden.
In het vervolg zullen de godsdienstoefeningen
van ds. Pjjzel in de Herv. kerk te Leiderdorp aan
vangen 's voormiddags te 10 uren.
In de gisteren gehouden jaarlijksche vergade
ring van de Noordwijksclie Stoomtram-Maatschappij
werd met overlegging van balans en winst- en
verliesrekening verslag uitgebracht over het jaar
1886 en is het bestuur aangevuld, zoodat het
thans bestaat uit de heeren C. J. M. Djjkmans,
F. C. P. Boterhoven De Haan, J. G. De Groot
Jamin Jr., te Amsterdam, mr. Th. W. Van der
Schalk, te Noordwjjk, en jhr. G. J. Van Tets, te-
's-Gravenhage.
In de heden door de Tweede Kamer gehouden
zitting heeft de heer Cremer eene interpellatie aan
gekondigd over de indienststelling van het Centraal
station te Amsterdam in verband met de overkapping.
De discussie is aangevangen over het hoofdstuk
Defensie der Grondwet. De heeren Reuther en Viruly
bestreden het, omdat zjj niet alles aan den ge
wonen wetgever willen overlaten. De heeren Roose
boom, J. Schimmelpenninck en Seret waren in het
algemeen voor de herziening. De minister van oorlog
achtte de herziening noodig om beter te komen tot
eene organisatie der levende strijdkrachten. Het
algemeen debat is afgeloopen.
De deelnemers in ons land aan de jaarljjksche
bedevaart naar Lourdes, welke in het laatst dezer
maand zal plaats hebben, vertrekken van de ver
schillende Hollandsche stations den 16den dezer naar
Antwerpen en reizen van daar verder om op 27
Mei a. s. weder van Lourdes terug te keeren.
Het stoomschip „Semarang", van Java naar
Rotterdam, vertrok 12 Mei van Port-Said; de „Zee
land", van Rotterdam naar Java, arriveerde 13 Mei
te Port-Said; de „Prinses Marie", van Amsterdam
naar Batavia, vertrok 12 Mei van Marseille; de
„Zaandam", van Nieuw-York naar Amsterdam, pas
seerde 13 Mei Lizard.
Z. M. heeft den luit.-kol. H. E. Beekman,
comm. van het corps genietroepen, op zijne aan
vrage, krachtens punt 4° van art. 38 der wet van
28 Aug. 1851, op non-act. gesteld, in afwachting
dat omtrent hem nader zal worden beschikt;
den heer doctor M. Buéno de Mesquita, arts, be
noemd en aangesteld tot officier van gezondheid
2de kl. bjj het pers. van den geneesk. dienst van
het leger in Ned.-Indië.
Gr e> itt:j; «i Nieuw*
Zoodra de zomer in aantocht is, be
gint men aan zwommen te denken. Dan wordt
door de liefhebbers en door de verschillende inrich
tingen het noodige in gereedheid gebracht om,
zoodra de omstandigheden gunstig zjjn, een ver-
frisschend en de gezondheid bevorderend bad te.
kunnen nemen.
Ook „Rhynzigt" alhier heeft weer zijne deuren
geopend. Maar wie zal er zich aan wagen op een
dig als heden - reeds den 13den Mei waarop
een koude noodwestenwind gepaard gaat met
hagelbui op regenbui, zich aan Vader Rjjn toe to
vertrouwen
Toch is Leidens eerste zwemplaats wel een be
zoek waarden daarom richtten we er onze schreden
heen, echter alleen om de veranderingen in oogen-
schouw te nemen, welke ze in haren winterslaap
heeft ondergaan. Als een tweede Phoenix is ze
met meer luister opnieuw verrezen, wel niet uit
hare assche, want aan de al vernielende vlammen
was ze niet overgeleverd, maar uit de handen van
den timmerman, zinkwerker, verver, smid enz., die