N'. 8252.
Donderdag X3 Januari.
A'. 1887.
Eene Katwijksche geschiedenis
feze (joarant wordt dagelijks, met uitzondering
van gon- en feestdagen, uitgegeven.
LEIDSCH
DAGBLAD
e
FBJJB DEZER COURANT:
Voor Lmdeu per 8 meenden1.10.
Frenoo per poetl-*0.
Afzonderlijke Nommer».0.06.
PB.UB DER ADVEBTENTIEN:
Van 1—6 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17$.
Grootere lettors naar pleaternimte. Voor het incas-
seeren buiten de sted wordt 0.10 berekend.
4)
DOOR
•T. v. Rh.
Toch stuurde ik naar mijn ooms nog het bericht
van zijn overlijden, daar men mij zeide, dat hij dit op
zjjn sterfbed verlangd had; maar geen woord van deel
neming, geen syllabe ontving ik terug. Toen nam
mijn haat nog meer too tegenover die ellendigen!
Ik heb vijf kinderen gehad, mijnheer, drie heb ik
er nog van over, maar geen van hen mocht naar
die menschen genoemd worden; ik heb allen ge
leerd die egoïsten te haten en te verachten 1 Robert
en Lizzy noemde ik naar mijn braven vader en
beminde moeder: dat was mijn plicht. Noem my
onredelijk, gek zelfs, als gij wilt, maar ik haat de
Engelschen en wil geen Engelschman zijnIk ben
Hollander 1"
De stem van den kapitein was onder het spreken
al driftiger en driftiger geworden, de aderen van
het voorhoofd waren hoog opgezwollen en de anders
zoo goedige oogen schoten bliksemstralen. Bjj de
laatste woorden, met volle kracht uitgesproken,
was hij opgestaan en sloeg met de gesloten vuist
op de tafel.
„Henry, Henry, maak je toch niet zoo driftig!
Wees toch kalm!" sprak mevrouw smeekend, ter
wijl zjj zijn hand vast in de hare greep.
Johns schrok op.
„Gij hebt gelijk, mama, maar wanneer ik daar.
over spreek, begint mijn bloed te koken. Ik kan
er waarachtig niets aan doen, dus vergeef mij
mijn uitval, mijnheer Ellen. Het zit zoo diep hier!"
voegde hjj er bij, terwijl hij met de hand op zijn
borst sloeg.
„Maar," hernam deze, „hoe kunt gij mij dan
in vriendschap de hand drukken? Hoe kunt gij
mij, een geboren Engelschman, gastvrij in uw huis
ontvangen
„Zoo beschouw ik u niet; gij zijt de vriend van
Robert en als zoodanig, zijt gij my hartelijk wel
kom," sprak Johns, terwijl hij de hand van Ellen
drukte.
De lezer zal misschien wel gedacht hebben„zjjn
Ellen en Robert reeds zoo amicaal met elkander,
daar ik gedurig lees: de vriend van Robert; zij
kennen elkaar toch eerst sinds korten tijd!" Wat
dit laatste betreft, heeft u volkomen geljjk, maar
werkelijk, Robert en William Ellen waren vrienden.
Beiden waren menschen, die behoefte aan vriend
schap hadden en zy hadden in elkaar gevonden,
wat zij begeerden. Reeds op den eersten avond,
dien zy in William's kamer doorgebracht hadden,
hadden zy eerst op hun kennismaking, daarna op
hun goede vriendschap gedronken en toen zy elkaar
den volgenden morgen op 't strand ontmoetten,
klonk het wederzydsch„Goeden morgen, heb je
goed geslapen?"
Zij pasten ook uitstekend bjj elkander. Ongeveer
van denzelfden leeftjjd, in 't bezit van een vroolyk
en opgewekt karakter en bovendien eerste liefheb
bers van baden en wandelen, waren zjj bjjna den ge
keelen dag te zamen, hadden in „de Kroon" of in het
Badhuis reeds menig partijtje gemaakt en ook o. a.
een bezoek by den ouden Willemsen gemaakt;
meer, om eens met de knappe Mina kennis te
maken, dan wel om naar de eentonige verhalen
van den ouden loods te luisteren. Zjj hadden echter,
wat dit laatste betreft, hun doel niet bereiktzooals
gewoonlijk, was Mina niet thuis.
„Wij komen nog eens op een avond bjj je", had
Robert bij 't heengaan gezegd, „en zullen dan een
flesch echte Jamaica medebrengen; als de lamp
brandt is 't altjjd gezelliger te hooren vertellenen
wanneer je dan wat hebt om de tong te smeren,
loopt het verhaal ook veel beter van stapel!"
Willemsen die, wanneer hy het uitzicht op eene
flesch rum had, altjjd onder een hoedje te vangen
was, had geantwoord: „asjeblieft hoeronl" niet
vermoedende dat het minder om hem en zijne
verhalen, dan wel om zjjne lieve dochter te doen was.
Hoewel de oude Johns, volgens zjjn zeggen, zijne
kinderen geleerd had, het Engelsche volk te haten,
had Robert deze les niet ter harte genomen. In
tegendeel, op zjjne verre reizen had hjj, daar hjj
veel met Engelschen in aanraking kwam, den
ondernemenden geest van den Brit leeren bewon
deren en in plaats van haat, achting voor hen
opgevat. Vreemd zou het anders geklonken hebben
dat Robert, na zoo n korte kennismaking, reeds
zoo amicaal met Willemsen omging.
Maar wjj moeten ons nu weer naar de huiskamer
van de Johns begeven, om de verdere gesprekken)
daar gevoerd, af te luisteren.
Zooals licht te begrijpen valt, wilde het gesprek
in den beginne niet recht vlottende heftige uitval
van den kapitein had allen een weinig stil gemaakt.
Gelukkig had hij verder over dit punt gezwegen,
alleen had hjj aan William gevraagd of hjj soms
de Johns van Liverpool en de Hopes van Giran
zoo heetten zjjne ooms kende, of ze ooit had
hooren noemen.
Een opmerkzaam toeschouwer had een lichten
blos in Williams gelaat kunnen zien opstjjgen toen
hjj oogenschynlyk kalm antwoordde:
„Neen, mjjnheer Johns, nooit!"
Het gesprek was daarna op andere zaken over
gegaan en toen het theeblad door een blaadje met
glazen vervangen was en ieder een paar glaasjes
Bordeaux of Rumgrog gedronken had, werd het
gesprek opgewekt en de vrooljjke toon behield de
bovenhand.
William verhaalde van zjjne reizen in Zuid-
Europa, waar hy langen tjjd vertoefd had en Johns,
die een groot liefhebber van vertellen was, sprak
over zjjne ondervindingen, welke hjj in de Indiën
opgedaan had en van zijne eenige schipbreuk, die
hjj bjj Kaap de Goede Hoop geleden had, een
verhaal, dat voor zjjne huisgenooten lang niet
nieuw was, maar door William integendeel mot
graagte werd aangehoord.
Men scheen elkander best te bevallen, de geheele
familie beijverde zich om het William zoo gezellig
en huiselijk mogelijk te maken, terwjjl deze, op
zjjn beurt, door zjjn voorkomendheid en aangenaam
vertellen aller hart won. In den loop van c#n
avond deelde hjj zjjn geheele geschiedenis mede;
hoe hjj, na het overlijden van zijn vader, Engeland
verlaten had, daarna in Frankrijk en Italië gereisd
had en het laatste jaar in Arnhem had doorgebracht,
waar hjj de Hollandsche taal, anders voor een
vreemdeling zoo moeiljjk, grondig had leeren spreken.
Minder voor zjjn gezondheid, dan wel voor zjjn
plezier was hjj in Katwjjk gekomen en hjj hoopte,
zoo ging hij voort, in 't begin van October weder
naar Engeland te vertrekken.
„Misschien reizen wjj dan wel tot Southampton
samen," sprak Robert toen, „ten minste, als ik
bjj de maatschappij „Nederland" overga. Ik zal
dan wel omstreeks dien tyd naar Indië vertrekken,
't Is wel niet de kortste weg om in Londen te
komen, maar dan hebben wjj gezelschap aan
elkander."
„Is het dan al een besloten zaak, dat je den
zeildienst verlaat?"
„Dat nog niet, maar het zal er wel van komen
ik moet er nog eens goed over denken. Iedereen
roemt tegenwoordig de stoombooten en scheldt ep
de zeilschepen."
„Ik zou me toch maar niet te veel van dien
geroemden stoomdienst voorstellen. De promotie is
daar ook al niet te glansrijk. Ik ken iemand, die
al vier jaren derde officier is en altijd nog maar
op zjjn bevordering tot tweede wacht."
„Nu hoor ik dat weer!" viel Robert in. „Je weet
waarljjk op het laatst niet moer, wat je doen
moet. Wat zegt u er van, vader?"
„Jongen, je moet je eigen zin volgen, ik wil je
niets aanraden, waar je later misschien berouw
van zult hebben. Win eerst nog maar eens inlich
tingen in en doe dan een keus."
„Wel ja," sprak de moeder daarop, „blyf eerst
nog maar een poosje op je gemak thuis, onderwijl
kunt ge wel informeeren, wat ge weten wilt. Je
hebt hier in Katwjjk gelegenheid genoeg; het
dorp krioelt van oude zeelui. Wat zegt Jongehand
er van?"
„Ik heb er nog weinig over gesproken, moed ltSr
en als ik naar Jongehand ga, weet ik al, wa' c
hooren zal. Dat is nog zoo'n oud, conservatie' Me.
man en deze zal nooit zjjn zeilers verrat J6I1 u
ziet het immers aan zjjn zoon, die vaa' altij<l
nog op de Argo, hoewel hjj my dikwjjk 3 gezegd
heeft, dat hjj heel wat liever op een stoomr iChip zat."
„Kom, laten wy nu maar over v /at anders
spreken", hernam Johns, „dit gesprek levert voor
mijnheer Ellen al weinig belangrijks 0p. moet
de volgende week toch naar Ann jterdam en zal
dan wel eens bjj mjjn ouden vri' jnd Broate aan-
loopendeze zal mjj wel voldo ,ende inlichtingen
geven. Die zaak zal wel in c ^de komen. Kom,
Lizzy maak een beetje muziek. Onze gast zal ons
straks ook wel op een stukje -vergasten. U speelt
toch, niet waar?"
„Een weinig, mjjnheer., ik heb nooit groote
vorderingen kunnen m?^en. Echter ben ik een
hartstochtelijk liefheb1 J6r en als uwe dochter zoo
goed wil zjjn, iets te spelen, zal ik haar zeer
dankbaar zjjn. Ik zfj dan straks ook iets ten beste
geven, maar het z,al u tegenvallen."
„Kom, Lizzy, -je hoort het. Maak onzen gast
eens beschroomd!"
„Hè, pa, ijt ken zoo weinig en ik heb ook al
mjjn muziek niet hier", klonk het smeekend uit
Lizzy's m'jnd, „mjjnheer Ellen zou mjj uitlachen."
„Maar juffrouw", bracht Ellen hiertegen in, „hoe
kunt u dat van mjj denken? U moet al een heel
slecht denkbeeld van mi] hebben, als u zulke ge
dachten koestert. Ik lach nooit eene jonge dame
uit en vooral niet zoo'n schoonede zuster van
mjjn vriend. Mag ik u naar de piano geleiden?"
Hij stond op en bood Lizzy den arm, maar deze,
die den afgebroken zin van Ellen zeer goed ver
staan had en nu stellig dacht dat hjj met haar
spotte, scheen niet bijzonder geneigd om piano te
spelen. „Er zijn een paar snaren gesprongen en
de stemmer is er ook nog niet geweest", begon
Lizzy weder, „toe pa, laat ik het maar uitstellen."
„Groote genieën laten zich altjjd lang bidden",
sprak Robert lachend, „wjj moeten eerst nog een
poosje smeken."
„Kom, Lizzy, speel maar wat", zeide nu ook de
moeder, „je doet er ons allen pleizier mede."
„U ook al; ik dacht dat u mjj helpen zoudt.
Dan moet het maar, 't gaat zoo het gaat!" sprak
Lizzy, terwijl zjj opstond om zich naar [de piano
te begeven en meteen haren broeder een kneepje
in de ooren gaf, dat hjj met een „dankje schatje!"
beantwoordde.
(Wordt vervolgd.)