#0% N°. 8155. 3iaandag £20 September A0. 1886. KRACHT NAAR KRUIS. mm %P K- - u - feze Qourant wordt dagelijks, met uitzondering van fon- en feestdagen, uitgegeven. PEUS DEZER COURANT: Yoor Leiden per 3 mauiden1.10. Franco per poet Afzonderlijke Sommen°-05- PRIJS DER AD VERTEN TIEN Van 1—6 regels/1.05. Iedere regel meer/0.1?i. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incae- eeeren hniten de stad wordt 0.10 berekend. 1) EENE SCHETS VAN JP. J. ANDRIESSEN. En de wereld noemde haar ongelukkig eu be klaagde haar. En wel was zü ongelukkig en beklagenswaardig, de arme vrouw, toen ze daar stond bij 't ljjk van den echtgenoot, haar na een langdurig lijden ont nomen. Wat al ernstige dagen en uren had ze aan zjjn ziekbed doorgebracht, en toch, geen mensche- lyke kunst of wetenschap, geen liefderijke zorg en verpleging hadden don man in X leven kunnen houden, die met zijn dood alles usee int graf nam en eene hulpbehoevende weduwe traet drie nog jonge kindereer, achterliet. Hulpbehoevend! Ja, dat zeiden hare vrienden, —hare kennissen, dat - zei de werelden algemeen ging de klaagtoon 'op: „Die arme vrouw! Wat moet -er van haar >en -hare kinderen worden!" En zeker dacht ook z-y «oo, toen daar die twee oogen zich bloten, die haar steeds zoo vriendelijk en liefde vol hadden aangezien, toen tdie mond niet meer sprak, die slechts woorden der liefde >en des vredes voor haar had gehad, toen 'die handen koud en gevodlloos waren, wior warme druk haar zoo menigmaal een 'toeken van liefde en goedkeuring gegeven hadden, die zoo dikwerf het «egel hadden gedrukt op de troostvolle en bemoedigende woorden, weifee hy haar had toegesproken, die handen, die voor haar en hare kinderen liet dagé'yksch brood verdiend hadden. Geen woaader dan ook, dat de weduwe Van Deern zich op dat ocgenblik diep ongelukkig, verlaten en hulpbehoevend gevoelde, geen wonder, dat er in haar hart eer. oproer van gewaarwordingen -stormde en ze met bitteren wee moed uitriep: „Aöh! met hem vlood dlmjjn levens geluk daarheen!" Maar toen 'de dagen voorby waren tusschen den sterfdag en dien der begrafenis, die drukke, woelige dagen, waarin zooveel te regelen en te beschikken valt, slie dagen vol beslommering, waarin zooveel afleiding belet om ma te denken, die dagen, waarin bij elk vriendenbezoek de smart opnieuw wordt op gewekt en de tranen telkenmale weder vloeien, waarin 't spreken over de ziekte en hst sterven, 't verhaal van de vele angsten en bekommeringen aan 't Giek- en sterfbed van <4en geliefds, een stof zyn, die nooit verveelt, al schijjnt de gedtarige her haling dat te moeten doen, toen die ityd om was, waarin men honderden mailen 't geleden leed nog eene doorleeft, en er eene zekere weemoedige zaligheid in vindt, om dat zoovele honderde malen be doorleven; toen eindelijk 't lyk de deur uit en "tt voor haar gevoel was, als of de afgestorvene voor de tweede maal gestorven was; toen al de bloed verwanten en vrienden, die by de begrafenis tegen woordig waren geweest, vertrokken waren; toen ze de kinderen naar bed gebracht en hare vader- looze weesjes een dubbelen kus had gegeven, als wilde zy hen schadeloos stellen voor 't gemis van vader, toen gevoelde de weduwe Van Doorn zich alleen en verlaten. Ge vindt ze daar zitten in hare huiskamer, anders zoo gezellig door 't vuur, dat aan den open haard brandt en de petroleumlamp, die een vriendelijk licht over al de voorwerpen verspreidt, maar thans, ten minste in hare schatting, zoo eenzaam en verlaten, als eene kamer kan zyn. In h a r e schatting. Want hoe menigen avond zat ze daar zoo, als haar Eduard nog op 't kantoor was, waar hij als eerste boek houder, steeds 't eerst kwam en 't laatst wegging Maar dan had zy de overtuiging, dat, als de pen dule zóó en zóó laat stond, die ledige stoel zou worden ingenomen, en dat daar tegenover haar een vriendelijk en innemend gelaat zou zitten, dat na de vermoeienis en de inspanning van den dagarbeid, frischheid en ontspanning zocht in 't gesprek met haar. Dan wist zy, dat er straks hevig aan de huis schel zou worden getrokken, en dat de welbekende stap in den gang spoedig zou worden gevolgd door 't openen van de kamerdeur, door 't binnentreden van een vroolyk gelaat en dat haar 't gewone „goeden avond wyfje!" zou worden toegeroepen, terwyl Eduard zich niet zou ontkleeden vóór hij haar een welkomstkus had gegeven. Thans, niets van dat alles. Alleen met hare smart, geheel alleen! In zyne geheele grootheid gevoelde zy al t zware van 't verlies, hetwelk zy geleden had. Ba daarbij kwam eene andere gedachte by haar op, di<o zich zoo geheel en al met hare eenzaam heid vereenzelvigde, de gedachte dat nu de opvoe ding barer kinderen alleen op hare schouders rustte. En daarbij voegde zich als eene benauwende nacht merrie het, beold van de..taokoinst,-eone.toekomst, waarin zy sdhier geen blak durfde slaan, daar die haar armoede en gebrek in 't verschiet deed zien. En nog, wat haar zelf aangaat, zou dat denkbeeld haar niet zoozeer benauwd hebben, ware t niet het drietal geweest, wier toekomst met de hare zoo mauw verbonden was. Hare kinderen toch moesten ■niet alleen sgevoed en gekleed worden, zy moesten ook opvoeding genieten, zy moesten ondorwys ont vangen, om eenmaal .in den stand te kunnen op treden, waarin zij geboren en grootgebracht waren. "Waarvan dit alles te bestrijden? Geen wonder dan mok, dat ze daar neerzit als tiet beeld van rouw en smart. Als ge haar daar zoo hadt zien zittea in haar rouwgewaad, hetwelk de blankheid harer reeds blanke huid neg verhoogde, •den arm onder 't hoofd en de hand boven de be traande ocgen, gy zoudt gemeend hebben, een dier .groote Engelsche platen vóór u belichaamd te zien, waarin de stift des teekenaars zooveel uitdrukking gelegd heeft, zooveel, wat u stof tot nadenken, nog meer -oorzaak tot gevoel geeft, platen, waarin ■de kunstenaar zijn geheele talent voor u heeft uit gestort, waarin hy welsprekender taal voert, dan hij u in woorden had kunnen schenken. Een tijd lang had Ejj zoo gezeten, toen 't was, ■of haar eer.e engelenstem toefluisterde: ,„Gy, klein- galoovigeWorden niet twee muschjes voor een penningske verkocht, en nochtans, niet een daar van zal op de aarde vallen, zonder den wil uws hamelschen Yaders! En gaat gy niet vele daarvan te boven?" Toen was X haar, alsof haar Eduard nog tegenover haar zat en haar toefluisterde „Wat zyt ge bezorgd voor den dag van morgen; elke dag heeft genoeg aan zyn eigen kwaad." 't Was haar, of hjj haar de woorden herhaalde, nog kort voor zyn sterven geuit: „Lieve Emma! bedenk, dat God een man der weduwen en een vader der weezen is." Toen richtte zy het hoofd op, wischte zich de oogen droog en voelde, dat zy daar niet in ledige en hopelooze smart moest nederzitten, toen begreep zy, dat God die haar het kruis op de schouders gelegd had, haar ook wel de kracht zou verleenen, om dat kruis gewillig te dragen, dat zy eene taak te vervullen had, en zy nam het besluit, die taak op zich te nemen, haar plicht te vervullen. Wonderlijk gevoelde zij zich te moede; 't was of er eensklaps een licht voor haar was opgegaan, een licht, dat het donker van straks wegvaagde, en zy bemerkte, dat haar theeketel daar nog on gebruikt stond te razen, en het theegoed nog onaangeroerd vóór haar stond. Ze zette thee en schelde. „Betje," zeide ze tot de dienstmaagd, die binnen kwam, „breng me dat kistje met papieren eens, dat in de kast op de slaapkamer staat." „Het eerste, wat my te doen valt," zeide zy by zich zelve, „is te weten, hoe mijne financiën staan daarnaar moet ik mijne volgende plannen inrichten." Betje zette het kistje met de papieren vóór haar neer en ging de kamer uit. De weduwe deed het open, en wilde juist de papieren er uit nemen, toen er gescheld werd. „Wie kan daar wezen?" vroeg zij aan zich zelve,, met die nieuwsgierigheid, welke ons onwillekeurig aangrijpt, wanneer we op een tyd, dat we niemand of niets verwachten, hooren schellen. Weinige oogenblikken later kwam Betje weer binnen. „Daar is mynheer Reuter, mevrouw, die vraagt, of hij u geen belet doet?" Hoe welkom haar op dezen eenzamen avond het bezoek van den vriend haars overleden echtgenoots ook zou geweest zyn, op dit oogenblik was 't haar onaangenaamdaar 't haar stoorde in de bezigheid,, die als 't ware het begin van de- uitvoering harer gedachten moest zyn. Maar ze kon den bezoeker niet weigeren, die kennelijk dezen avond had uit gekozen, omdat hy wist, dat ze wel behoefte aan toespraak zou hebben. „Verzoek mynheer binnen te komen," hernam, zjgj tot de dienstmaagd. Eenige oogenblikken daarna trad mynheer Reuter {ainnen. Mijnheer Reuter, dien ik thans de eer heb, bij u én te leiden, is, wat men in het kastje voor 't stad thuis noemt een jonkman. Simon Thomas Reuter is een jonkman, dat wil •zeggen, een jonkman van in de vijftig jaren, niet groot van gestalte en tamelyk breed van gelaat, met een grooten mond en kleine oogen en haar van eene twijfelachtige kleur. Een Adonis is de man dus niet. Overigens zou hy, behalve zijne jaren, zijne kleine oogen en zijn grooten mond, wat de wereld noemt, geen kwade party geweest zynwant de man zit er warmpjes in en heeft eene goede betrekking, al krygt hy ook over eenige jaren zijn pensioen. Daarbij heeft hy iets goedaardigs, iets welwillends, dat zyne oogen en mond schier doet vergetenendoch hooren wy, wat hy te zeggen heeft. „Goeden avond, lieve Emma," zegt hy. „Hoe gaat het?" „Hoe zal 't gaan, myn vriend?" antwoordt de weduwe. „Bitter bedroefd, zooals ge wel denken, kunt." „Natuurlijk, natuurlijk! Geen wonder. Daarom, zei ik van middag zoo tegen me zeivenWeetje wat je doet, ouweGa van avond eens naar Emma. Die zal wel behoefte hebben aan opbeuring. En te duivel, dat tref ik, dat ik u alleen vind. Nu blijf ik, als je er niets tegen hebt, een kopje thee by je drinken." „Daar doe je goed aan, vriend Reuter. Doe dan je jas uit en kom wat by me zitten. Ik ben blij, dat je gekomen zijt. Er zyn zaken, waarover ik je wel eens gaarne wilde raadplegen." „Wel te duivel! Dat kon niet beter treffen. Je weet, ik ben een man van zaken, en heb daar, neem het me niet kwalyk, meer verstand van dan gy." „En ge zyt steeds een trouwe vriend van ons huis geweest, Reuter. En dat zegt meer; dat maakt, dat ik openhartig met je spreken kan." „Je hebt natuurlijk neg geen plannen voor de toekomst gemaakt?" „Hoe zou ik dat hebben kunnen doen, Reuter? De laatste dagen hebben my in zooveel beslomme ringen gewikkeld, dat ik letterlyk geen gelegenheid heb gehad, om eens kalm over die toekomst na te denken." (Wordt vervolgd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1886 | | pagina 1