N°. 8197. A0. 1886. Feuilleton. MIJNE DOCHTER CAROLINE. Maandag 8 November. feze iQourant wordt dagelijks, met uitzondering ran &on- en feestdagen, uitgegeven. F. VON BULOW. LEIESOE PRUS DEZER COURANT Ymt Ltidan par 8 munden1.18. Fr*noo per poet1-40. Afionderigjks Nommere0.05. 15) VAN „Jammer voor den oude" zoo werd hjj alge meen genoemd - „behalve zijne zonderlinge kuren is hy een eerljjke kerel. Ik ben maar bang, dat hij het hier niet lang meer maken zal. In de residentie mompelt men al dat hy op de zwarte lyst staat en dat zou mij voor zjjne zeer ontredderden finan- tieelen toestand werkelijk spijten." Muziek en viool had ik reeds vooruit gezonden. Toen ik ze volgde en bij den overste aanschelde, deed Frits onmiddellijk de deur open en zeide op zjjne gewone wijze: „Psst! geen vrees! Onweer voorbij —veilig Boven gekomen, klopte hij mij nog vertrouwelijk op den schouder en zeide: „Braaf! Moed! Ga maar zóó voort!" „Mjjne dochter Caroline was alleen in de kamer. Half met den rug naar de deur zat zij voor de piano met het hoofd op de hand geleund en scheen mijn binnenkomen eerst niet te bemerken. Op mijn: „Goedenmorgen, mejuffrouw," rees zij verschrikt op en trad, mjj de hand toestekende, op mij toe met de woorden „Ik dank u, mijnheer Raaf, dat gij my, die u tot dusverre van geen gunstige zijde verschenen ben, toch vertrouwen geschonken hebt. Laat ons thans nu het werkelijk iets ernstig geldt, vriend schap sluiten. Niet uit scherts deed ik u gisteren het voorstel. Het concert z al plaats hebben, verlaat u daarop en, vermoedelijk ook met den besten uitslag. Het meisje scheen sedert gisteren geheel ver anderd. Eene zóó ernstige stemming sprak uit hare woorden, dat ik er bijna geheel door van mjjn stuk raakte. Toen zy mij zoo openhartig en helder aanzag, bleek mij, dat zy kort geleden geschreid moést hebben. „En wat zegt uw papa er van?" vroeg ik. „Mijn papa? Dien heb ik. nooit gevreesd in zaken, welke ik rechtvaardig achtte. Daartoe is hy veel te goed en hij geeft in den regel zijne verwende dochter toch toe. Een harden strijd heeft het trou wens ditmaal gekost en de prijs, dien men er voor van mij eischt, is waarlijk niet gering." Met moeite onderdrukte zij hare aandoeningen en vervolgde „Toen ik gisteren die vraag tot u richtte, wist ik echter nog niet hoe alles zou afloopen." „En toch deedt gij de vraag? "Wat bewoog u daartoe?" „Het was voorloopig een slag in het wild. Maar kom, laat ons den tyd niet verpraten. Ofschoon waarschijnlijk in heel Grafenwalde geen ménsch verstand heeft van muziek, buiten ons tweeën, zoo willen wij niettemin al ons best doen om eer van ons werk te hebben. Omtrent uwe muzikale talenten heb ik reeds veel in de residentie gehoord, waar gjj op eene soirée by uw oom gespeeld hebt." Intusschen liet zy als praeludium allerlei accoor- den hooren, welke my ook van haar talent veel lieten verwachten. Behoef ik veel van het heerlijke werk des grooten meesters te zeggen? Het getuigt voor zichzelf. - "Van afdeeling tot afdeeling werd ik meer en meer door de grondige opvatting dezer jonge dame ver rast. Verrassend schoon bracht zij de fijne nuances tot haar recht en op zoo origineele wijze, dat het bekende werk mij nieuw voorkwam. En wat my het meest verwonderde, was, dat zy ondanks haarfijn detailleeren toch aan het verhevene van het geheele werk geen afbreuk deed. Toen het laatste accoord der schoone rondo met een sterk fortissimo ein digde, keek zij op, knikte mij vriendelijk toe en zeide „Dat was muziek! We spelen het wel klaar. Viool en klavier hebben elkaar de hand gereikt die vriendschap zal duurzaam zyn." Ik maakte eene korte buiging en antwoordde: „Gy hebt mjj meegesleept, en meer dan ooit heb ik gevoeld, dat een zoodanig samenspelen aan het genot van zulk een werk eerst de hoogste wijding verleent. Ik dank u daarvoor." „Dank mjj niet voor een talent, dat God mij schonk," antwoordde zij ernstig. Ik hoor het woord „dank" niet gaarne. Meestal is het zinledig. Laat ons tevreden zijn met ons beiderzijdsch genot." Alsof zjj over iets nadacht, keek zy eenige minuten voor zich, daarop vervolgde zjj „Voor gjj heen gaat, één verzoekBeoordeel my niet naar de onaangename uren, die ik u bereid heb en dat nog wel uit zuiver egoïsme. Ik wilde en kon mjj niet door graaf Werdenstein aan tafel laten brengen en greep dus de laatste en eenige redding, die gij my boodt. Ik erken dat ik mjj weer eenmaal bezondigd heb aan de vormen, die hier boven alles gaan. Als ik my echter zoo schik ken en plooien moest als papa en juffrouw Neveling het verlangen, dan zou ik mjjzelve spoedig niet meer herkennen. Zijn, niet schijnen schreef rnyne goede te vroeg gestorven moeder in mijn gezangboek. Dien raad volg ik op, zooveel ik kan, misschien niet altijd goed, maar ik beproef het toch. Mjjne moeder verloor ik vroeg, mijn vader verwendde mij, aan mjjne zusters heb ik niets. Een traan welde op in haar oog en ik viel haar in de rede. „Gjj lijdt aan een innerljjken tweestrijd, waarin gjj niet weet te beslissen kon ik u helpen, ik deed het van harte." „Ik heb geen hulp noodig", antwoordde zjj op treurigen toon. „Ik vermoed wel dat gij dit aan matigend zult vinden, maar waarom zou ook een meisje zichzelve niet weten te helpen. Geloof my, ik strjjd een harden strjjd, maar ik strjjd met moed. Het was bjjna of zjj berouw had zóó vertrouwe lijk geweest te zijn, want spoedig liet zjj op geheel anderen toon volgen: „Tot weerziens, morgen ochtend, mjjnheer Raaf." Ik nam afscheid. Langzaam liep ik de Heeren- straat ten einde, nog in gedachten verzonken over het gehoorde. Was dat „mijne dochter Caroline", het meisje dat van overmoed en levenslust tintelde? Was dit haar ware aard en waren de overmoedige buien slechts het masker? Ondoorgrondelijk, had ik haar tot dusverre genoemd, thans meende ik den waren kern van haar karakter ontdekt te hebben. In de nabjjheid van het raadhuis ontmoette mjj mjjn vereerde vriend, de heer burgemeester. Zeer druk, als altjjd, liep hjj met zjjne korte stapjes recht op mij af, drukte mjj de hand, en sprak mjj met een bijzonder gewichtig gelaat aan „Een woordje slechts, mjjnheer, heel Grafenwalde is vol van het aanstaande concert. Ik bid u, zeg mij toch wat er aan de hand is. Ik word met vra gen bestormd en weet zelf niets." Ik verhaalde hem, wat ik zelf wist. „Zoo zoo dat is van groot gewicht Zoolang Grafenwalde bestaat, is dat nog niet voorgekomen De dochter van den commandant geeft een concert voor de armen? Dat is van belang. Brandijzer moet er dadeljjk een artikel over in het weekblad schrjj ven." „Gij hebt gestudeerd, mynheer Raaf, zeg mij, zou het niet goed zyn als ik voor deze zaak eene buitengewone raadszitting liet houden?" „Mjjn waarde burgemeester, doe wat ge niet laten kunt, viel ik hem ongeduldig in de rede. Maar vóór alles, zorg dat er veel toehoorders komen." ^Daarvoor zal ik zorgen. Zwarterok en witte das PRIJS DER ADVERTENTIEN: Van 1—6 regels 1.05. Iedere regel te eer f AlTfa Grootere letters naar plaatsruimte. Toot het Ineee* seeren buiten de stad wordt 0.10 berekend. zal wel het voorgeschreven kleed voor de bezoe kers mogen wezenGoedenmorgen, mjjnheer Raaf." En nog eenmaal spoedde hjj zich naar het Raadhuis. Als een loopend vuurtje was de faam van ons concert door de stad verspreid. Dat de dochter van den commandant een concert ten behoeve eener arme burgervrouw gaf, dat was ten eenemale met elk gebruik in strjjd. De kloof tusschen adel, officieren en hoogere beambten aan de eene zijde en de burgers aan de andere zjjde, was toen vooral in eene kleine stad zoo breed, dat aan geen* toenadering te denken viel. Zelfs tot Runkels huis was het gerucht door gedrongen. Hij wachtte mjj nieuwsgierig op en de blijdschap straalde hem van 't gelaat, f „Een kosteljjk meisje," zeide»hjj, tt>en ik hem alles verteld had. Toen ik dien middag, later dan gewoonlijk, naar de „Blauwe Os" ging om mijn middagmaal te ge bruiken, kwam ik tot mjjne groote verrassing mjjn ouden buurman uit den postwagen tegen. Wy herkenden elkaar terstond. Verbaasd staarde hjj mij aan en wilde schuw voor mjj uit den weg gaan. Maar ik zag niet in waarom ik mij voor den man zou schamen en sprak hem vriendelijk aan. De toen vrjj sterk heerschende jodenhaat was mjj, ronduit gezegd, een gruwel. Ik weet zeer goed, dat de joden vele eigenaardigheden hebben, waarmee wjj ons niet vereenigen kunnen, maar van hunnen kant zullen zjj in ons wel zoovele bijzondere hoedanig heden zien, die hun onaangenaam voorkomen, dat de schaal veilig in balans gehouden kan worden. Waarom zou een volksstam, uit welke de Chris telijke godsdienst voortgesproten is, die zich onder eene meer dan duizendjarige vervolging staande wist te houden met geen ander wapen dan een diep ge worteld gevoel van eigenwaarde, waarom zou zulk een volksstam minder in aanzien behoeven te zjjn dan een ander. Zoo dacht ik, maar zoo dachten de anderen niet. In myne jongelingsjaren was het een jood nog in vele plaatsen van Duitschland bjjna onmogelijk om burger te worden en overal werden hem de grootste moeieljjkheden in den weg gelegd. Myn vriend, Izaak Bileam was zjjn naam, was toentertijd de eenige Israëliet in Grafenwalde en zjjn lot moet niet benijdenswaardig geweest zjjn. Door oud en jong bespot, werd hjj, geloof ik niet tot dekategorie „mensch" gerekend. Alleen wanneer de Christenen, wat dikwijls genoeg gebeurde, hem noodig hadden, drukten zjj gaarne een oog toe en noemden hem, wat ik eens zelf toevallig van een luitenant hoorde: „Lieve, beste Izaak." Hy han delde in alles en nog wat, hjj kocht oude kleederen .en leende geld op wissels. Hy' verdiende zeker veel geld. Toen ik hem nu lachend vroeg, hoe hem de tocht op den bok bevallen was, antwoordde hjj onderdanig „Goed, edele heer! As je meent, dat Izaak voor dien prjjs wel altjjd op den bok zou willen zitten. Maar as mjjnheer nu al meer dan veertien dagen hier is en ik heb hem nog niet eenmaal gezien!" ,,"Wy hadden zaken kunnen doen met elkander. Izaak handelt in alles. Nu later dan eens, mjjnheer." Met eeno diepe buiging en de muts in de hand verwijderde hjj zich. Het gesprek, dat slechts weinige minuten ge duurd had, had niettemin een kring van nieuws gierigen om ons verzameld. Op straat met Bileam te staan spreken, dat scheen zóó ongehoord, dat allen mij verbaasd aanzagen. De hospita had met zeer veel zorg myn Zondags eten klaar gemaakt, maar niets smaakte mjj. Ik was uit mjjn humeur en ik wist niet waarom. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1886 | | pagina 1