A0. 1886. Een Rechtsgeding van zonderlingen samenhang. h°. 8131. 2H Augustus. feze (Qourant wordt dagelijks, met uitzondering ran fon- en feestdagen, uitgegeven. LEIDSCÏÏ -.'Si' DAGBLAD. FEIJS DEZER'COURANT: Twt leiden ptt 8 maanden1.16. Franco per post1.40. AftonderltJke Hommer.0.05. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Van 16 regels ƒ1.05. Iedere regel meer SJT|. Grootere letters naar plaatsruimte. Toor het I eeeren buiten de stad wordt 0.10 berekend. 1) In M.leefde eene oude burger-weduwe, die alleen met eene bejaarde meid huishield. Zij had den naam van zeer gegoed te zijn, maar stond daarbij voor hoogst zuinig te boek, ofschoon de brave oude in stilte menige weldaad aan kerk en armen bewees. Zjj had een zoon, die als heelmeester te Kwoonde, een dorp, vier uren van M. gelegen. Zij had het ongeluk, aan de eene zijde door eene beroerte verlamd te zijn. Zelden ging zij uit, nog zeldzamer ontving zij bezoek en dikwerf gingen er weken om, dat zij geen voet buiten hare kamer zette. Maar als de aangename zomertijd naderde, de buiige lentemaand niet meer op één dag storm en zonneschijn tegelijk voortbracht en het schoone weder bestendiger werd dan liet zij zich in een rijtuig naar K.brengen, waar haar zoon woonde, en bracht daar eenige dagen in de frissche landlucht door. Gewoonlijk ging dan hare dienstmaagd mede, daar niemand de zwakke oude, die aan toevallen onderhevig en daarbij van luimen niet misdeeld was, zoo voldoende naar haar zin kon bedienen en oppassen. Zoo had zij, naar jaarlijksche gewoonte, eens weder een uitstapje naar K.gemaakt en keerde nu op den laatsten van zomermaand terug, toen zij bij hare tehuiskomst haar kabinet en koffers opengebroken en, behalve vele andere goederen van waarde, al hare kleinoodiën en kostbaarheden daar uit verdwenen zag. Zjj was ruim drie weken met hare dienstmaagd uitgeweest, had by haarvertrek deuren en vensters stevig doen sluiten en, daarop vertrouwende, zich gedurende haar verblijf te K luttel om haar huis bekommerd; het had al dien tijd zonder opzicht gestaangeen wonder derhalve wanneer het geheele huis in dien tusschentijd ware lediggestolen. De dieven waren door het raam van eene boven- achterkamer ingeklommen, dat op den tuin uitzag en geen andere sluiting had dan door middel van twee koperen pennen, welke op zyde werden inge stoken. Zy hadden aan beide zijden, waar die pen nen staken, een glasruit uitgebroken en toen de pennen uitgehaald, waarna zy het raam opschoven en binnen waren gekomen. In huis zjjnde, hadden zij ook de deur geopend, welke beneden aan den tuin uitkwam en van binnen met twee grendels gesloten werd. Zoowel de ter wederzydsche uitge broken glasruiten in het bovenschuifraam, als de afgeschoven grendels aan de tuindeur bewezen, dat hun binnenkomen aldus in zyn werk moest zijn gegaan. De overige vensters en glasramen, zoo aan de achterzijde van het huis, als voor aan de straat, waren nog in orde en als naar gewoonte gesloten. Men kon daaraan geen spoor van braak of gepleegd geweld ontdekken. Ook werden eenige vertrekken ongeopend gevonden. Het scheen dus dat de dieven daarin niet geweest waren. Het keukengereedschap lag verward dooreen. Er werd daarvan niets vermist; maar men scheen het oog merk gehad te hebben om eenig tin- en koper werk mede te nemen, want eene groote hoeveelheid daarvan stond in eene mand bijeengepakt. "Wellicht hadden de dieven by hun heengaan het inderhaast vergeten Eene koenheid en beradenheid, den lieden van dit handwerk niet altijd eigen, had ditmaal hen in hunne onderneming bestuurd. Het overleg, door hen in acht genomen, deed zien dat zy zich wel den tijd gegeven hadden en geenszins voor ver rassing beducht waren geweest. Zoo hadden zy by voorbeeld van het ka,binet, welks deuren en laden, die met een kunstslot gesloten waren, zy gewis niet hadden kunnen openkrygen, dé kap afgenomen en daarna de deuren uit de voegen gelicht. Dit alles was zoo behendig gedaan, dat men niet Let minste aan het houtwerk beschadigd vond. Kap en deuren hadden zy naast het kabinet op den grond laten staan. Al de kostbaarheden benevens het beste lijnwaad waren uit het kabindt ver- dwenen. Ook was uit twee koffers een ryke voor raad van goud, zilver en kleederen gestolen. Het gezamenlijk bedrag der vermiste goederen werd voetstoots op eene waarde van tweeduizend gulden begroot. Men verwonderde zich echter, dat de dieven hun kans niet nog beter waargenomen en niet meer tilbaar goed ontvreemd hadden. Naar allen schijn hadden zy den diefstal in één nacht volvoerd, daar het juist omstreeks dien tijd van het jaar was, dat de nachten op het kortst zyn en het licht byna niet van den hemel is. Mogelijk dachten zij dus nog eens weder te komen om hunne onderneming te hervatten, toen zy in dat opzet verhinderd en genoodzaakt werden, het by den geroofden buit te laten blijven. Ook kon het zijn, dat zy zich met het reeds geroofde tevreden stelden en niet meer medenamen, uit hoofde zjj er geen weg mede wisten of vreesden, dat een grooter buit voor hen licht gevaarlijk kon worden. Gelukkig had de weduwe haar grootste vermogen, dat in lands- schuldbrieven bestond, behouden. Zij was gewoon deze belangrijke papieren, benevens haar geldvoor raad, niet in het kabinet, maar in een ijzeren kist te bergen. Toevallig was deze kist, welke anders op hare slaapkamer placht te staan, weing tjjds te voren in een afgezonderd vertrek geplaatst, alwaar ze aan de arendsoogen der roofzucht ge lukkig ontkomen was. Een en ander bewees intusschen ontegenzeglijk, dat niet een enkel man dezen diefstal had volvoerd, maar dat hy door meer dan één persoon begaan was. Ongetwijfeld was de aanslag reeds lang te voren ontworpen; dit bleek alleszins uit de doel matige wjjze, waarop die was uitgevoerd. Men hield het ook voor uitgemaakt, dat de diefstal ge pleegd was door lieden, die in het huis en met de omstandigheden der weduwe niet geheel onbe kend waren. Hiervoor bestond wel eenige grond. Het huis der weduwe stond in eene niet zeer aan zienlijke buurt, niet zoozeer wijl het zich in een achterstraat en tusschen de woningen van behoef tige lieden bevond, maar omdat in den omtrek veel slecht gepeupel, het janhagel der stad, woonde. De tuin er achter, van welken kant de dieven waren ingekomen, kwam gemeenschappelijk met verscheidene andere tuinen der belendende huizen aan de stadsbinnengracht uit en was slechts door eene lichte doornheg van den kant van het water afgescheiden. Het naaste huis stond op een hoek van een slop of steegje, dat mede aan het water uitkwam en langs den zijgevel en de tuinschutting van dat hoekhuis tot aan een steiger geleidde. Naar alle waaschynlykheid nu waren de dieven met eene schuit tot aan de heg gevaren en daarover in den tuin geklommenzjj hadden toen slechts eene kleine ladder tegen het bewuste bovenschuifraam te zetten, waar zjj licht op de boven beschreven wjjze in huis geraakten. Van deze inlichtingen en waarnemingen voor zien, keerden hoofdschout en schepenen-commissa rissen van de gerechtelijke opneming terug. Zjj hadden by het opmaken van het verslag hunner bevinding zelfs de kleinste bijzonderheden niet over het hoofd gezien. De geheele buurt was onder- tusschen in beweging geraakt. Al spoedig stroomde eene talrjjke menigte voor het huis der bestolen weduwe samen. Eén uit den hoop, een bakker, die er schuins tegenover woonde, gelukte het bjj de komst van het gerecht in het huis te geraken en alles van nabij op te nemen. Eenige bekenden, die hem naar binnen hadden zien gaan, wachtten hem met ongeduld op en bestormden hem bjj zjjn terug komst met vele vragen. Hy liet zich echter niet veel over de omstandigheden uit, maar nam eene geheimzinnige houding aan en gaf op alles een inge wikkeld antwoord, zoodat zij luttel van hem te weten kwamen. Onder de talijke nieuwsgierigen, die door de komst van het gerecht aan hunne deuren waren, gelokt, bevond zich ook een wolkammer, die in het. vermelde hoekhuis, allernaast de bestolen weduwe woonde. Waar hjj slechts een troepje buren aan hun stoep bjjeen zag staan, die met elkander ver trouwelijk over het voorval spraken, voegde hjj zich in den kring en bracht met eene beslissende- stern zjjn gevoelen over een en ander uit. Hjj liet zich zonderlinge gezegden ontvallen, bracht bjj her haling de eene gewaagde gissing voor en de andere na voor den dag, ja waagde het nu en dan va», verre op zekere personen en zaken niet onduidelijk te zinspelen, zoodat een kind ze raden kon. Dit liet niet na, de opmerkzaamheid der hem omringende buren tot zich te trekken. Ook zijne vrouw liet zich onder een hoop buurvrouwen op de straat zeer luid ruchtig uit. Terwjjl de eene dit, gene weder wat anders betreffende het voorval had aan te merken, voerde zij van allen den boventoon, wist alles beter en eindigde met te zeggen, dat het haar niet ver wonderen zou, wanneer de dieven nog vóór het vallen van den avond op de Gevangenpoort werden gebracht. Onder deze omstanders, tegenover welke haar man zich in een vertrouwelijk gesprek over de zaak had uitgelaten, was ook een porseleinjood geweest, die met zjjn mars daar toevallig voorbij kwam. Hjj had reeds veel in het bijzijn van dien jood gesproken en wilde deze juist eene gewichtige vraag beantwoorden, toen een der buren hem een wenk gaf en, hem ter zjjde roepende, hem in het oor beet dat hjj wat voorzichtig moest zjjn en niet zoo breedvoerig tegen den jood uitweiden, daar deze een geheime speurhond der justitie of een zoogenaamde stille verklikker was. Dan, nu was het te laat; hij had zich reeds verpraat. De porseleinjood was werkeljjk een bezoldigd aanbren ger. Althans de woorden des wolkammers werden het gerecht overgebracht, hetgeen van dat gevolg was, dat hjj nog denzelfden voormiddag op het raad huis ontboden werd. Toen de wolkammer voor den hoofdschout ver scheen en hem gevraagd werd, welken zin men te hechten had aan zekere uitdrukkingen, die hjj zich op de straat had laten ontvallen, trachtte hjj zich.' te verontschuldigen, zeggende dat hjj geljjk anderen slechts in het algemeen gesproken had. Maar toen het gerecht nadrukkelijk op eene nadere verklaring van zjjne woorden aandrong, moest hjj toch tot opheldering komen. „Als men dan volstrekt van mjj weten wil,"' sprak hjj, „wat er van de zaak is, welnu, dan ben- ik wel genoodzaakt te spreken. Ik had anders de lieden, op wie ik vermoeden heb, gaarne gespaard.. Maar ik zie, dat ik mij in het openbaar reeds te veel over hen heb uitgelaten. Had ik dat geweten, ik had er het zwjjgen toe gedaan. De hemel beware mjj nochtans, dat ik mijn naaste door laster zou. bezwaren!" (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1886 | | pagina 1