F'euilleton.
Een Rechtsgeding van zonderlingen
samenhang.
8135.
Vrijdag 27 Augustus,
A". 1886.
tgeze iQourant wordt dagelijks, met uitzondering
van gon- en feestdagen, uitgegeven.
ÊÜO
t*
LEIDSCÏÏ
DAGBLAD.
PItUS DEZER COURANT:
Y«M Lafiden p«r 8 maandon1*10.
Tfranoo yer poat1-40*
Afisonderlijke Nommore0.05.
PRIJS DER ADVERTENTTEN:
Van 1G regels ƒ1.05. Iedero regel meer 0.17).
Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het inoaa-
eeeren buiten de stad wordt 0.10 berekend.
2)
(Vervolg.)
„Bijna aan het einde van onze straat, tegenover
Siet Duitsche Posthuis, is sinds oen paar jaren een
kleine tapperswinkel gekomen, waar te voren eene
andere nering werd gedreven. Daar woont Nicolaas
Ddien men nog in de wandeling den Blau
wen Ruiter noemt, wijl hij voorheen gediend heeft
onder de ruiters van den overste Von Weckerath,
die gewoonlijk dien naam voeren. Toen hij hier voor
twee jaren met zyn regiment in besetting lag, ge
raakte hjj in kennis en vervolgens in nadere be
trekking met zijne tegenwoordige vrouw, die toen
als meid bij juffrouw Andrecht (de bestolen weduwe]
diende, uit welk huis zij naderhand, ook getrouwd
is. Zij had daar gedurende een zestal jaren gewoond
en bezat het geheele vertrouwen van hare mees
teres, aan wie zij ook, als ik mjj niet vergis, haar
opkomst te danken heeft, daar het wel bekend is
dat teen zij met D. trouwde, beiden niet genoeg
in de wereld hadden om eene tappersnering te be
ginnen. Daar juffrouw Andrecht, gelijk men weet,
zelden uitgaat en toen ook even zelden haar huis
verliet, hadden de gelieven weinig gelegenheid
elkander te spreken en hunne vrijage voort te zetten.
Dit belette echter niet dat D.'s huisvrouw, des
avonds, als hare meesteres naar bed was, een
uurtje wist uit 'te winnen om haar minnaar te
spreken. Dikwijls waagden de jongelieden dan een
uitstapje, lieten het huis het huis en deden eene
kleine avondwandeling. Gok gebeurde het wel eens,
wanneer het weder te guur was om aan de stoep
te staan, dat Kanna de vrijheid nam haar minnaar
in buis te laten. Maar toen de oude juffrouw den
stevel in huis -ontwaarde en van de vryage harer
dienstmaagd de lucht kreeg, liet zij eiken avond,
alvorens naar bed te gaan, alles nauwkeurig sluiten
en hield den sleutel der huisdeur vervolgens onder
hare eigen bewaring. Nu kwamen Hanna en haar min
naar D. des avonds niet meer bij elkander, gelijk wy
dachten. Maar ziet 1 op zekeren avond, dat ik nog
laat aan het werk was, hoorde ik, dacht mij, iemand
met sporen aan over de plaats achter mijn huis
loopen. Ik ging dadelijk met het licht mijn9 achter
deur uit en betrapte D terwijl hij bezig was
■over mjjne schutting in dra tuin van juffrouw An
drecht te klimmen. Ik begreep aanstonds zjjn on
schuldig eogmerk en oordeelde, dat men zoo iets
by iemand, die uit vrijen ging, moest door de vin
gers zien. Hy liet zich ook geenszins door deze
grappige verrassing storen, maar verhaalde mij
lachende, dat hy zyn meisje nog eens goeden nacht
ging zeggen. Dit was voorzeker de eerste keer
niet, dat hy op deze wyze zijne beminde bezocht.
Ik kon gemakkelijk raden, hoe hy op mijne plaats
gekomen was; hy had slechts het steegje in
te gaan, waar ik op den hoek woon, tot aan de
tuinschuttingdie kon hy gemakkelijk overklimmen
en zoo over mijne plaats in den tuin en vervolgens
in het huis der juffrouw geraken. Ik deed ditmaal
alsof ik niets gezien hadmaar toen dit overklim
men daarna meer plaats had en D telkens
zijn bezoek herhaalde, toen mocht ik dit niet lan
ger onopgemerkt laten voorbijgaan. Dus sprak ik
hem gulweg aan. „Vriendschap!" zeide ik, „dat
gij uwe liefste bezoekt, daar heb ik niets tegen,
maar ik wil daarover met de juffrouw niet in onge
legenheid geraken; gij moet dat overklimmen laten,
of ik geef er kennis van." D.klom daarna niet
meer over mijne schutting, maar vond er een an
deren weg op om in het huis to geraken. Hij paste
te dier tyd het paard van den ritmeester zijner
compagnie op en sliep dus gewoonlijk niet met de
overige ruiters in de kazerne, maar in een naburigen
stal. Wy hadden al meermalen opgemerkt dat de
gelieven, in weerwil van allen tegenstand, toch nu
en dan des avonds bijeen waren, zonder dat wy
echter begrepen, hoe de ruiter het thans maakte
om in huis te komen, toen ik op zekeren avond
nog laat aan de werf achter myn huis moetende
zijn, aldaar de schuit ontdekte, met «,-elke de ruiters
gewoonlijk hun hooi en -stroo uit het magazijn
haalden, liggende voor het erf van juffrouw Andrecht
aan een paal gebonden. Beiden, mijne vrouw en ik,
zagen die schuit daarna meermalen des avonds op die
plaats, doch zy was eiken ochtend weder van daar weg
gevaren. Nu was het licht te raden hoe onze Dzon
der dat de oude juffrouw er achter kwam, by zijne be
minde en in het huis wist te geraken. Wij lachten toen
meer dan eens over de list, welke gelieven al uit
vinden om elkander te bezoekenwant weinig dach
ten wij toenmaals, nog eons gelegenheid te zullen
hebben om daarop terug te komen.
„Nu vragen de heeren mij mogelijk: „Maar
wat doet dit hier ter zake?" Ik zal u verder
zeggen, mijne heerenwat mjj onlangs wedervoer
en op dat overklimmen van D terugbracht.
„Het mag een dag of tien geleden zijn, terwijl
juffrouw Andrecht nog uit de stad was, dat ik op
een vroegen morgen, op mijn werf zijnde, aan den
kant der gracht op het oevergras en vlak voor he'
erf van mijner buurvrouws tuin een bonten neus
doek vond liggen. Kier is die, mijne heeren!
Ik heb hem opzettelijk medegenomen, om dien aan
u te verioonen. Men ziet, de doek is vuil en niet
gewassehen, gelijk ik dien vond. Om tot mijn
vondst weder te keeren, ik nam den doek van den
grond en stak dien by voorraad in den zak,zondor
er verder aan te denken, daar ik in het drukst
myner bezigheden was. Des middags aan tafel zit
tende, herinnerde ik my eerst weder mijn vondst.
Ik verhaalde het mijne vrouw en liet haar den
doek zien, daar zonder erg er bijvoegende: „als juf
frouw Andrecht nu in de stad was -en Hanna nog
by haar diende, dan zonden wy zeggende Blauwe
Ruiter is dezen nacht weder op vrijage geweest en
heeft zijn neusdoek verloren."
„Hoe drommel nu!" mocht myne vrouw zeggen;
„gij zegt daar zoo iets. Heet Hanna's man niet
Nicolaas
„Ja," hernam ik; want zoo heet tej werkelijk.
„Hoe vraagt gij dit zoo?"
„Wyl d© doek", sprak myne vrouw, „juist rs&et
de voorletters N. D. gemerkt is."
„Gelyk gij ook zien kiunt, mijne heeren: aan
■deze pikt staat: N. D. 4. Toevallig vielerintus-
echen iets voor, dat ons van ons gesprek afleidde,
zoodat de doek ditmaal vergeten werd. Wy dachten
er ook vervolgens niet weder aan. Dan, toen nu
d6zen morgen de diefstal by juffrouw Andrecht uit
lekte, en men vernam, dat de inbraak in het achter
huis geschied was en de dieven van den kant des
tuins waren ingeklommen, toen kwam mij de neus.
doek weder in de gedachten, welke ik juist, toen
mijne buurvrouw van huis was, in de nabijheid van
het erf gevonden had. En nu laat ik de heeren
zelve oordeelen, welke gissing er na dit alles by my
ontstaan moest, en waarop myn vermoeden moest
nederkomen."
D9 verklaring van den wolkammer, ofschoon
eenigszins wydloopig, behelsde niets gekunsteld en
had allen schyn van waarheid voor zich. Hoe een
voudig de man er oppervlakkig voor uitkwam,
de gevolgtrekkingen, die hy maakte, waren vol
strekt niet zonder grond en moesten door elk,
die slechts een weinig oordeel bezat, van zelf uit
de opgegeven omstandigheden worden afgeleid. Zoo
kwam het den rechters ook voor, terwijl voorts
het onopgesmukte van 's mans verhaal hun zijne
oprechtheid waarborgde. Maar in verband met dit
opgegevene en don gevonden neusdoek nu bestond
er nog een reden om te gelooven, dat des wolkam
mers vermoeden niet zoo onjuist en de zooge
naamde Blauwe Ruiter maar al te gewis aan den
diefstal handdadig was.
Er was namelijk in het bestolen huis zeker stuk
papier gevonden en door het gerecht by voorraad
onder zich genomen. Dit papier lag, langwerpig
opgerold en voor een gedeelte tot pulver vorteerd,
evenals ware daarmede eene pijp of kaars ontsto
ken, nevens het geopend kabinet in een hoek op
den grond, eene plaats, waar geen voorzichtig
huisgenoot een dergelijk half verbrand papier zou
nederwerpendit moest dus noodwendig de aan
dacht wekken. Iemand die by de gerechtelijke op
neming tegenwoordig was, raapte dit stuk papier
op, bezichtigde het en vond, in plaats van eene
strook misdruk, gelyk hij aanvankelijk dacht, iets
van nog eenige beteekenis, dat hy daarom den
gerechtsleden ter hand stelde. Het aanwezig papier
was een biljet van inklaring of bewijs van betaalden
stedelijken impost op ingeslagen storke dranken.
Voor het grootste gedeelte was het, gelijk ik zoo
even zeide, verbrand en alleen het bonedeneinde
met eenig wit daaraan verschoond gebleven. Op
de behouden helft stond, behalve de onderteekening
van den kommies der belastingen, de dagteekening
uitgedrukt, waarop dit biljet word uitgegeven. Die
dagteokening was eerst van den 16den Maart te
voren. Al het overige, voor zoover dit zichtbaar
was, scheen behoorlijk ingevuld en was door de
hand van een bekenden kommies geschreven. Het
meest belangrijk gedeelte echter, waarop de naam
des inklaarders teenevens de hoeveelheid van den
inslag moest staan, was verloren gegaan.
"Wanneer voorheen een tapper of herbergier te
Meene hoeveelheid sterken drank van buiten
de stad wilde inslaan, was hij, gelyk dit nu ook
nog plaats vindt, verplicht, dit aan het kantoor
van den aanpeil aan te geven en den verschuldig-
den impost, die van stadswege daarop geheven
werd, te voldoen; daarvoor ontving hy dan ten
overvloede een klein biljet, waarop het bewijs zijner
betaling stond ingevuld. Had hy nu den aangepeil-
den voorraad in huis, dan kwam hem dit biljet
daarna zelden weder van pas, daar zyne voldoening
toch in de registers van ontvangst stond aange-
teekend. Gewoonlijk werden dan naderhand die
biljettra als scheurpapier of als overtollig terzijde
gelegd.
Nu was, op de dagteekening afgaande in de
registers van den stedelyken impost gemakkelijk
na te gaan, wie er van de tappers in de stad op den
16den Maart sterke dranken had ingeklaard, en onder
dezen was dan ook licht de oorspronkelijke houder
van dit biljet te vinden. Maar dan was daarom nog
niet bewezen, dat die man zelf het biljet daar ter
plaatse gebruikt en weggeworpen hadintegendeel,
daar zulks eene in het oog loopende onachtzaam
heid van zijn kant zou zyn geweest, zou men
veeleer hebben moeten aannemen, dat dit papier
door andere handen daar in huis gebrachten ontstoken
was. Dan, in het onder werpelyk geval liep met
hot door den wolkammer aangevoerde werkelijk de
noodlottige toevalligheid samen, dat zoo wel uit de
registers van den impost, als uit de aanteekeningsrol
van den ontvanger der stedelijke belastingen kwam
te blijken, dat juist Nicolaas D.op dien dag
eenige Btoopen jenever van Whad ontvangen
en ingeklaard.
(Wordt vervolgd.)