Het Wolvenspoor.
pop
I.
A°. 1887.
JF* euilleton.
Lijfstraffelijke rechtspleging.
eze fëourant wordt dagelijks, met uitzondering
ran &on- en feestdagen, uitgegeven.
Oiiii
*r
_L £L,üi.'
<rs\ «~T> X X -T"*TV
a"a
"Pi
-5a- jjL-^ --
PKIJ8 DEZER COURANT:
Tear Leiden per 6 mk&nden1.10.
7raneo$per post1.40.
AfltonderLQlte Nommers0.00.
EEN V ER II AAL
UIT DEN TIJD "DER
Onder het spreken hierover was de vrouw des
J|uizos genaderd, die mede door het minzaam uiteriyk
(Je: onbekende aangetrokken, een oogenblik met
Haar in gesprek was getreden en haar het verzochte
nachtverblijf terstond had toegestaan. De vreemde had
slechts verzocht, voor zich in de schuur een nacht
leger van eenige handen vol hooi te mogen maken;
maar dewijl de goedhartige meid verklaarde gaarne
eene plaats in hare bedstede voor haar te willen
inruimen, had de huisvrouw geene zwarigheid ge
maakt haar te vergunnen, voor dien nacht by de
dienstmaagd te slapen. De onbekende was dus
gebleven, had dien avond met het huisgezin gegeten
en zich daarna ter ruste begeven.
Men had uit den tongval der onbekende aanstonds
opgemaakt dat zy uit de provincie Zeeland was.
Zy had opgegeven aldaar als meid te hebben ge
diend en, om bijzondere redenen, haar dienst te
hebben moeten verlaten. Om de opspraak en het
ongenoegen van hare bloedverwanten wegens die
omstandigheid te ontwijken, was zij uit hare woon
plaats vertrokken en had zich herwaarts begeven,
met oogmerk om hier of daar tusschen Antwerpen
of Mechelen, alwaar niemand haar kende, een
dienst te zoeken, en als zij dezen gevonden had,
bjj geringe lieden eene gelegenheid op te sporen,
waar zij tegen betaling van een gering kostgeld
het oogenblik eener voor haar niet blijde gebeurtenis
zou kunnen afwachten. Zij had echter gezegd dat
indien zy hier in de buurt een geschikten dienst
kon vinden, zy zich wel aanstonds verhuren wilde.
De Zeeuwsche vreemdelinge had dien nacht, vol
gens het getuigenis der meid van Schouten, gerust
geslapen en was den volgenden morgen laat ont
waakt. Het liep reeds tegen den middag, toen zy,
na eene boterham met een kop koffie, welke de
vrouw des huizes haar voorzette, gebruikt te
hebben, zich gereedmaakte om verder te gaan, met
oogmerk om met den avond nog te Antwerpen te
komen. Reeds had zy haar bundeltje lijfgoed by-
eengeknoopt en stond nu juist gereed om de gul
hartige huisvrouw, die haar zoo gastvrij had opge
nomen, vaarwel te zeggen, toen zekere Jan Schoeters
van Putten, die bjj Schouten een varken had ge
bracht, het vertrek binnentrad om van diens vrouw
hot brengloon daarvoor te vragen. Terwijl de vrouw
zich even had verwijderd, om in eene andere kamer
kleingeld uit haar tasch te krijgen, was deze man
in tegenwoordigheid van de dienstmeid met de
Zeeuwsche in gesprek geraakt en had van haar
vernomen dat zij een dienst zocht en naar Ant
werpen wilde gaan. Hierop had hij haar gevraagd,
of zij wel by een weduwnaar zou willen dienen. „O, ja
wel!" had het meisje geantwoord, „mits het een
goed slag van een man zy en ik myn werk af
kunne." „Nu!" had Jan Schoeters gezegd, „dan
weet ik eene kostelyke gelegenheid voor u. Er
woont te Putten een man, die op dit oogenblik
juist eene meid noodig heeft. Gy ziet er niet onknap
uit en zoudt hem, dunkt my, wel lijken."
De Zeeuwsche. „Maar zijn er ook vele kinderen?"
Schoeters. „Slechts twee in huis, doch die bijna
volwassen zijn."
De dienstmeid van Schouten. „Wie is die weduw
naar te Putten?"'
Schoeters. „Kent gij Machiel Gyzen? - Ik wed,
PRIJS DER ADVERTENTIES"
Van 16 regels ƒ1.05. Iedere rag6l B&n 0.1TJ.
Groolere letters naar plaatsruimte. Voor bot in«M-
stèren buiten de stad wordt 0.10 berekend.
do jonge dochter geeft my een goodon drinkpenning,
als ik haar daar breng en zy er klaar komt."
De Zeeuwsche. „Als dat zulk oen goede dienst
is, zyn er dan te Putten daarvoor geene meiden?"
Schoeters. „Ja, genoeg! maar elk lykt den man
iet, en dit zal do reden zyn dat hy nog niet
voorzien is."
De dienstmeid van Schouten. „Placht het daar
geene zware huishouding te zyn?"
Schoeters. „Toen de vrouw leefde en de dochters
allen nog in huis waren, ja misschien. Doch zoolang
ik te Putten woon, is my dat niet bekend. Wie
weet een stuivertje kan aardig rollen! waar
het fortuin van de vryster nog ligt. Gy'zen is nog
een kras man, al is hy weduwnaar, en zit er lang
niet sober in!"
De dienstmeid van Schouten. (Schertsende, tot
de Zeeuwsche.) „Hoort gy wel? Dat zegt hy, opdat
gij hem een goed fooitje zoudt geven. (Tot Jan
Schoeters.) Breng gy uwe reisgezellin er maar eerst
het is haar om eene goede huur te doen; zy zal
het daarna wel redeiyk met u maken."
Terwyl dit gesprek voortduurde, was do vrouw
des huizes weder binnengekomen, die Jan Schoeters
eenige duiten had toegeteld en, nadat zy zyn aan
bod om de Zeeuwsche by Machiel Gyzen te brengen,
vernomen had, dit had goedgekeurd, hem half
schertsende toevoegende„Gy, Jan Schoeters, schijnt
allerlei soort van kostwinning aan de hand te heb
ben. Dan eens komt gy hier met bezems te koop,
en dan weder loopt gy met straatliedjes op den
boer. Bezorg de meid maar een goeden dienst. Gy
verdient daar misschien nog wat aan." Hierna
waren beiden, hy en de Zeeuwsche, vertrokken, den
weg naar Putten inslaande.
Den volgenden dag was Schoeters weder ten
huize van den landbouwer Schouten gekomen, die
hem gevraagd had, waar hy zyne reisgonoote ge
laten had. Hy verhaalde, dat zy, met hem by het
dorp Putten gekomen, gezegd had: „Wat schoone
huizen zyn dit!" waarop zyn antwoord zou geweest
zyn„Daar is het huis, waar ik u brengen zou." -
„Neen," zou de Zeeuwsche gezegd hebben, „dat is
my te groot en zou my niet dienen." Waarna zy
volgens zijn zeggen van hem was weggegaan.
Een dag later had Jan Schoeters nogmaals om
eene boodschap by Schouten moeten zyn. Er was
toen andermaal van de Zeeuwsche gesproken. Doch
hy had nu van haar weggaan weder een ander
naricht gegeven. Volgens dit laatste had hy haar
niet by het huis van Machiel Gyzen, maar by de
woning van Jan Vonk of Pieter Withaegs, in de
Puttensche straat gelegen, achtergelaten, nadat hy
haar eerst den weg naar Kalmthout had aange
wezen, weikon zy daarna ook was ingeslagen. Hy
gaf daarby voor, blijde te zyn geweest, dat hij haar
was kwijtgeraakt. Van dien dag af had men by
den landbouwer Schouten niets naders omtrent de
Zeeuwsche vrouw vernomen, en Jan Schoeters was
daar sedert niet weder gezien.
Op de vraag des drossaards, of de onbekende
niet gezegd had, waar in Zeeland zy had gewoond,
en of men niet wist, hoe zy heette, luidde het
antwoord, dat men het een noch het ander bepaald
kon opgeven, alzoo mon zich niet herinnerde, dat
dien avond tydens haar verblyf daar in do woning
hiernaar gevraagd of daarover gesproken was. Meer
belangryk was het voor de nasporingon van den
gerechtsambtenaar, dat de vrouw van Schouten en
hare dienstmaagd gelegenheid gehad hadden, byzon-
der acht te geven op het gewaad der Zeeuwscho,
terwyl deze zich in haar beider tegenwoordigheid
ontkleedde om naar bed te gaan. Men weet, een
vrouwenoog ziet in dit opzicht scherp. Ook die
twee vrouwen hadden niet verzuimd, dat oplettend
op te nemen, zoodat zy de kleeding alsmede het
overige goed, dat de vreemde bij zich droeg, voor
een groot deel van stuk tot stuk met alle ken-
teekenen wisten te beschryven. Toen haar de
kousebanden vertoond werden, welke men bij den
kuil gevonden had, beving beiden eene lichte ont
roering, en de meid verzekerde, dat het dezelfde
waren, welke de Zeeuwscho bij haar ontkleeden
afgelegd had; zy had die des ochtends, vroeger
dan de vreemde opgestaan zynde, nog in handen
gehad en de kousebanden toen van haar kist ge
nomen en op den stoel gelogd, waarover het gewaad
van de vreemde hing.
Thans bevond de drossaard zich op weg om zijne
nasporingen voort te zetten. Allereerst werd door
hem eene lyst van de opgegeven kleedingstukken
en het andere goed gemaakt, op welke ieder stuk
nauwkeurig beschreven werd. Yan deze lyst werden
in alleryl afschriften aan de gemeentebesturen in
den omtrek gezonden, en alom, tot zelfs by de
oude-kleerkoopers en beleenbankhouders in de stad
Antwerpen, werd onderzoek gedaan of er by hen
ook dergeiyke kleedingstukken te vinden waren.
Het behoeft niet gezegd, dat intusschen op Jan
Schoeters, tegen wien van nu aan het vermoeden
van eene afgryselyko misdaad veld begon te winnen,
een wakend oog gehouden werd. Reeds vroeger
had deze man by sommige ingezetenen van Putten
niet gunstig te boek gestaan. Het was bekend, dat
hy onder voorwendsel van bezems te maken en te
verkoopen het platteland en den omtrek afliep, zich
dan hier, dan elders ophield en nog niot lang te
Putten woonachtig geweest was. Het gerucht wilde
zelfs, dat hy reeds eenige jaren te voren in Oos-
tenryksch Brabant wegens veedievery in hechtenis
geweest en toen nauwelyks de galg ontsnapt zou
zyndoch sommigen hielden dit voor een uitstrooisel,
door den argwaan en don laster verzonnen.
Nadat eenige dagen voorbij waren, werd ontdekt
dat het dochtertje van Schoeters, een aankomend
meisje, dat te Putten by zekeren Pieter Cleeve
woonde, sedert den tyd, op welken men onderstellen
kon dat de moord begaan was, nu en dan een
paar schoenen aan de voeten had, welke op Zeeuw
sche wyze een weinig boven den voet met loeren
nestels werden vastgeregen en van een dergelyk
maaksel waren, als by de verklaringen der vrouw
en der dienstmeid van den landbouwer Schouten
was opgegeven. Dit, gevoegd bij de verschillende
antwoorden, welke Jan Schoeters nopens hot ver
laten van de Zeeuwsche vrouw gegeven had, bracht
do vreeselyke verdenking, die op hem rustte, tot
nog hoogeren graad van waarschynlykheid en gaf
den drossaard genoegzame aanleiding, om zich van
den persoon des verdachten meester te makenhy
werd diensvolgens met zyne vrouw in hechtenis
genomen, en beiden werden naar de gevangenpoort
te Bergen-op-Zoom overgebracht.
Onder de goederen, welke in hunne woning ge
vonden werden, bevonden zich eene muts van krip
met zwartzyden lint omboord, een vrouwenonderrok
en drie vrouwenhemden, alles ten volle overeen
komende met die, welke onder meer ander goed
op de lyst der kleedingstukken beschreven waren.
De gevangenen, die ten overstaan van commissaris
sen uit de schepenbank van Putten verhoord werden,
ondervraagd zynde, hoe zy aan deze goederen ge
komen waren, gaven tot antwoord, die van een
reizendon koopman aan de deur gekocht te hebben
deze koopman, een Jood, dien zy niet kenden, zou
hun nog meer goederen te koop aangeboden en
gezegd hebben: „Neemt ze gerust; al geef ik ze
voor eene kleinigheid, gij behoeft daarom niet te
denken dat zij gestolen zijn."
(Wordt vervolgd.)