MIJNE DOCHTER CAROLINE. F. VON BÜLOW. <§eze iQourant wordt dagelijks, met uitzondering 7an fon- en feestdagen, uitgegeven. N°. 8170. Donderdag 7 October. A°. 1886. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 8 maanden1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. VAN I. Zoo was ik dan eindelijk aan het groote post huis in de residentie aangekomen en, ofschoon meer dood dan levend, zou ik nu tot loon voor myn snelpostrit van drie en twintig uren ten slotte nog van den wal in de sloot geraken, met andere woorden de tamelijk gemakkelijke coupé, waarin ik tot dusverre gezeten had, verruilen voor het folterwerktuig eener ante-deluviaansche dorpsdili gence en den goeden straatweg voor een ohge- baanden zandweg. Moede en uitgeput had ik mij neergezet op een steen voor de groote poort, liet ik mjj door de October-middagzon beschijnen en beproefde met philosophische beschouwingen mijne juist niet aangename stemming wat op te wekken. Philosophische beschouwingen aan de poort van een posthuis! "Waren de oogen mij daarbij niet half toegevallen, aan stof zou het mij niet ontbro ken hebben. Thans trokken de beelden van den zich voor mij ontsluitenden kaleidoscoop slechts bij horten en stooten aan mijn oog voorbij, al naar gelang mijn hoofd in zijne bedenkelijke bewegingen door de eene of andere bijzondere omstandigheid tot opheffen gedwongen werd. Welk een bedrijvig, schijnbaar verward en toch zoo juist geregeld leven, een eeuwig komen en gaan, eene eeuwigdurende beweging der machine, welke met hare paarden, groote en kleine wagens, pakken en menschen, brieven en briefbestellers, zweepgeklap en hoorngeschal, gelijkmatig voort- werkte, onbekommerd om tijd en uur, Zon- of feestdag, regen of zonneschijn. Hoeveel vreugde en hoop, hoevele zorgvolle uren mochten in die enkele minuut door de rusteloos voortwerkende handen voor oud en jong, rijk en arm bereid worden! Daar reed de met zes paarden bespannen snelpost door de poort, vroolijke, stralende gezichten keken door de ruiten, met zakdoeken werd een welkom gewuifd, de bruid vliegt den bruidegom in de armen. Dicht daarbij drukt een oud moedertje nog een laatsten kus op het voorhoofd van den eenigen zoon, die voor jaren in den vreemde trekt. De postbode snelt mij voorbij wat mag hy in die groote lederen tasch dragen? Is het de laatste wensch van een stervende, die zyn kind nog een maal in de oogen wil zien, of is het de juichkreet „my is een zoon geboren?" Myne wysgeerige beschouwingen hadden my ver- moedelyk op andere oogenblikken in de ernstigste mymeringen over het onbeteekenende van ons be staan verdiept, doch de schoonste philosophieën gingen voortdurend in lichte, afgebroken sluime ringen verloren. En het was ook de schuld van dat telkens indommelen, dat ik verschrikt opsprong, toen ik eene dreunende stem hoorde roepen „Nummer 11, post naar Grafenwalde!" Alle prachtige gedachten over de veranderiykheid der dingen, welke mij nog droomend omzweefden, waren opeens verdwenen; want nummer 11, post naar Grafenwalde, dat moest ik zyn. Ik haalde myn bewys voor den dag. Juist! Dat was mijn nummer. Ik sprong op en keek op myn horloge. Ook juist! Tien minuten over éénen, om halftwee vertrok de wagen en myne bagage moest nog gewogen worden! Een weinig styf in de beenen en slaperig stapte ik naar het bureau. „Verkeerd aangegeven, dat kost twee Silber- groschen boete per stuk", riep my de eigenaar van de dreunende stem, die my wakker geschrikt had, reeds uit de verte tegemoet. „Maar „Daar komt geen maar by te pas. Zes stuks, dat maakt twaalf Silbergroschen." „Maar, myn waarde heer," bracht ik bescheiden in 't midden, „daar staat toch duideiykPassagiers- goed van den heer Karei Raaf van Blumenau naar Grafenwalde." „Onzin! Blumenau ken ik niet." „Dat is toch ook een poststation." „Duivelsche kerel, zal je nu zwijgen of je komt heelemaal niet mee." „Dan zal ik myn beklag indienen bij Zyne Excel lentie den postmeester-generaal van „Dat moet je zelf weten," viel de lomperd my in de reden. Hy bromde nu nog wat van onbeschaamd heid, vermetelheid en zoo voort, zoodat ik veel lust had om hem het eerste het beste stuk bagage naar het hoofd te werpenmaar gelukkig herinnerde ik my nog in tyds, dat een vergryp tegen ryksamb- tenaren steeds een der gevaarlykste uitspanningen was, die men zich kan veroorlooven en ik ver kropte dus myne ergernis, betaalde de boete zonder verdere aanmerkingen, maar maakte allerlei ver- schrikkelyke plannen om wraak te nemen op dit postbureau. Myne gedachten daarover werden echter afgebroken door de uitnoodiging om in te stygen. Daar stonden de beide wagens met zes plaatsen ik zie ze nog voor my, die smalle, lage, gele kasten met kleine ruitjes tusschen hooge wielen. Myne medereizigers hadden hunne plaatsen reeds ingenomen en zoo moest ik dan ook wel besluiten om naar binnen te kruipen door de smalle deur, die onmiddellyk achter my dichtgeslagen werd. Oef, daar zat ik vastgeklemd tusschen nummer negen en nummer tien. Het is onmogelyk, zeide ik by myzelven, „het hier negen lange uren uit te hou den. "Waarom had ik ook geen extrapost genomen Misschien kon ik dat nog wel. Maar ik draalde te lang, uist wilde ik de deur weer open maken, toen de wagen zich in beweging zette. Te laat! Myn noodlot kon ik niet meer ontgaan! Ik ben van nature een beetje lichtgeraakt en heb altyd eenigen tyd noodig vóór myne gemoedsbe wegingen weer tot kalmte zyn gekomen. Dat de geheele toestand niet geschikt was om een gun- stigen invloed op myne stemming uit te oefenen, was dus verklaarbaar. Verdrietig over mij zeiven, geërgerd door de geheele postinrichting, zocht ik een blik door de kleine geopende raampjes op de buitenwereld te werpen. Maar al te spoedig was het ook daarmee gedaan; wy reden de poort uit, de postiljon blies uit alle macht zyn deuntje, dan kwam de voorstad, de huizen werden zeldzamer, nog een stukje op den spiegelgladden straatweg, plotseling sloegen wy een hoek om, toen hobbelde de wagen over een hoop steenen en. wy rolden door het mulle zand. Nog altyd had ik myn reisgezelschap met geen blik verwaardigd. Ik wilde myne ergernis in den slaap vergeten en deed eene poging om my wat lager te laten glyden en tegen de leuning myner zitplaats eene gemakkelyker houding aan te nemen. Maar het bleef by de pogingde steile, harde rug leuning bood geen plaats voor eene gemakkelijke houding. Myn vader was gewoon by alle onaange. naamheden des levens te zeggenGeen ding is zóó slecht of er is nog wel wat goeds aan te vinden, als men het maar zoekt; en de mensch die geen meester over zyne stemming is, is niet waard dat de zon hem heden beschynt en de regen hem morgen verfrischt. Gelukkig herinnerde ik my dat nog in tyds en ik wilde eene remedie voor myne misnoegdheid vinden door my wat met myne lotgenooten te onderhouden. Geen van hen had nog een woord gesproken. Ik liet myn blik langzaam PRIJS DER ADVERTENTIEN: Van 16 regels 1.05. Iedere regel meer/ 0.171, Grootere letters naar plaatsruimte. Voor bet incas- seeren buiten de stad wordt 0.10 berekend. rondgaan. Myn oude buurman ter rechterzyde was blykbaar een Joodsch handelaar, die in allerlei be rekeningen verdiept scheen over zyne zaken. Zyn reisgezelschap bestond blijkbaar niet voor hem. Myn buurman links droeg al de kenteekenen van een predikant. Hy zat vergeefsche pogingen te doen om wat in zyn zakboek aan te teekenen, maar de wagen hotste zoo verschrikkelyk, dat het bij de poging moest blyven. Op de andere bank zaten twee dames. Daar eene reisdeken beider knieën dekte, had ik eenig recht om aan te nemen dat zy bij elkander behoorden. Overigens was dit uit niets op te maken, want ook zij hadden nog geen woord met elkander ge wisseld. De oudste, ik schatte haar op om en naby de zestig, moest, naar het lange bovenlyf te oor- deelen, zeer groot zyn. Dor en mager van voor komen had haar gezicht iets, dat aan een vogel deed denken, doch geleek het meer op eene vinnige kakatoe dan op eene zachte nachtegaal. Op dat bleeke rimpelige gelaat was nergens eenige scha keering van rood waar te nemen dan op haar neus. De jonge dame aan hare zyde of het hare doch ter of eene nicht was, bleef voorloopig nog de vraag was, te oordeelen naar den kleinen mend, de frissche lippen en het kuiltje in hare kin, het eenige wat men van haar gelaat kon zien, eene lieve verschyning. Het schemerdonker van den hoek, waarin zy zich teruggetrokken hadden en de groote, zeker wel met opzet naar voren getrokken hoedrand ver oorloofden niet om verder dan tot eene gissing te geraken. Af en toe gleed eene uitdrukking van wrevel langs de lippen en hare kleine handjes plukten langzaam een theeroos stuk. Ik was drieëntwintig jaren. Geen wonder dus, dat de onschuldige wensch spoedig by my totryp- heid kwam om met de jonge dame een gesprek aan te knoopen, al ware het maar alleen om de verveling te dooden. Ik kuchte een paar malen en niet zonder onbeholpenheid ving ik het gesprek aan met de zeker geheel schuldelooze woorden „Gaat u ook naar Grafenwalde, mejuffrouw?" De vraag was nauwelyks gedaan, of de roode neus van hare lange buurvrouw boog verontwaar digd naar voren en met eene scherpe bitse stem kreeg ik ten antwoord „Het is der juffrouw verboden op reis met een vreemden man te spreken." Op dit zelfde oogenblik kreeg de strooien hoed in den hoek een ruk, twee oogleden met lange zwarte wimpers werden opgeslagen, een spottend lachje gleed langs den schoonen mond, een veel- beteekenend schouderophalen volgde, de hoed kreeg opnieuw een ruk naar voren en het meisje nam hare vorige houding in den hoek weer in. De roode neus stak weer spits naar voren, myn buurman de proponent keek door 't eene venster, de koop man staarde door 't andere en ik keek voor my uit, als een schooljongen, die op zyn nummer gezet is. Afgehandeld! Toch nam ik my voor onder geen omstandigheden myn humor weder prys te geven, nu ik hem eenmaal teruggevonden had. „Eene zeer interessante omstreek, vindt u ook niet, mynheer?", dus wendde ik my tot myn buurman links. „Geheel van uwe meening, vooral wanneer we nog een uur verder zyn, in myne goboorteplaats, waar de zandbergen beginnen. Zy geven aan de ook hier zoo overweldigend goddelyke natuur eene nog verhoogde bekoorlykheid,antwoordde de man met eene overredingskracht, die niet zonder indruk op my bleef. (Wordt vervolgd.) LEIBSCH ?Ü3is DAGBLAD.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1886 | | pagina 1