N°. 8246.
A0. 1887.
Feuilleton.
Eene Katwijksche geschiedenis
Donclerdao; Januari.
Qeze fèoarant wordt dagelijks, met uitzondering
van fon- en feestdagen, uitgegeven.
LEIDSCÏÏ
PRIJS DEZER COURANT
Voor Leiden per 8 maanden1.10.
Franco per poet1-W-
Afzonderlijke Nommers.0.05.
PRUS DER AUVSRTENTIEN:
Van 1—6 regels 1.05. Iedere regel meer 0.171-
Grootore letter» naar plaatsruimte. Voor bet inoa»-
eceren buiten de stad wordt 0.10 berekend.
2)
door
JT. v. Bh.
De thee werd ingeschonken en weldra dronken
allen van het geurige Chineesche vocht, dat Robert
van zijne reis had medegebracht. De kapitein had
intusschen zjjn courant uitgelezen en wendde zich
nu tot Robert:
„Wel jongen, hoe bevalt het je tot nog toe thuis
Het landleven nog niet moede?"
„Nog lang niet, vaderik zou het best hier een
paar maanden kunnen uithouden. Dat gedurige
zwalken op zee bevalt mjj niet!"
„Dat had ik niet van je gedacht. Dan hebt ge
eene andere natuur dan ik, hoor, en ge zjjt ook
in den laatsten tjjd veranderd; vroeger redeneerde
je anders. Voordat ik geëngageerd was, had ik
altijd wel op zee willen blijven, maar toen ik je
moeder leerde kennen, viel het heengaan mjj zwaar
en had ik ook liever op den vasten wal willen
blijven. Maar, wacht eens, er is bjj jou toch ook
geen lié^fde in 't spel?"
„Volstrekt niet, vader," hernam Robert lachend,
„daar schijn ik niet vatbaar voor te zijn."
„Ik zou dat maar niet zoo stellig zeggen. Zulke
gedachten heb ik ook wel eens gehad en je ziet,
wat de slotsom is. Echter beweer ik toch, hoe
vreemd het uit mijn mond moge klinken, dat het
beter is voor een zeeman, niet te trouwen. Ik ben
gelukkig geweest, het is mij altijd voorspoedig
gegaan en ook velen met mjj, maar ik kan je toch
verscheidene vrienden opnoemen, voor wie het
oneindig beter ware geweest, als zij maar nooit
getrouwd waren."
„IJ heeft volkomen gelijk, vader," sprak Robert,
„maar het is toch voor de vrouwen altijd nog
ergerwant, toen ik in Den Helder aankwam, bezocht
ik daar de vrouw van mijn oud kapitein Hendriks,
die, zooals u weet, bij St.-Helena gebleven is.
Maar welk eene verandering in dat korte jaar! De
haren, door verdriet vergrijsd, hingen achteloos
over het voorhoofd; de anders zoo frissche kleur
was geheel geweken en vier kleine kinderen, die
hunne gezichtjes angstig voor den vreemde ver
borgen hielden, hingen weenend aan de rokken
hunner moeder. Stom en wezenloos staarde zij mij
aan, toen ik haar de groeten van haren broeder
uit Batavia overbracht en haar, uitzijn naam, twee
honderd gulden overhandigde, opdat ze weer voor
eenigen tijd in hare behoeften zou kunnen voorzien.
Zonder een enkelen klank van haar gehoord te
hebben, ging ik de kamer uit en trok de deur
zachtjes achter mij dicht."
Uit den toon van zijn spreken kon men hooren
dat de zeeman diep gevoelde. Hoe kon ik nu ge-
looven, dat Robert niet deugde?
Tweede Hoofdstuk.
Voordat wij verder gaan, moet ik u, welwillende
lezeres of lezer, nog met eenige personen in kennis
brengen, die eene te gewichtige rol zullen spelen
in mijn verhaal, dan dat ik ze zoo maar onopge
merkt kan laten voorbijgaan.
Dirk Willemsen was, voor hij te Katwijk zijn
domicilie opsloeg, loods geweest. Reeds op achttien
jarigen leeftijd had hij twee reizen naar Indië
achter den rug en juist maakte hij aanstalten zich
voor de derde reis in te schepen, toen zijn vader
kwam te overlijden, die hem eene welbeklante zaak in
kruidenierswaren naliet. Hij zeide nu het zeeleven
vaarwel en werd koopman. Maar 't was, alsof met
het heengaan van zijn vader ook de verdiensten
verdwenen waren, ten minste de zaken gingen ach
teruit en, na verloop van eenigen tijd, kon hij zijn
hoofd niet meer boven water houden. Het gevolg
was, dat de boel verkocht werd en nu was Wil-
lemsen zonder betrekking en, wat nog erger was,
ook zonder verdiensten. Hjj was er echter de man
niet naar, zijn hoofd te laten hangen. Hij zocht, hij
zocht langen tijd en eindelijk was hij zoo gelukkig,
weder het baantje van loods te krijgen. Het was wel
zoo schitterend niet, maar hij dacht: 't is toch nog
beter, dan immer op zee te zwalken. Het ging
hem in die nieuwe betrekking tamelijk voorspoe
dig; ten minste, hij kon zich de weelde veroor
loven, eene vrouw te nemen, die eerst als huis
houdster den schepter zwaaide en later de wettige
huisvrouw van onzen Dirk werd. Hun huwelijk
was rijk gezegend. Zes kinderen kwamen, beurt
voor beurt, om hun boterham en menigmaal dacht
de gelukkige huisvader, wanneer hjj de grage en
dure kindermondjes zag„Wat ben ik toch begonnen
Alles veranderde echter spoedig. Eene besmette
lijke ziekte nam in den tijd van slechts veertien
dagen de vlijtige huismoeder en drie kleinen weg,
en zoo stond Dirk met de overigen, waarvan de
oudste nog geen twaalf jaren oud was, hulpeloos
op de wereld. Wat moest hij beginnen? Gelukkig
bezat hij onder zijne familie menschen, die mede
lijden met hem hadden en dit toonden, door de
beide jongsten, Mina en Betsy, tot zich te nemen.
Den oudsten, een jongen, wilde hjj bij zich hou
den, daar hjj plan had, dezen in zijn vak op
te leiden en hem later, zoo het mogelijk was, zjjn
postje na te laten. Dit gebeurde ook. Toen de vader
te veel last van rheumatiek begon te krijgen, nam
hij zijn ontslag en, daar hij zich altijd als een braaf
en wakker man gedragen had, wist hij gedaan te
krijgen dat Jan zoo heette zijn zoon zjjn op
volger werd.
Van de dochters was Betsy reeds gehuwd en
Mina zou dit ook kunnen geweest zjjn, indien zjj
niet een te trotsch hartje bezeten had, dat nogal
veel begeerde en niet met een eenvoudigen jongen
tevreden was.
Toen Willemsen haar zijn plan mededeelde om in
Katwjjk te gaan wonen en haar verzocht met hem
mede te gaan, gaf zjj tot zijne groote verwondering,
gewillig aan zjjn wensch gehoor en zeide haar
oom en tante, die bij haar de plaats van vader en
moeder bekleed hadden, vaarwel en trok met haar
vader naar het stille zeeplaatsje.
Hier aangekomen, namen zjj voorloopig hun in
trek bij een neef, die gewillig het beste vertrek
voor oom en nicht disponibel stelde. Een huisje,
dat nogal ver van het dorp, bjjna tegen de duinen
stond en onbewoond was, werd op last van Wil
lemsen opgeknapt en, toen het na drie weken
klaar was, werden de meubelen overgebracht en
zjj namen er hun intocht. Dikwijls had de timmer
man tegen Willemsen gezegd: „Als het stormweer
is, zou ik je raden maar weer bjj je neef te gaan
wonen, want de groote baas hiermede bedoelde
hjj de zee kan wel eens zóó dicht bjj je komen,
dat hij het heele boeltje meepakte."
Lachend antwoordde de oude loods dan:
„De zee en ik zijn reeds lang vertrouwde vrienden
zij zal mjj geen letsel doen."
Willemsen werd langzamerhand een gezien man
te Katwjjk, 't geen bleek uit de gewichtige posten,
die hem op de schouders werden gelegd. Hij werd
omroeper, welk baantje in eene zeeplaats, bjj den
afslag van haring en versche visch, zeer gewichtig
is, verder aanspreker en, wat het beste van alles
was, voorlezer in de Protestantsche kerk. Nog zie ik
hem in de kerkenraadsbank zitten, den blik vast
op den spreker gericht en met zjjne hand, uit eene
aangenomen gewoonte, getrouw de gesticulaties
van den dominee nabootsende, terwjjl hjj soms
met een goedkeurend knikje zjjne tevredenheid over
de rede te kennen gaf. Dikwijls moest ik, ondanks
mij zelf, glimlachen, wanneer hjj, om een peper
muntje naar zijn mond te brengen, quasi met de
hand over zjjn aangezicht streek en direct daarop
weer vol aandacht was.
Ik was pas twee dagen te Katwjjk en ik had reeds
kennis met hem gemaakt. Toen ik eens voorbjj zijn
huis wandelde en hij voor de deur zat, vroeg hjj
mjj, of ik hier ook was om de baden te gebruiken,
en op mijn bevestigend antwoord, begon hjj met
mij een gesprek over het dompige stadsleven, tegen
over het frissche en gezonde leven op het platte
land en vooral bjj de zee. ,,'t Is vreemd, mijnheer,"
zoo voegde hjj er nog aan toe, „zoolang ik ter zee
voer en aan weer en wind blootgesteld was, had ik
nergens last van, maar, zoodra ik weer op 'tland
was, had ik alle mogelijke pjjnenhoe dik ik mjj
ook kleedde en hoe ik mjj voor de tocht hoedde,
verkouden was ik altijd en van tandpijn en keelpijn'
wist ik dan mede te praten." De goede man was
altjjd zeer vertrouwelijk met mjj; of hjj dit ook met
anderen was, weet ik niet, maar zeker niet in zoo
hooge mate, want als ik aan den een of ander
iets van hem vertelde was dit meestal onbekend
aan hen. Eens, op een warmen achtermiddag, heeft
hjj mjj zjjne geheele levensgeschiedenis van a tots
verteld. Gezellige uren, sleet ik bij hem, wanneer
hjj in zjjn leuningstoel bjj het raam zat en hoe
kon zjjn tanig1 gelaat, vol voren en rimpels, van
vreugde glinsteren, wanneer ik een half fleschje
cognac of iets van dien aard voor hem had mede
gebracht, waarvan ik dan, om hem te pleizieren,
een enkel glaasje meedronkwant van een borreltje
was Willemsen lang niet afkeerig. Mina zag ik
zelden, zjj was óf naar de stad om zaken, óf in 't
dorp, waar zjj bjj een der badgastenfamiliën tjjdeljjk
werkzaam was. De oude matroos hield zielsveel van
zjjne dochter, men kon dit zoo in alles merken. Was
zjj soms 's avonds niet op tjjd thuis, hjj ging net
zoo lang zoeken, tot hjj haar vond; lachten soms
de studenten, die uit de naburige stad dikwjjls in
Katwjjk kwamen, haar wat te vriendelijk toe of fluis
terden haar een zoet woordje in, hjj had direct een
geduchten uitbrander gereed en als Willemsen boos
was, zou ik ieder maar raden, een beetje uit den
weg te gaan en den mond te houden.
't Was dan ook een knap meisje, die Mina. Het
fraai gevormde gelaat met de sprekende oogen en
de sierlijke gestalte hadden al menig hoofd op hol
gebracht en indien ze, zooals ik reeds zeide, had
gewild, zou ze reeds lang hebben kunnen getrouwd
zjjn. Zjj was te hooghartig, wel wilde ze trouwen,
maar ze moest dan een dame worden. Haarvader,
die dit zeer goed wist, wees er haar dikwjjls op,
hoe goed het was in zjjn stand te trouwendat de
meeste huweljjken, waarin de man alles en de
vrouw niets geeft, op den duur tot verwijten en
twisten aanleiding gaven en zelden gelukkig waren.
Tot trouwen echter spoorde hjj haar nooit aan,
want, wanneer hjj dan aan zijn toekomstige een
zaamheid dacht, uitte hjj dikwjjls den wensch„Mocht
zjj vóór mjjn dood maar niet trouwen!" Het was
wel egoïstisch van den man, maar ik kan het mjj
begrjjpen wanneer ik zag, welk een gemakkelijk
en pleizierig loven hjj had, nu Mina zoo goed voor
hem zorgde.
Wjj nemen thans voor een oogenblik afscheid
van de familie Willemsen en brengen even een
bezoek bij de Johns.
t Wordt vervolgd.)