U\ 8159. Trijdag 24 ^epteiixtoei*. A0. 1886. Dit nummer bestaat uit Twee Bladen. De Millioenen-rede. <§eze <Qourant wordt dagelijks, met uitzondering ran §on- en feestdagen, uitgegeven. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 8 maanden1.10. Franco per poBt1-40. Afzonderlijke Nommere0.05. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Van 16 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17$. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het ineas- seeren buiten de stad wordt f 0.10 berekend. In de heden gehouden zitting der Tweede Kamer werd de Staatsbegrooting voor 1887 ingediend, in verband waarmede de minister van financiën eene redevoering hield, waaraan we het volgende ont- leenen By de verschillende begrootingsontwerpen wor den de uitgaven geraamd tot een gezamenlijk be drag van /"133,429,270.45s of ƒ885,621.52 meer dan de voor 1886 bereids toegestane kredieten, ad /"132,543,648.93s. Ter vergelijking van de uitgaven voor den alge- meenen dienst, voor de beide genoemde jaren ge vorderd, diene het volgende: Voor de buitengewone uitgaven werd toegestaan, resp. aangevraagd in 1886 19,639,970 en in 1887 17,685,780. Trekt men deze cijfers af van de geraamde totaaluitgaven der onderwerpelyke Staatsbegrotin gen, dan verkrijgt men als uitgaven voor den algemeenen dienst: voor 1886 115,685,513.93s en voor 1887 /115,743,490.45s en dus voor 1887 per saldo méér dan voor 1886 57,976.52. Omtrent de raming der middelen valt het vol gende op te merken: de geheele opbrengst wordt geraamd op 116,297,225, die voor 1886 was oor spronkelijk geraamd op 115,149,065. De raming voor 1887 is dus hooger ƒ1,148,160. Vergeleken met de raming voor 1886, dat is dus met het in den ramingsstaat uitgetrokken cij fer, vermeerderd met de hoogere opbrengst die het gevolg is van latere wijzigingen in sommige be lastingen, dan vindt men als totale raming der ontvangsten voor 1886 117,805,760, voor 1887 ƒ116,297,225, en dus eene lagere raming voor 1887 van ƒ1,508,535. De geheele begrooting van uitgaven voor 1887 bedraagt 133,429,270.45s, de raming der middelen ƒ116,297,225, en het geheele tekort voor het dienst jaar 1887 ƒ17,132,045.455. Onder het zooeven genoemde bedrag van ƒ133,429,270,455 is begrepen de som van 17,685,780 wegens buitengewone uitgaven, zoodat de gewone uitgaven voor 1887 bedragen /115,743,490,45s. Daarentegen komen onder het voor de middelen geraamd bedrag van ƒ116,297,225 vier posten voor, welke naar het inzien van den minister als buitengewone ontvangsten zyn aan te merken, te weten: eene bydrage uit het fonds der koopprijzen van domeinen ƒ250,000, eene bijdrage van Rotter dam in de kosten der verbetering van den "Water weg 300,000, twee bydragen voor de verlegging van den Maasmond ƒ140,000, restitutie door ge meenten wegens hun aandeel in de kwade posten (personeelebelasting) ƒ530,000,tezamen ƒ1,220,000. De gewone middelen voor 1887 beloopen derhalve 115,077,225 en het nadeelig verschil tusschen de zoogenaamde gewone ontvangsten en uitgaven 666,265.45s, hetwelk wordt opgewogen door eene besparing van ongeveer hetzelfde bedrag op de gewone uitgaven, wegens rente der kapitalen inge schreven op het Grootboek der Nationale Schuld tot verzekering van de inwisseling van muntbiljetten, en tot dekking waarvan nieuwe middelen van ontvangst naar 's ministers meening, niet behoeven aangewezen te worden. Uit hetgeen voorafgaat blijkt dat nader zal moeten voorzien worden in de tekorten over de jaren: 1884 ten bedrage van 1,304,727.78s, 1885 geraamd op ƒ6,610,665.925, 1886 geraamd op 7,519.723.935 en 1887 geraamd op 17,132,045,45s, totaal ƒ32,567,163.10, waartegenover nog beschik baar is bet saldo der geldleening van 1884 ten be drage van 6,619,071.26s, zoodat blyft ƒ25,948,092, tot dekking waarvan de noodige gelden, naar het zich laat aanzien, zullen moeten gevonden worden door geldleening. Deze zal echter in het jaar 1887 nog niet noodig zyn, maar tijdelijke versterking van 's lands kas door uitgifte van vlottende schuld, zal in den loop van dat jaar hoogst waarschijnlijk niet uitblijven. Het vooruitzicht op zoodanige leening behoeft intusschen onder de gegeven omstandigheden, althans in de naaste toekomst, wel stof tot aan houdende zorg, maar niet tot bezorgdheid op te leveren, mits slechts de tegenwoordige vrij bevre digende toestand van 's lands financiën bewaard bljjve. Dat hiervoor uitzicht bestaat, mag volgens het inzien van den minister, op redelijke gronden verwacht worden. Zijne meening dat de toestand voor het tegen woordige vr\j bevredigend te noemen is, steunt voornamelijk op eene vergelijking met hetgeen vroeger hier te lande en thans nog elders wordt waargenomen. Gaarne erkent hjj dat andere op vattingen nopens hetgeen onder een gunstigen finantieelen toestand te verstaan is, mogelijk en te verdedigen zijn, maar juist omdat dergelijke op vattingen alleen op subjectieve meeningen kunnen berusten, komt de door hem gebruikte maatstaf van vergelijking tusschen hetgeen is en hetgeen was en elders is, voor eene onpartijdige beoordee ling de beste voor. En dan aarzelt hy niet de be wering uit te spreken, dat er tegenwoordig op on derscheidene lichtpunten in den toestand onzer financiën te wijzen valt. Voor eene vergelijking met vroeger vermeent hjj te kunnen volstaan met eene verwijzing naar de cijfers der Staatsrekeningen, in het bijzonder naar die, welke op de gewone ontvangsten en uitgaven betrekking hebben. Gemakshalve heeft hjj van die laatsten een bij zjjne redevoering gevoegd graphisch overzicht doen vervaardigen. Daaruit bly'kt duidelijk dat de groote en chronische tekorten op den gewonen dienst sedert 1871 hebben plaats gemaakt voor elkander afwisselende overschotten en tekorten, zoodat men, over het algemeen genomen, kan zeggen dat inde laatste vijftien jaren, de laatste door de eerste gedekt zijn, en zulks in weerwil dat het bedrag der rente en aflossing van Staatsschuld, als gevolg van den aanleg van groote openbare werken, in dat tijdvak met meer dan 6 millioen gulden 's jaars is toegenomen. Het laatste op dat overzicht aan gegeven jaar, 1885, toont weder een belangrijk overschot aan, en men mag, naar het den minister voorkomt, op goede gronden verwachten dat de lijn der gewone ontvangsten zich ook in 1886 boven de lijn der gewone uitgaven zal blijven bewegen. Die gunstige verhouding nu werd verkregen ondanks de gedruktheid in schier alle takken van handel en nijverheid over de geheele beschaafde wereld, waaraan bijgevolg ook ons land niet kon ontkomen, en die zich hier, gelijk elders, afspiegelt in de op brengst van 's Rijks middelen. De gunstige verhouding is toe te schrijven eenerzijds aan de opbrengst van sommige nieuwe of verhoogde belastingen, waartoe door de Wet gevende Macht in de laatste jaren besloten is, anderzijds aan het krachtig streven der Regeering om de uitgaven binnen de grenzen van hetgeen onvermijdelijk noodig is, te beperken. Blijft men in die richting voortwerken, dan is de finantiëele toestand, althans voor de naaste toekomst, alles zins bemoedigend. Want bij de herlevendiging van handel en nijverheid en de minister voedt de hoop dat thans of weldra het keerpunt der tegenwoor dige beweging zal bereikt zijn zullen 's lands bronnen van inkomsten weder, evenals vroeger, ruimer gaan vloeien. Tegenover de lichtpunten, waarop hij de aandacht vestigde, is echter ook eene schaduwzijde waar te nemen. Onderscheidene der sedert geruimen tijd bestaande, steeds in opbrengst toenemende belastingen werden toch stationnair of wierpen zelfs minder af. Met verwijzing naar de daaromtrent in September 1885 medegedeelde berekeningen, vestigde de minister ook thans op die cijfers de bijzondere aandacht. De opbrengst van alle middelen, na aftrek van hetgeen door geldleening en nieuwe of verhoogde middelen van ontvangst verkregen is, bedroeg namelijk: voor 1881 ƒ111,304,716.31, voor 1882 ƒ111,401,553.485, voor 1883 ƒ110,905,615.56, voor 1884 ƒ111,399,940.44, voor 1885 (voorloopige opgaaf) ƒ111,809,909.56 en zal volgens de raming voor de beide volgende jaren nog iets minder zijn. De vermoedelijke oorzaak van dit verschijnsel stipte de minister zooeven reeds aan, en het verschijnsel zelf komt hem daarom niet bepaald verontrustend voor. Als een gevolg van den straks genoemden ge- drukten toestand moet echter, tot dekking van de gewone uitgaven, de heffing van vijf buitenge wone opcenten op het personeel nog voor het dienstjaar 1887 1888 voorgesteld worden. Nog eene enkele opmerking over het tekort waarmede deze Staatsbegrooting sluit: Bjj de medegedeelde berekening van het gewoon tekort heeft de minister zich er toe bepaald om van het totaal der aangevraagde kredieten voor uitgaven af te trekken eene som van ƒ600,000, waaromtrent met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat zy niet zal worden uitgegeven. Tegen die voorstelling ligt, naar het den minister voorkomt, de tegenwerping voor de hand, dat de bekend geworden uitkomsten van de diensten der laatste jaren een grooteren aftrek wettigen, en hij wenschte daarom de redenen op te geven, die hem bewogen hebben in deze niet verder te gaan dan by de bovenbedoelde berekening geschiedde. By oppervlakkige beschouwing zyn de zooge naamde besparingen op de voor vroegere jaren toege stane uitgaven, inderdaad aanzieniyk. Zy bedroegen: voor 1883 ƒ5,911,694.79, voor 1884 12,306,071.39s en voor 1885 (voorloopige opgaaf) ƒ13,038,619.07. Het grootste gedeelte daarvan intusschen is geene eigeniyke besparing, maar slechts als een uitge stelde uitgaaf te beschouwen. Daartoe behooren byv. de niet gebruikte kredieten: 1883. 1884. 1885. (voorl. opg.) voor ontmun ting van zilver 5,000,000 5,000,000 voor de ver betering van den Rotterdam- schen Water weg 1,045 86,698 voor de ver legging van den Maasmond 9,805 912,744 1,321^869 voor den aan leg van hetMer- wede-Kanaal 2,231,920 1,360,955 825,434 ƒ2,242,770 7,360,397 ƒ7,146,803 welke sommen natuurlyk by eene berekening der vermoedelyke toekomstige besparingen op den gewonen dienst, geheel buiten aanmerking moeten blyven. By verdere ontleding der straks medegedeelde cyfers blijkt voorts, dat ook op een groot gedeelte van hetgeen in die jaren op andere dan de boven bedoelde kredieten niet werd uitgegeven, voor de naaste toekomst niet te rekenen valt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1886 | | pagina 1