N°. 8267. Maandag 31 JajxuLa,i"i. A°. 1887, Leiden, 29 Januari. feze jouraat wordt dagelijks, met uitzondering ran fon- en feestdagen, uitgegeven. L EID S O H gm DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: V»r Lsiden per t maanden1.10. Franoo per poet1*10. ASwnderlflke Hommen0.05. Oflleiëele Jiennisgovingon. Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden brengen bij deze ter kennis van de kiesgerechtigden, dat, ingevolge art. 8 der Wet van 29 Juni 1851 (Staatsblad No. 85), de verkiezing, ter vervulling van de vacature, ontstaan door het overlijden van den heer H. C. HARTEVELT, die in 1889 moest aftreden, zal plaats hebben op Dingdag den 22sten Februari 1887, van des morgens negen tot des namiddags vier uren. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leiden, DE KANTER, Burgemeester. 29 Jan. 1887. E. KIST, Secretaris. Burgemeester en Wethouders van Leiden; Gezien het adres van I. ZANDVOOBT, vleeschhouwer alhier, houdende verzoek om vergunning tot oprichting van eene slachtplaats, in het perceel Koddesteeg No. i; Gelet op de artt. 6 en 7 der wet van 2 Juni 1875, (Staatsblad No. 95); Geven bij deze kennis aan het publiek dat genoemd verzoek, met de bijlagen, op de Secretarie dezer gemeente ter visie gelegd is; alsmede dat op Zaterdag den 12den Februari aanst., 8 voormiddags te elf uren, op het Raad huis, gelegenheid zal worden gegeven om bezwaren tegen dat verzoek in te brengen. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leiden, DE KANTER, Burgemeester. 29 Jan. 1887. E. KIST, Secretaris. Leiden's Mannenkoor vergaderde gisteravond in het Nutsgebouw alhier, naar aanleiding van het vertrek van den heer P. J. Meerburg, secretaris dier Yereeniging. Na eene hartelijke toespraak van den president, den hoer G. M. Kosters, werd hem een souvenir aangeboden, bestaande uit twee geïllustreerde pracht werken „Egypte" van George Ebers en de „Frithiof Sage" van Esaias Tegner (beide uit den boekhandel van den heer J. W. Wierda). De president schetste in korte, doch hartelijke woorden de verdiensten door den vertrekkende aan de Yereeniging bewezen; hij deed daarbij echter uitkomen, dat het huldeblijk niet als belooning hiervan moest worden aangemerkt, maar meer als blijk van aller vriendschap en hoogachting. Na overhandiging van het geschenk, bedankte de heer Meerburg de aanwezigen met gevoelvolle woorden en nam daarna van ieder een hartelijk afscheid. In de eerste buitengewone vergadering met dames dezes jaars, door de afdeeling Leiden en Omstreken van de Nederlandsche Maatschappij voor Tuinbouw en Plantenkunde in de Loge-zaal gehou den, trad dr. H. Van Hall, te Paterswolde, als spreker op. Na een woord van dank aan de Afdeeling voor de hem betoonde belangstelling in het ongeval dat hem in December 1885 verhinderde als spreker op te treden, ging spr. over tot de behandeling van „een en ander over de roosbloemige planten (Rosaceeën)." Dr. Van Hall ving zijn in vele opzichten belang rijke voordracht aan met een beschouwing der be- teekenis van het woord natuurlijke plantenfamilie, er tevens op wijzende, dat op verre na niet alle als zoodanig bekende groepen op dit adjectivum gelijk recht hebben. Een groot verschil b. v. is het ïn dit opzicht of men spreekt van de familie der Grassen of Gramineeën, waarvan al de leden een sprekende verwantschap bezitten, of van de Ver- benaceeën, die uit zulke uiteenloopende geslachten bestaatmen denke slechts aan de kruipende Ver bena en de in Indië zware bosschen vormende Tectona grandis,die het teak- of djatihout levert. De Rosaceeën nu behooren tot de bij uitnemend heid natuurlijke plantenfamilie's, waarbij spr. niet het oog had op de Rosaceeën in engen zin, maar in de ruime beteekenis van de Jussieu en de Candolle. Wat het belang als voedselplanten voor menschen en dieren betreft, volgt deze plantengroep onge twijfeld op die der Grassen en Papilidtiaceeën. De meeste en keurigste vruchten toch worden ons cloor PRIJS DER ADVERTENTIEN: Van 1—6 regels ƒ1.05. Iedere regel meer ƒ0.171. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incae- eeeren buiten de stad wordt 0.10 berekend. de Rosaceeën geleverdmen denke slechts aan appelen en peren, perziken en abrikozen, kersen en pruimen, aardbeziën en frambozen enz.terwijl, uit een schoonheidsoogpunt beschouwd, de familie waar toe de Rozen, de Pyrus japonica, de Spi raea's, Potentilla's, enz. behooren, zeker onder die van den eersten rang moet geplaatst worden. Do familie der Rosaceeën bestaat hoofdzakelijk uit drie voorname groepen of afdeelingen, welke tegenwoordig meestal als afzonderlijke families worden beschouwd, namelijk de Pomaceeën, de Rosaceeën (in engeren zin) en de Amygdal eeën. Nu lag het natuurlijk op sprekers weg en van een kruidkundige kon ook niet anders verwacht worden om in eenige botanische bijzonderheden te treden en op de voornaamste karakters te wijzen waardoor deze drie groepen zich van elkander onder scheiden, bijzonderheden waarbij wij hier echter niet kunnen stilstaan, wijl de vermelding van de eene ook die van de andere noodzakelijk zou maken, en dit verslag dan veel te uitgebreid zou worden. Bewoog spr. zich in het eerste gedeelte zijner rede meer bepaald op het gebied der wetenschap, zonder daarom in te afgetrokken beschouwingen te vervallen, in het tweede begaf hij zich op dat der praktijk, waarbij de appelen den hoofdschotel vulden. Hij wees op het groot aantal zoogenaamde soor ten van appelen, maar deed tevens uitkomen dat veel goede af en toe verdwijnen. Hier rees natuurlijk de vraag waaraan dit laatste is toe te schrijven, of en hoe het kan worden voor komen. Dat er soorten verdwijnen tegen den wensch der kweekers is op zich zelf reeds een bewijs dat dit niet aan veronachtzaming hunnerzijds kan liggen. Spr. gaf duidelijk blijk de theorie der veroudering toegedaan te zijn, waarbij men uitgaat van het denkbeeld dat aankweeking door enting, enz. niet moet beschouwd worden als een wezenlijke ver menigvuldiging, maar als een vermeerdering, een uitbreiding als 't ware van een individu door deeling. Dat hier, ook bij jonge boomen dus aan veroudering, afneming van krachten, meerdere vatbaarheid voor allerlei ziekten en ten laatste volkomen ondergang moet gedacht worden, ligt vóór de hand. Daarom acht spr. het wenscheljjk steeds door zaaiing in het bezit van jonge, krachtige boomen te komen, al valt daarbij niet te rekenen op de instandhouding der soorten van welke de zaden afkomstig zijn. Zoowel teruggang als verbetering is daarbij mogelijk, en met het oog op dit laatste, de aanwinst tevens van nieuwe, betere soorten, kon spr. niet anders dan van heeler harte de energieke pogingen der wakkere Luntersche Tuinbouw-Ver- eeniging toejuichen, die zich reeds sedert verschei dene jaren ten doel stelt door zaaiing nieuwe soor ten te winnen, welker poging reeds met zooveel succes bekroond werd. Ten slotte wees spr. op het groote belang dat de vruchtboomteelt voor den Landbouw zal kunnen hebben, als deze zich de zaak ernstig ter harte wil nemen. De handel in vruchten, zoowel gedroogd als in verschen toestand, kan en moet den Landbouw op den langen weg ten goede komen. Dat hierbij het voorbeeld door de zuivelfabrieken gegeven navolging verdient, is niet twijfelachtig. Wanneer men let op hetgeen bij onze Oostelijke naburen geschiedthoe men daar door tijdschriften, vereenigingen en fabrieken hetzelfde doel: bevor dering der ooftboomteelt najaagt, dan moet erkend worden dat ons op dit gebied nog veel te doen overblijft. Hoe duister dan ook in sommige opzichten het vooruitzicht voor den landbouwer moge zijn, met overtuiging roept spreker hem toe: Niet gewan hoopt; in de ooftboomteelt ligt de toekomst 1 Hot hier medegedeelde en aan „Semp." ontleende, is slechts een zeer oppervlakkig overzicht van deze zeer belangrijke rede, belangrijk zoowel voor ieder, die omtrent de planten iets wil leeren, als voor hen, die zich meer speciaal voor de ooftboomen en hunne cultuur interesseeren, en die dan ook met warmte werd toegejuicht. Indertijd bestond hier het studenten-muziek gezelschap „Sempre Crescendo", welks leden hunne gaven op muzikaal gebied ook dienstbaar maakten voor minder bevoorrechte natuurgenooten. Sedert enkele jaren is deze vereeniging vervangen door eene andere: het studenten-muziekgezelschap „C-dur", dat blijkens de reeds vroeger gegeven uitvoeringen over goede krachten mag beschikken. Dit gezelschap nu zal zich aanstaanden Vrijdag in de Stadszaal doen hooren, eveneens met een liefdadig doelnl. ten voordeele der algemeeneLeidsche armen. Wjj twijfelen niet of onze stadgenooten zullen ook deze gelegenheid om wederom met de verdiensten der leden kennis te maken en om tegelijkertijd wèl te doen, niet onbenut laten voorbijgaan. De kapt. J. H. Bachiene, van de 1ste comp. 3de bat. 4de reg. inf. te Haarlem, is overgeplaatst bij de 4de comp. 4de bat. te Leiden. Gedurende deze week zjjn dagelijks in de Stedelijke Werkinrichting alhier opgenomen van 42 82 volwassen personen en van 14 19 kinderen. Aanstaanden Dinsdag beginnen de soirées bij den minister van buitenlandsche zaken. Het Leidsche Studententooneel. Er bestaat een groot verschil tusschen comedie- spelen en comediespelen, nog grooter tusschen taal en taal. Dat groote onderscheid trad sterk op den voorgrond bjj vergelijking van de tooneeluitvoering ons gisteravond door enkele leden van hetLeidsch studentencorps gegeven, met die, waarop wij eenige dagen vroeger door het gezelschap van den heer Van Lier werden vergast. Toen een afschuwelijk jargon, een gehoorvlies tergend patois, een sterk geprononceerd Amster- damsch accent; gisteren zuiver, beschaafd Neder- landsch; toen alles ruw, plat, laag; gisteren alles den fatsoenlijken, welopgevoeden man verradend. Dit laatste trouwens is een voorrecht, dat ons slechts zelden te beurt valt. Wat de opvoering zelve aangaat, hierover zullen wij niet uitwijden; wij hebben bjj gelegenheid der liefdadigheidsvoorstelling ten behoeve der toen nieuw- opgerichte Crèche ons oordeel reeds ten beste ge geven, en hetgeen wij toen geschreven hebben, zouden wij thans bijna geheel en al durven her halen. Bjjnawant gaarne willen wjj verklaren dat de rol van Proester thans nog beter tot haar recht kwam dan voorheen. Het stemgeluid in den bastoon van dezen acteur leende zich beter tot hot weergeven van den ouden man dan de zachtere hoogere stem van den vorige zulks kon doen. In „L'afFaire de la rue Loursine" van Labiche, overgezet in de „Twee misdadigers", behaalde mevrouw Harrebrink wederom nieuwe lauweren met hare bjj uitstek geestige actualiteits-couplet- ten, met het refrein: „Daar hapert iets aan, da's klaar" en gewjjd aan onze politieke en locale toe standen. Uitstekend was de grime, bewonderenswaardig zelfs wanneer men rekening houdt met het feit, dat dit alles het werk zelf was dezer jeugdige artisten, dat geen deskundige, geen man van het vak hun hierin de behulpzame hand had geboden. Slechts eene enkele aanmerking kan het gehoele werk ge- doogen: in het laatste stuk was de afscheiding tusschen hals en gezicht van Harrebrink ietwat te sterk' geteekend. De heeren P. en B. werden als dankbetuigingen met verschillende kransen en bouquetten vereerd en waarachtig-Co n'était pas volé." Mi:. L. II.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1887 | | pagina 5