Dii simmer bestaat ait Twee Bladefi. N°. 8234. Donderdag 3 A0. 1887. §,e2e (Qoarant wordt dagelijks, met aitzoadering van £oa- en feestdagen, uitgegeven. Er is een aanvang gemaakt met het ontvangen der abonnementsgelden over het kwartaal December—Februari. Met het oog op het groote aantal abonné's, zal het den Uitgever aangenaam zijn, indien de quitanties op vertoon wor den voldaan. De looper zal zich morgen vervoegen Raamsteeg, Garenmarkt, Steenschuur, Hoogewoerd, Utrechtsche Veer, Heeren gracht (tusschen N. Rijn en Groenesteeg), Langebrug, Pieterskerkkoorsteeg, Dief- steeg, Breestraat (tusschen Maarsmans- steeg en Noordeinde), Papengracht, Apo- thekersdijk, Stillen Rijn, Vrouwensteeg (tusschen Haarlemmerstraat en Apothe- kersdijk). In woelige dagen. Leiden, 2 Maart. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden.1.10. Franco per poat1.40. Afaenderlijke Nommer»0.65. PRIJS DER ADVERTENTTEN: ▼an 16 regels 1.05. Iedere regel moor 0.17J. Grootore letter» naar plaatsruimte. Voor het incas- eeexen holten de stad wordt 0.10 berekend. Maatschappelijke gebreken ontstaan niet plotse ling. Elke van de voortdurende veranderingen, die zich voordoen in de economische en sociale ver houdingen, is de overgang tot een nieuwen toestand van onvolmaaktheid en bevat in zich de kiem van zulk een gebrek. Aanvankelijk onmerkbaar, ont wikkelt zjj zich in het verborgen, totdat het kwaad eindelijk zoodanige proportion heeft aangenomen, dat het zich duidelijk openbaart en ieder, die het wèl meent met de omgeving te midden waarvan h\j leeft, dwingt er zich mede bezig te houden. Do vestiging der groot-industrie en haar uit breiding in alle beschaafde landen, is ontegenzeglijk een voordeel geweest, daar zij de productiekosten ontzaglijk verminderde en een onnoemelijk aantal nuttige voorwerpen, die de mindere man voorheen ternauwernood bij naam kende, binnen zijn bereik bracht. De nadoelen, uit de nieuwe richting der nijverheid voortvloeiende, waren wel reeds terstond in beginsel aanwezig, doch zij sprongen toen niet in het oog; eerst later, toen de vorderingen op het gebied van de technische wetenschappen de voortbrenging in massa begunstigden, en den eigen lijken handenarbeid meer en meer op den achter grond dreven, vertoonden zij zich steeds duidelijker. En welke zijn die nadoelen? Toeneming van de behoeften, zonder dat men waarborgen bezit dat steeds en bij allen de middelen zullen gevonden worden om daaraan te voldoen. Wie eenmaal gewoon is geraakt aan het gebruik van zekere voorwerpen van voeding, kleeding en huisraad, gevoelt zich arm als hij iets daarvan moet ontberen, al deerde hem voorheen niet het gemis, vóór hjj het gdnot kende. Ook armoede is betrekkelijk: men is het'meer in vergelijking met anderen of met een voormaligen toestand, dan door werkelijk niet-bezit. Want, op den keper beschouwd zjjn do wezenlijke behoeften, die waaraan nood wendig voldaan moet worden, minder talrijk en groot dan men zich zeiven gewoonlijk durft bekennen. Ten tweede heeft de groot industrie, die niet slechts gegrondvest is op de toepassing van het stoomvermogen, maar ook op eene tot in kleine bijzonderheden afdalende verdeeling van den arbeid, schade toegebracht aan de zelfstandigheid van den werkman. Veel minder dan voorheen kan hjj wijzen op een bepaald voortbrengsel van zijne vlijthjj is slechts een onderdeel van de levende strijdkrachten in fabriek en werkplaatszijne taak is binnen enge grenzen beperkthij staat nader aan het onbezielde werktuig dat het arbeidsvermogen levert, dan voor z\jne ontwikkeling als denkend wezen gewenscht mag worden. Bovendien wordt zijne afhankelijkheid van den bloei van een onkelen tak van nijverheid grooter; licht kan de eene of andere verbetering in do machinerieën zjjn handenarbeid overbodig maken, en dan is het gevaar voor verlies zijner brood winning alles behalve denkbeeldig. Eindelijk nog staat zijn lot in nauw verband met buitengewone oorzaken, waaraan hij hoege naamd niets kan af- of toedoen. Als elders goed- kooper of beter wordt geproduceerd in hetzelfde vak, dan is hij spoedig het slachtofferde markt waarde van het artikel, in welks vervaardiging h\j een bestaan vindt, daalt, en minder werk of lager loon staat hem weldra te wachten. We zullen daarmede geenszins beweren dat dooreen genomen de toestand der arbeidende klasse ongunstiger is dan in vroeger jaren, toen de pro ductie meer beperkt was. Er zijn eene massa fei ten, welke het tegendeel bewijzen. Doch dat is de vraag niethet is een punt van publieke over tuiging geworden dat er in menig opzicht verbe tering moet komen, opdat eene hoogere mate van welvaart het deel worde van het grootst mogelijk aantal onzer medemenschen. Dat is reeds veel gewonnen; want het is toch geenszins regel, dat het bestaan van eenig gebrek onmiddellijk erkend wordt, zoodra enkelen gemeend hebben het te kunnen constateeren. Voor het ves tigen der openbare meeniug is tijd noodig, en daarna weer voor het zoeken naar middelen om het kwaad weg te nemen, en het verkrijgen van zekere een stemmigheid op dat punt. Dat is nu wel jammer, want gedurende dien langen tijd blijft het niet zelden onverminderd heerschen, maar het is de natuur lijke loop der dingen; men kan de ontwikkeling der maatschappelijke verhoudingen niet forceeron. Wel kan men, en dat is een der schoonste triomfen van de Christelijke beschaving, de nadeelen van bedoeld overgangstijdperk verzachten, door zich het lot der minder bevoorrechten aan te trekkon en op de geschiktste wijze te lenigen. Maar nu is niets minder waar dan de voorstel ling, als zeu ééne bepaalde maatschappelijke klasse het in haar hand hebben, verbeteringen aan te brengen, terwijl de andere öf lijdelijk kan afwachten wat te haren bate zal gedaan worden, öf van tijd tot tijd door min of meer krachtige bewijzen van ongeduld toonen, dat zij zich met het bestaande niet vergenoegt. Juist het begrip „maatschappij" sluit in, dat er gezamenlijke pogingen gedaan worden om gebreken te doen verdwijnen en leemten aan te vullen. De arbeidende klasse moet met ernst be zield zjjn en het gevoel van hare waardigheid niet prijsgeven; zjj moot aansluiting zoeken b(j allen, die hunne krachten willen aanwenden tot heil van allen. Met manifestaties, van welken aard ook, komt niemand een stap verder, en zelfs revoluties leveren geene duurzame vruchten op voor maatschappelijke verbetering. De hooggeroemde Fransche omwenteling van het eind der achttiende eeuw is verloopen in een walgelijk bloedbad, gevolgd door eene reactie, die de verwezenlijking van de denkbeelden der meest verlichten voor langen tijd onmogelijk hoeft gemaakt. Wie de historie onbevooroordeeld raad pleegt, zal tot de erkenning komen dat voor de ves tiging van zuivere constitutioneele begrippen een enkel denker als Montesquieu oneindig meer heeft gedaan dan de duizenden der schreeuwers van „vrijheid, gelijkheid en broederschap." Manifestaties, we bewijzen wellicht de opstootjes die in den laatsten tijd hier en daar voorvielen, te veel eer door ze met dien naam aan te duiden, hebben bovendien nog dit in haar nadeel, dat z(j tegen-bewegingen uitlokken, waardoor zeer gemak kelijk botsingen kunnen ontstaan, die de openbare veiligheid in gevaar brengen. Daartegen behoort met zorg te worden gewaakt. Hoe besliste voor standers we ook zjjn van vrijheid, de handhaving van de maatschappelijke orde, de eerbiediging van. het openbaar gezag staan in onze schatting hooger en zoodra deze worden bedreigd, willen we gaarne een deel, een belangrijk deel zelfs, van onze individueele vrijheid ten offer brengen, indien daar door de overheid meer ruimte van beweging ver krijgt tot voorkoming van ongeregeldheden. Onge lukkig het land, waar scheeve voorstellingen van vrijheid het openbaar gezag zouden beletten, zjjn plicht naar behooren te vervullen," tot welzijn der vreedzame burgerij, en waar om het platweg uit te drukken, eene woelige menigte de baas is. Vaarwel dan alle hoop op maatschappelijke her vorming, die alleen de vrucht kan zijn Yan kalm nadenken en rustig werken. Het is, voor welke partij ook, hoogst gevaarlijk, een beroep te doen op de hartstochten der rnin- beschaafden. Want, gemakkelijk is het demonen op te roepen, doch bijna onmogelijk, ze op het gewenschte oogenblik in het duister te doen terug- keeren. En dan kan het licht gebeuren dat de booze machten zich wenden tegen degenen, die haar roekeloos den teugel vierden! Weh, wenn sich in dem Schosz der Stadte Der Feuerzunder still gehauft, Das Volk, zerreisend seine Kette, Zur Eigenhülfe schrecklich greift! Dat allen, die iets vermogen op den volksgeest, vrede prediken, vooral ook in het waarachtig belang van den maatschappelijkon vooruitgang. Maar dan ook gearbeid, gearbeid met kloeken moed en onbezweken krachten, opdat men het oogenblik zie naderen, waarop aan werkelijke grieven kan worden te gemoet gekomen. Want, indien de kost bare tijd, voor handelen zoo noodig, met babbelen wordt verspilddeliberante Senatu zouden we den ondergang nabij komen. Leidens Mannenkoor gaf gisteravond weer eene huishoudelijke uitvoering, de veertiende sedert zjjn bestaan. Van de uitnoodigingen tot dit concert was op nieuw blijkbaar met genoegen gebruik gemaakt, want de Stadszaal was vrijgoed bezet. Toch waren het geen nieuwe stukken, welke op het programma voorkwamen. Integendeel, zoowel Brambach's „Velleda" (voor mannenkoor en soli) als Max Bruch's „Scènen uit de Frithjof-sage" waren reeds van vroeger bekend echter van zeer gunstige zijde, zoodat eene her nieuwde kennismaking niet anders dan welkom kon zijn. Het Mannenkoor deed er dus goed mede, de herinne ring aan beide werken terug te roepen en de schoon heden er van nogmaals te doen genieten. Immers dit toch was het en daartoe werd men gedwongen door de waardige vervulling der taak van de koristen niet alleen, die van eenheid en kracht, van beschaafdheid en goeden klank getuig den, maar ook door de solisten, die er dezen avond optraden. Ook van hen behoorde de meerderheid tot de goede bekenden. De sopraan, mej. J. M. H. S., eene dilettante uit Rotterdam, zong wederom, met haar allerliefst geluid, zeer schoonde heer F. D., een Leidsche bas, zong met gloed en overtuiging; terwijl de heer W. v. U. zich als tenor bij dit tweetal op het volkomenst aansloot. Èn zjjn orgaan èn zijne voordracht nemen dadelijk in, en kwamen vooral goed uit in het zoo schoone duet (uit Velleda) met mej. S., die niet minder op aller waardoeritig mocht bogen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1887 | | pagina 1