N°. 8236. Donderdag £53 December A0. 1886. MIJNE DOCHTER CAROLINE. F. YON BULOW. <geze fioarant wordt dagelijks, met uitzondering van (gfln- en feestdagen, uitgegeven. LEIDSCH Jjgigl DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per S maanden1.10. Franco per poet1.40. Afzonderlijke Nommers.0.05. VAN Hoe meer het tijdstip naderde dat ik de kamer verlaten mocht, des te banger werd het mij. Zeide de vader neen, dan stond onze zaak zeer slecht. Caroline was nog niet meerderjarig en eene daad van geweld scheen my by onzen beiderzydschen maatschappelyken stand, onuitvoerbaar. Eindelek was ik zoover gekomen dat ik beproe ven kon te gaan. In mijne kamer gelukte dit vry goed en nu zou het ook op straat beproefd worden. Aan verder dienen was echter niet te denken; volgens verklaring van den doctor zou myn voet nog geruimen tijd zéér zwak blijven. Reeds was de schriftelijke bevestiging mijner tijdelijke invali diteit ingekomen en den bonten rok had ik aan den kapstok gehangen. Beklagen deed ik my daarover nietmijne militaire ervaringen gaven er my geen aanleiding toe. Zoo stonden de zaken op dien Meidag. 's Namiddags kreeg ik zeer ongunstige berichten omtrent mevrouw Yon Rottenberg. Caroline, die reeds sedert twee dagen het huis in de Laken- makersstraat niet meer verlaten had, liet mij zeg gen dat de toestand der oude dame hopeloos was en dat zy den dringenden wensch uitgesproken had my nog eenmaal te zien. Ik aarzelde geen oogenblik. In het stadje was niets veranderd en de maanden, waarin ik het niet gezien had, schenen zonder eenigen invloed voorbijgegaan te zjjn. Toen ik langzaam, leunende op myn stokje, de markt overstak, zag men my wel nieuwsgierig na, hier en daar kreeg ik nog een groet, maar den meesten menschen was ik reeds vreemd geworden. In de Lakenmakersstraat gekomen, vond ik de dienstbode van mevrouw Yon Rottenberg aan de deur, en zjj verzocht mjj zeer zacht, zonder aan te kloppen, binnen te gaan. Ook het stille kamertje was in niets veranderd) alleen het vriendelijke gelaat mijner oude, lieve vriendin miste ik. De deur naar de kleine slaapkamer stond open. Ik trad eenige schreden nader en keek naar binnen. Voor een groot ledikant, welks helderwitte gor dijnen de zieke voor mijn oog verborgen, zat op een leuningstoel Caroline. Zy was ingeslapen. Aan houdend waken had zyn tol geëischt. Warme lentelucht drong, als hoop en beterschap brengende, door de geopende ramen, waarvoor een appelboom stond, die zyn bloesemgeur mede naar binnen zond. De handen als tot een gebed gevouwen en zelf- bloeiende als eene roos, had Caroline zich achter in haar stoel laten vallen. Een zacht windje kuste het lieve gelaat en speelde schalksch met hare donkere lokken. De stralen der reeds ondergaande zon wierpen een purperen gloed in het vertrek. Eene heilige stilte heerschte overal en werd slechts gestoord door het eentonig tikken der mij wel bekende pen dule en het ritselen van het eerste jonge groen voor het venster. Ik mocht dezen vrede niet storen en stond reeds op het punt om mij terug te trekken, toen ik achter het gordijn zacht hoorde roepen: „Caroline!"... Verschrikt sprong zy op, schudde den slaap van zich en boog zich liefderijk over de zieke. Byna onhoorbaar vroeg deze, of ik er nog altyd niet was. Onwillekeurig wendde Caroline haar blik naar de andere kamer en zag my. Eerst schrikte zy, T 'W-l M ui «i maar onmiddellijk gleed een straal van vreugde over haar gelaat en een diepe blos schoot over hare wangen, terwijl de oogen my aanzagen met een blik, welke ik nooit vergeten zal. Zy wenkte my om nader te komen. Ondanks al myne liefde en geluk, kon ik slechts met moeite myne aandoeningen bedwingen. Wat was zy veranderd, die goede moederlijke vriendin! Haar fijn, lief gelaat was geheel inge vallen en alleen in hare oogen scheen nog het oude leven, de oude gloed en liefde. Volkomen helder, zeide zy, met moeite sprekende: „Ik wenschte u nog eenmaal te zien, voor ik van hier ga. Ik weet hoe het met u beiden gesteld is en ik wilde niet heengaan voor ik deze handen in elkaar gelegd had. Ontvangt den zegen eener oude vrouw, die op een leven, overrijk aan liefde, terugziet. De liefde hoopt alles, de liefde ver draagt alles, de liefde lijdt alles!" Zy legde onze handen ineen en voegde er by „De liefde was de kracht mijns levens; kin deren, God zegene u in uwe reine liefde veel, duizendmaal Wy knielden beiden neder om de trouwe, goede ziel de zachte, doorschijnende hand te kussen. Vermoeid van het spreken, liet zy zich achterover in haar kussen zinken; een nachtegaal buiten begon te slaan en zong haar in slaap. Drie dagen later, toen droeg men haar naar buiten naar het eenzame, verlaten kerkhof. Slechts weinigen volgden met my den met bloemen ge- tooiden baar. „Een leven in liefde, een sterven in vrede!" Daaraan knoopte dominé Brunner eene kleine rede, waarna hy een lied met ons aanhief, dat hy haar meermalen had voorgelezen. NIV. De tyd drong. Mijne moeder wilde my tot de residentie tegemoet komen, maar ik kon Grafen- walde toch niet in deze onzekerheid voor de toe komst verlaten. Eene drukke correspondentie was daarom tusschen de Heeren- en Muurstraat geopend en na gemeenschappelijk overleg werd besloten, dat ik, alle bedenkingen ter zyde stellende, zonder verderen omslag den grooten stap zou wagen en by den overste aanzoek doen om de hand van Caroline. Zelfs onder gunstige omstandigheden is den stap moeielyk, hoewel te meer echter hier. Het denkbeeld om het aanzoek schriftelijk te doen was ook geopperd, maar dat zou zeker tot geen resultaat gevoerd hebbeneen brief van myne hand zou door den overste stellig niet beantwoord zyn. Alle toebereidselen voor myn vertrek waren intusschen gemaakt. In denzelfden blauwen rok met vergulden knoopen, dien ik by myne eerste voorstelling droeg, maakte ik my op een der eerstvolgende voormiddagen op weg. Op alles moest ik voorbereid zyn en ik was het ook, temeer daar de overste niet het geringste vermoeden had van dat wat achter zyn rug ge beurd was. Frits wist precies waarom het vandaag te doen was. Ik liet my door hem aandienen, maar hy kwam spoedig terug met het weinig troostvolle ant woord, dat de overste my niet zien wilde. Zoo gemakkelijk zou hy echter niet van my afkomen. Nog eenmaal werd de oude naar binnen gezon den en ik gaf thans voor, dat ik de drager van hoogst gewichtige mededeelingen was, die niet het geringste uitstel konden velen. Dat werkte. De nieuwsgierigheid zegevierde over de verstoord heid tegen mijn persoon; Frits kwam na lang wachten met een toestemmend knikje terug. PRI.TS DER AD VERTENTTEN Van 16 regels 1.05. Iedere regel meer/0.174. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het inoas- eeeren buiten de stad wordt 0.10 berekend. „Moed, mynheer Raaf, moed 1 altyd maar voor uit! Moed doet meer dan de scherpste sabel, ik weet het by ondervinding," fluisterde hy mij toer toen ik de voorkamer binnentrad. Daar ontmoette ik adjudant Von Edelskroon. Hy scheen nog langer en magerder en zyne stem nog pieperiger geworden te zyn, toen hy, my met een kritischen blik opnemende, zeide: „Goed succes op uwe mededeeling! Kan u ver zekeren, dat mynheer de overste vandaag in eene; bijzonder slechte stemming gelieft te zyn." De volgende minuut stond ik reeds tegenover den man, die over myn lot beslissen zou. De opengeslagen ranglijst in de hand, de lange pijp in den mond, ontving hy my zeer barsch. Myn groet bleef onbeantwoord. Ik wilde dadelijk met eene zorgvuldig opgestelde rede beginnen, maar hy liet my niet aan het woord komen. Juist als by onze eerste ontmoeting, voer hy onmiddellijk tegen my uit: „Voor den duivel, wat wil je van injj? Ik wil niets van jou, versta je me? Mijne kalmte zou ik my echter ditmaal niet laten verstoren, dat had ik my vast voorgenomen; maar ik begreep, dat ik bij zyne verstoordheid het beste zou doen de zaken met militaire kortheid te behandelen en trok dus, zonder verdere preliminai- ren op de vesting los. Elk verder motief voor mijne komst vermijdende, verzocht ik daarom kort en goed om de hand van zijne dochter Caroline. Hy had tot dusverre zyne plaats midden in de kamer niet verlaten en ik stond vlak by de deur. Reeds bij 't begin myner rede veranderde zyn gezicht opvallend, doch de stoppelige wenkbrauwen trokken bij elk woord meer samen; tegelijkertijd kwam hy langzaam, stap voor stap, op my af. Physiologisch interessant was daarby het dam pen uit zyn pyp. Het nam eveneens met elke schrede toe en toen hy my eindelijk tot ongeveer een voet genaderd was, liet hij in my eene dichte blauwe rook wolk slechts in zwakke omtrekken het vreeselyk op mij verstoorde aangezicht zien. Toen ik geëindigd had, volgde zijnerzijds een zoo verachtelijk hoog schouder ophalen, dat de franjes zijner hooge epauletten hem byna tegen het hoofd sloegen. Daarna tikte hy met het mond stuk zijner pyp en met een zydelingschen blik op de portretten zjjner voorouders, tegen het voorhoofd en deed mij, nog altijd betrekkelijk kalm, de niet zeer beleefde vraag: „Ben je gek?" „Zoo veel ik weet, niet, overste," antwoordde ik met eene bedaardheid, waarover ik zelf ver baasd stond. „Ik zeg je, dat je het bent, vervolgde hy. En dat je het reeds zeer lang moet zyn, is duidelijk, anders is die verregaande aanmatiging niet te verklaren. 't Is ongehoord! Ik, overste Stanislaus Von Strepowski, ik, de laatste spruit van een konings geslacht, moet my door een gewonen vlegel zulk een smaad laten aandoen! Maar, myn ventje, nog zyt gy in myne macht en ik zal u toonen, dat men, ondanks alle hooggeplaatste ooms, zoo iets zal weten te straffen. Gy krjjgt hierbij 8 dagen streng arrest, wegens woordelijke beleediging van uw regiments-commandant Zooals ik den toestand overzag, was niet slechts een storm in 't gezicht, alles toonde dat een orkaan dreigde los te breken. (Slot volgt.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1886 | | pagina 1