Het Wolvenspoor. N°. 8334. Donderdag 2X Aapril. A0. 1887. feze (Qourant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Lijfstraffelijke rechtspleging. LEIDSCH PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden1.10. France per poet1.40. Afzonderlijke Nommere0.05. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Van 16 regels ƒ1.05. Iedere regel meer 0.17$. Grootere lettere naar plaatsruimte. Voor het incas- seeren buiten de stad wordt 0.10 berekond. Slot.) JE EIST VERHAAL UIT DEN TIJD DER Bijna tegelijkertijd werd de genoemde ambtenaar in het zekere onderricht dat er te Kloetingen, op het eiland van Ter Goes, eene jonge vrouw ver mist werd, die men wist dat juist ongeveer een paar weken vóór de ontdekking van het lyk op do heide bij Putten haar dienst en woonplaats had verlaten en, gelijk men bij navraag vernomen had, naar Antwerpen op reis was gegaan. Dadelijk begaf de drossaard zich derwaarts, in de hoop dat de kleederen, nu onder zjjne bewaring, de identiteit van de vermiste persoon eindelijk kenbaar zouden maken. Dit gelukte. Eene moei van de vermiste getuigde bij eene beëodigde verklaring dat hare nicht de krippen muts, met het zwarte lint omzet, 'sjaars te voren had gekocht om in den rouw over haren broeder te dragen, en dat zjj zelve voor de vermiste den gevonden onderrok gekocht en gemaakt had. Eene andere nabestaande verklaarde, dat de ge vonden kousebanden haar zeer goed bekend waren en aan de waarschijnlijk vermoorde hadden toebe hoord, en oen schoonmaker getuigde dat de schoenen, bij het dochtertje van Jan Schoeters gevonden, in zyn winkel gemaakt en door de vermiste vrouw, niet lang vóór haar vertrek uit Kloetingen, voor gereed geld gekocht waren. Er was nu wel geen twyfel meer aan, of het op de heide gevonden menscheiyk overschot was dat van dezelfde vrouw, die een nacht ten huize van den landbouwer Schouten had geslapen en den volgenden morgen in gezelschap van Jan Schoeters den weg naar Putten was opgegaan. Maar dit, in verband beschouwd met het vorig wangedrag van dezen laatste, zooals dit door het sedert ingekomen vonnis van schepenen van Hemixem werd bewezen, leverde by al de overige omstandigheden der zaak een byna ontegenzeglijk biyk van schuld tegen hem op en versterkte de over tuiging, dat hy en geen ander de moordenaar der Zeeuwsche vrouw was. Yan deze overtuiging doordrongen, begaf de drossaard zich naar Bergen-op-Zoom terug, waar eerlang de gevangenen opnieuw verhoord werden. Zij bleven echter halsstarrig hunne bewustheid van schuld aan den moord ontkennen en schenen tot geen bekentenis te zullen komen, en daar deze, geiyk men weet, volgens de toenmalige wijze van rechtspleging noodig werd geacht om het rechts geding te kunnen voleindigen, zag de drossaard zich genoodzaakt de toevlucht te nemen tot dat middel, dat de gewoonte van zyn tyd in sommige gevallen voorschreef om aan verstokte misdadigers de vereischte bekentenis af te dwingen. Hy verzocht, dat een scherper onderzoek, dat is met andere woorden de pünbank by de gevangenen zou worden in het werk gesteld. Ten aanzien van Jan Schoeters werd vanwege schepenen verlof hiertoe verleend doch zyne vrouw werd daarvan by voorraad en tot nader bevel verschoond. De vreeselijke pynbank, dat foltertuig, den tyd zyner uitvinding, de barbaarsche middeleeuwen, ten volle waardig, de vreeselyke pynbank werd thans voor den hoofdschuldige in gereedheid ge bracht. Nog bleef hij by de ontkentenis van zyne schuld aan den moord volharden. Dan, toen er nu bevel gegeven werd om hem te ontkleeden en met de pyniging aan te vangen, zag men den verstokten booswicht verbleeken en kwam hy tot bekentenis van zyne gruweldaden. Hy ving aan met te belijden, dat hy behalve aan den moord der Zeeuwsche vrouw, ook schuldig was aan verscheiden diefstallen, van tyd tot tijd onder meer of minder verzwarende omstandigheden door hem begaan. Hy verklaarde, het voornemen tot den gruwelijken moord eerst te hebben opgevat, toen hy met de vreemde in de Puttensche straat nabij het dorp was gekomen, dewyl hy eerst toen had bemerkt, dat zy eene kleine som gelds by zich had. Met dit helsche voornemen in het hart had hij haar ongemerkt van den gemeenen weg afgeleid en gebracht naar het afgolegenste gedeelte der heide aan dien kant, in de zoogenaamde Papenkelder duinen. Tot tweemalen toe had de onbekende hem gevraagd, of zy dan nog niet aan Putten kwamen, en toen zy een eind weegs op de heide waren, naar den kant van het dorp wyzende, gezegd„My dunkt, nu laten wy Putten rechts liggen." Maar de listige deugniet had haar gerustgesteld door te zeggen, dat dit een binnenpad was, dat onmiddellyk toeliep naar den kant van het dorp, waar de woning van Machiel Gyzen stond. In de nabyheid der bewuste plaats in de Papen kelder duinen gekomen, had de booswicht, alvorens hy zich met haar naar de laagte van het duin begaf, eerst naar alle kanten omgezien, of ook wellicht iemand hem volgde. Toen was hy de hoogte met haar afgegaan naar eene plek, rondom door zandheuvels omgeven. Hier had hy de ongelukkige haar geW afgevraagd, en toen zy hem tot antwoord gaf dat zy zelve arm was en het weinige, dat zy nog bezat, niet kon weggeven, had de onmensch do weerlooze jonge vrouw verwoed aangegrepen, haar ter aarde geworpen en met een scherp mes, dat hy gewoonlyk bij zich droeg, haar den hals afgesneden. Na zyn gruweldaad ten uitvoer te hebben gebracht, had de moordenaar zyn slachtoffer van een gedeelte der kleeding beroofd en dit benevens het andere goed, dat in een doek was gewikkeld, medegeno men, by zyne vrouw te huis gebracht en aan deze op hare vraag, hoe hy aan die goederen gekomen was, gezegd, dat hij ze op de Ossendrechtsche heide had gevonden. In een baaien rok der vermoorde waren tien Zeeuwsche ryksdaalders en een gulden genaaid geweest; ander zilver of goud scheen zij niet by zich gehad te hebben. Van deze som had by ruim tien gulden aan zyne vrouw ter hand ge steld, die daarvoor te Antwerpen eenig lyfstoebe- hooren had gekocht; hot overige was besteed om eene kleine schuld af te doen, of in de huishouding verteerd. De afschuwelyke moordenaar had nauwelijks den geroofden buit te huis gebracht, of hij keerde terug naar de plaats, alwaar de moord door hem bedreven was. Hier delfde hij, voorzien van eene spade, die hy opzettelyk van huis medegenomen had, een kuil in het zand en begroef daarin het ontzielde lichaameen boogschot van daar groef hy een tweeden kuil, waarin hy de bebloede kleederen verborg. Geen mensch waande de booswicht was hier, op deze eenzame plaats, getuige van zyne wandaad geweestde ver moorde, die hem onderweg verhaald had dat zy in dezen omtrek by niemand bekend en heel uit de nabyheid van Ter Goes gekomen was, zou wel altyd vermist blyven, of, indien er mettertijd al navraag naar haar mocht geschieden, wat nood! haar overschot, in een afgelegen hoek der heide onder het zand bedolven, was voor altyd aan het daglicht onttrokken en zou dan mogelyk lang ver teerd zyn. Zoo dacht do rampzalige wellicht, maar zyne berekening faalde; want, schoon geen menschelyk oog het bloedig feit aanschouwd had, hem volgde hot oog van God, die de snoodheid van dit monster aan het licht wilde brengen en onder zyn alwetend bestuur den honger der roof dieren mede dienstbaar maakte aan de ontdekking van deze gruweldaad. De moordenaar werd by vonnis van schepenen der ambaclitsheerlykheid Putten, overeenkomstig den eisch van den drossaard, tot eene afgryselijke doodstraf veroordeeld. Zyne vrouw, welke aan don eigenlyken moord onschuldig was, werd tot eene lichte lyfstraf en tot verbanning veroordeeld, maar bracht zichzelve weinige dagen vóór de uitvoering der straf in de gevangenis om het leven. Gomeugd Wleuvrn. De Haagsche kouter van de „Prov. Gron. Crt." verhaalt, dat, verscheiden jaren geleden, door een toeval de tegenwoordige minister van koloniën, de heer Sprenger Van Eyk, uit een bran dend huis gered werd. De heer Van Eyk was toen tydelyk geplaatst aan het ministerie van financiën als ontvanger van de registratie. Hy woonde op kamers in de Wagenstraat, hoek van de Gedempte Gracht. Des zomers lag hy soms nog laat uit een zyner ramen en hield dan wel eens een gezellig buurpraatje met aardige meisjes, die nog om en by middernacht bij de palingvrouw op den hoek van de Gedempte Gracht stonden te babbelen. Hier door was er van lieverlede eene soort van vriend schap tusschen den vroolyken ontvanger en de meisjes ontstaan. Daar ontstaat echter op zekeren laten avond brand in het perceel dat door hem is bewoond; de spuiten snellen toe; alles is in rep en roer. Maar aan den slapenden bovenbewoner denkt niemand. Niemand? Ja, de lieve meisjes denken aan hun ontvanger, en bombardeeren de bovenwoning met steenen; één vliegt er door de ruiten; de toekomstige minister van koloniën ont waakt verschrikt, springt uit bed, ziet de verlichte straat en is gered De loodsen te Dover hebben op 18 dezer in het Kanaal het lyk gevonden van een persoon, waaromtrent bleek dat hy was Nederlan der, lste-klasso-passagier van Rotterdam naar Nieuw-York. Volgens een by de Ned. Amerikaansche Stoomvaart- maatschappy te Rotterdam ontvangen bericht, is het lyk by Dungeness gevonden. De verongelukte was gekleed met een overjas, doch had pantoffels aan; het linnengoed was gemerkt S. B. D. Uit de by hem gevonden papieren bleek dat hy op 16 dezer te Rotterdam was ingeschreven als lste-klasse- passagier naar Nieuw-York met het stoomschip „W. A. Scholten" en op de passagierslyst kwam de naam van S. B. Dumans voor. Toch veronder stelt men dat de ongelukkige Dromans zal heeten. Het genoemde stoomschip passeerde Zondag-avond in goeden staat Kaap Lizard. Yermoedelyk heeft Zondag niettemin eene aanvaring plaats gehad by Foreland en is hy daarbij verdronken. De zee is vol wrakstukken. Men veronderstelt thans dat de dader van den drievoudigen moord te Parys in de rue Montaigne, wie hij ook zy, zich by de misdaad heeft ontkleed om sporen van bloed aan zyne kleederen te voorkomen. Een badknecht uit Parys heeft der justitie medegedeeld dat iemand den 17den Maart zeer vroeg in den ochtend een bad genomen heeft en meent in dien persoon Pranzini te zien. Dit zou ophelderen waar hy den morgen heeft doorgebracht. Men zoekt nog steeds vruch teloos, hoofdzakelyk te Brussel en te Breslau, naar Geissler. Een nieuw bericht uit Montauban meldt dat Pranzini een deel van November daar heeft door gebracht en dat een aantal personen dier stad hem hebben herkend als dezelfde, wiens beeltenis het portret weergeeft.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1887 | | pagina 5