EENE WARE GEBEURTENIS Belastingschuldige. uit het leven van een Zeg Frits," vroeg dezer dagen de vrouwelijke helft van het geheel, dat men gewoon is een echt paar te noemen: „zeg Frits, wanneer kun je nu die rekening van Reinke eens laten betalen? Je weet, ik heb een nieuwen voorjaarsmantel brood noodig; en je hebt hem my beloofd. Een man, een man, een woord, een woord, en j\j bent niet van de leermaar van de daad wordt nooit gehoord." „Ja kindlief, eerst de oude rekening betalen on dan weer de grondslagen gelegd voor een nieuwe; ik ben wars van de gewoonte om als de oude beer nog niet is afbetaald, bij een andpren leverancier een nieuwen te gaan maken. Maar ik zal eens even nazien, hoe het met onze financiën staat." Terwijl onzo vriend zijn geldkas inspecteert, presenteeren wij hem en zijn eega aan onze lezers als den heer en mevrouw Lating, een sedert een jaar of vier gehuwd paar, dat in de gedaante van een klein ventje do zoete vreugde smaakt van een niet kinderloozen echt als hot ventje ten minste rustig, gezond en vrooiyk is en niet door geschrei pf ziekte den thermometer van huiselijke vreugde tot nul of daar beneden doet dalen. Mijnheer is een van die gelukkigen, die als amb tenaar precies weten, wat zjj wel en even precies weten, wat zjj niet kunnen verteren. Eigen for tuin schittert door afwezigheid, maar zij zjjn tevre den en zetten de tering naar de nering. Viermaal 's jaars is het voor onzen Lating „Sinte Henkes m. a. w. hjj is gemeente-ambtenaar. „Nu vrouw", luidt hot bericht van den terug gekeerden inspecteur, „je kunt je gang gaan, we hebben nog ruim drie weken te wachten, eer ik traktement ontvang en als ik de 24 gulden bjj Reinke laat betalen, zullen wo, dunkt me, net tot April kunnen rondkomen." „Ziedaar, daar heb je alvast het zegel voor do quitantie, Frits!" en meteen drukte mevrouw haar ï'rits öén ZöOli, die klonk als een klok, op de lippen. „Do moid kan dan van avond, als ze naar do cathechisatie gaat, meteen onzen vriend Reinke vol doen en morgen maak ik werk van mijn mantel. „Nu, jij zet ook den Westinghouse-rem niet in werking; maar je hebt gelyk, wijf, hoe'n goede keus bij Reinke steeds is, het mooiste gaat toch altjjd het eerste weg." Den volgenden middag stevent mevrouw met haar onmisbare beste vriendin naar den smaakvollen winkel en komt opgetogen en verrukt bjj man lief thuis. „Uitstekend geslaagd en niet duur; on als je contant betaalt, 5 pet. korting: die moesten wo dan in den spaarpot van onzen stamhouder doen. Zeg Frits, hoe vindt ge dat idéé?" „Prachtig, prachtig, meid, maar.... onuitvoerbaar." „Och ja, hoe kan ik zoo doorslaan; we zullen net tot April kunnen rondspringen, maar och vent, ik ben zoo in mjjn schik, het is zoo'n beelderig, lief manteltje: zoo solide! zoo ongemeen! Ik hoop nu maar, dat Reinke woord houdt en het vandaag nog laat bezorgen. Hé, daar gaat de bel, wie weet of het daar al niet is." „Wel zeker, waarom niet? Jongen, wijf, wat ben je weer haastig gebakerd!" „Nu ja, da's goed hoor; jjj bent ook zoo'n Jantje sekuur en zoo uiterst praktischmaar Frits, 't is toch ook zoo'n lief manteltje." „Mevrouw - van Reinke," »egt de juist binnen- gekomone dienstbare geest, „en of ze de doos weer mee mochten hebben." „Zat er ook iets in de bus, Mina?" vraagt mijnheer. „Ja, meneer, dit papiertje," en terwjjl mevrouw in zenuwachtige haast zich geen tjjd gunt om het touw te ontknoopen, maar het op drie plaatsen lossnijdt, vol verrukking het manteltje uit de doos noemt, het oenige oogenblikken bewondert, het daarna om haar slank figuurtje slaat en op de haar eigen gracieuze manier de kamer op en neer loopt, hopend dat haar echtvriend op dién, haar zoo be kenden hartelijken toon zal uitroepen„nu kind, je goede smaak heeft zich weer niet verloochend, 'f zit kranig;" terwijl dit alles gobeurt, zit do heer gemaal met strak gezicht voor zich uit te staren. „Nu, zog je niets Frits?" „Ja, 't zit heel netjes, hoor!" „Anders niet; maar vent, scheelt er wat aan? Je kijkt zoo zuinig! Yindt je het te mooi endenk je, dat ik te veel van je beurs gevergd heb 't Kost heusch niet meer dan vjjftion gulden en je weet, als ik wat koop, fop ik je nooit, hoe graag ik "t soms doe, want jij bent veel te ernstig in geldzaken." „Ja, juist, kind, ik bon ernstig in geldzaken en daarom 13 op 't oogenblik mjjn pleizier iD jou pleizier finaal weg. Daar.lees 1" En mevrouw leest op een briefje van 't allerfijnst papier WAARSCHUWING. M. M. O. W. Latino. Het door u wegens Directe belastingen over 1886/87 verschuldigde, niet op den bepaalden tjjd zjjnde aangezuiverd, zoo verwittig ik u, dat gij alsnog binnen drie dagen na dagteekening dezes, aan uwe verpligting tot betaling ten mjjnen kantore behoort te voldoen. De kosten dezes zijn vijf cent. Te Leiden, den 5 Maart 1887. De ontvanger, E. A. Van Tondeben. NB. Geene betaling is geldig dan die ten kantore de3 Ontvangers zeiven geschiedt. „Nu, dat kan i k toch niet helpen, Frits't is toch geen schande zoo'n papiertje te krjjgen; oen paar dagen geleden zag ik zoo'n ding zelfs bjj Marie liggen, wier man nota bene voor f 4000 in het inkomsten-boekje staat. Me dunkt, als die het nu zelfs krjjgt, dan behoef j jj je er toch niet voor te schamen. De meid hoeft het toch niet gelezen; en wat den korten, pittigen stijl van het ding betreft en liet niet volgen van Do Vries on Te Winkel aangaat, och dat is heel natuurlijkdat zal zoo do gewoonte zijn. Of wou je soms, dat je een beleefd schrijven in couvert van mjjnheor Van Tonderen ontving, waarbij je aan je nalatigheid herinnerd werd? Hoe beleefd mjjnheor Van Tonderen ook is, dat zou toch wat erg omslachtig van den man zijn, Als ik jou was geweest, dan „Neen, nu nog mooier; do schuld ligt natuurlijk weer aan mjj, nietwaar poes; maar daar bon ik aan gewoon en als jij wat verstandiger. „Wat? verstandiger en poes? daar, daar ligt de heele mantel; ik kan hem nu toch niet meer met pleizier dragen, ik zal morgen aan Reinke vragen of hjj het heele ding terugneemt!" En zenuwachtig snikkend valt mevrouw op haar gemakkelijk stoeltje, dat er eens getuige van ge weest was, hoe zij haar Frits beloofde, op dat stooltje gezoton steeds oen vrooljjk gezicht te zullen toonen. „Enfin, er valt nu toch niet met je te redeneeren, vrouw; ik ga een partijtje biljarten op Amicitia; daar zie ik ten minste vroolyker menschen dan hier; adieu 1 Als ik terugkom, hoop ik dat je beter te spreken zult zjjn!" En onder het neuriën van „oü peut on être mieux qu'au sein do sa familie" verlaat mijnheer Lating de echtelijke woning. Wat hjj verwacht had, gebeurde: nauwelijks trad hjj, een groot uur later, de huiskamer binnen, of zjjn vrouwtje valt hem om den hals en na de woorden: „vergeef me Frits, ik was te heftig, maar ik kon het niet helpen", is een flinke zoen de onderteekening van het vredestractaat. „Nu, kind. wo zullen er maar niet meer over spreken, vind je ook niet?" „Neen, juist wèl er over spreken en als jjj straks na den eten, je sigaartje hebt opgestoken, moet jjj me eens op je gewone duidelijke manier vertellen, waarom dat briefje je zoo ernstig deed kijken." De maaltijd is afgeloopen en mijnheer Lating zal juist uit zijn sigarenkoker zijn gewone „Mandarijn" opsteken, of mevrouw verrast hem met een Ha van- nah, waarvan zo er vier in het sociëteitsuurtje bij Van Andel had lieten halen. „Die drie bewaaar ik tot een volgenden keer, als we weer eens quaestie hebben, vent." „Nu, dan hoop ik dat ze door ouderdom zoo geurig zijn geworden, dat ik zo alle drie na elk: oprook." Terwijl Frits de geurige, blauwe wolkjes tola; en vrouwlief het wiegekleedje voor den woldra verwachten zoon of dochter van haar eenir-., zUsi onder handen neemt, geoft lijj zijne meening 0y die waarschuwing ten beste. „Je weet, jeugdige, veelbelovende moeder J onzen eenigen veelbelovenden zoon, dat ik oen v] die weinigen ben, die gaarne belasting betalen-n] omdat ik zelf moeilijk zou kunnen bestaan en vol jou mantels by Reinke kan koopen als or gJ belasting werd opgebracht, maar omdat het plicht van ieder burger is om in het huishoud van den Staat of van de Stad naar zyn vermogl by te dragen, zooals het m(jn plicht is om jol iedere week het noodige huishoudgeld te geven! „Je weet ook, dat ik van orde en regel in ml geldzaken houd en een drommelschen hekel J schulden heb. „Nu is mpn biljet van de Personeele Belast» gedateerd 28 Juni '86; kyk maar, en hieraan» achterkant staat: „„De aanslagen in de personeele belastingI de voljaarskohieren zijn invorderbaar in tic:r gelijl termijnen. „De eerste termyn vervalt den laatster, dag J maand Juni van het dienstjaar; de tweede terJ den laatsten dag der maand Juli, en zoo veul gons, zoodat de tiende of laatste termyn den laatst» dag der maand Maart vervalt."" „Verder zie je, nietwaar? dat er acht termj door my betaald zyn en wel do laatste t woo mil loop van Januari '87. Nu had ik zóó gereden J de wetgever of de persoon, die dat alles geregl heeft, geeft me te kennen, dat ik in tien maan* alles moet hebben afbetaald; als myn biljetI gedateerd is 28 Juni, vervalt de eerste termB op 28 Juli, de tweede op 28 Augustus enz. -I de 9de op 28 Maart, de 10de op 28 April. I$l opvatting onjuist, dan kan ik het niet helpen, ml dan moest men zorgen, dat my dat bila vroeger dan 2 8 Juni in handen kwaB wanneer ik op 30 Juni reeds den eersten to J betalen moet. Komt het belasting-perso eel ifl vroeg genoeg gereod, soit, er zyn honderd rodel voor één om dit te verontschuldigen; maarl honderd redenen bestaan ook voor hem, die fl belastingpenningen „ten kantore des on: vans zolven" storten moet; hy hoeft moer to betiB dan alleen zijn belasting. „Ik dacht dan ook in het begin van April.B ik weer traktement- heb ontvangen, de laa tstB termijnen af te betalen. Met het oog hierop,! ik de rekening by Reinke voldoen en daar 1,1 me nu dat waarschuwende papiertje onzen In vrede zoo koelbloedig verstoren. Er zit dus 1 anders op, vrouwlief, dan om in de laatsre la van Maart geld te leonen by een van onze kennis! Je weet hoe 'n hekel ik daaraan heb (aan hot le! nl.), want om met je vrienden onaangenaam! te krijgen, doe je niet beter, dan hun geldterl te vragen." „Dat is alles tot je dienst, Frits, maar kolossaal bedrag is tocb. zoo'n termyn van '/„rI „Ja, kind, dat is nu wel maar een,guldel tien, maar als nu de inkomstenbelasting oo! eens komt? In allen geval, al komt die nie! weet, het onaangename van één gulden f- e ll op een bepaald oogenblik, wordt niet weggen! door het aangename van 100 gulden to vel een oogenblik dat een week later valt." „Je hebt, als altyd, gelyk, Frits en als je I hoor Van Tonderen eens spreekt, dan zou il hom eens zégèen. Iiy is de welwillendheid in I persoon." „Je laatste woord, dat jelui vrouwen altijd ui hebben, is waaraehtig nog zoo kwaad nist.''l „Nu, dan doen ook, hoor!" Leiden, 8 Maart 1887. AlbeB

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1887 | | pagina 10