N®. 8125.
A®. 1886.
Een Huisbezoek.
Maandag; 16 Augustus.
feze (Qourant wordt dagelijks, met uitzondering
ran fon- en feestdagen, uitgegeven.
LEIDSCH
DAGBLAD
PRIJS DEZER COTJRAET:
Voor Leiden per 8 maandenL10-
Franco per post1**0.
Afzonderlijke Nommere0.05.
PRIJS DER AJDVERTENTLEN
Yan 16 regela f 1.05. Iedere regel meer/O.l'i.
Grootere lettere naar plaatsruimte. Voor bet in cas
eeeren buiten de etad wordt 0.10 berekend.
Lavater beweert in zyn lijvig boekdeel over de
gelaatkunde, dat het uiterlijk van den mensch vol
komen in harmonie is met zijn karakter en ziele-
toestandde groote fabeldichter La Fontaine schrijft
daarentegen:
„Garde toi, tant que tu vioras,
De juger des gens sur'la minel"
Aan welke dezer beide beweringen het meest
vertrouwen moet geschonken worden is een vraag
stuk, dat buitengewoon moeilijk te beantwoorden is.
Onbetwistbaar echter is het feit dat ieder, bij
het hooren spreken over een hem onbekend per
soon, over diens karakter of maatschappelijke be
trekking, zich terstond een persoonlijkheid voor den
gee3t toovert, volgens zijn denkbeeld beantwoor
dende hetzij aan dat karakter, hetzij aan die be
trekking. Vooral het laatste schijnt hierbij eene
gewichtige rol te spelen.
Een bierbrouwer is volgens onze fantaisie steeds
eene ronde figuur met een vreeselyk rood, opgeblazen
hoofd, eene baker een verschrikkelijk omvangrijk
wezen, de burgemeester een dikbuikig individu, de
bidder of aanspreker een lange, magere, schrale, bleeke
man, de generaal een kolossale snorrebaard, met een
nor3ch uiterlijk, de diplomaat een heel deftig, sluw
aristocratisch heer en meer dergelijke voorbeelden
zou ik kunnen aanhalen.
Nooit of nimmer echter, geloof ik, heeft iemand
zich een idéé gevormd omtrent het uiterlijk van een
lid van de eene of andere gezondheidscommissie,
en toch ware het niet ongewenscht dat een zoo
danig lid aan bepaald gestelde vereischten van
kaloriet en enbonpoint moest voldoen. Het
volgende kleine historische verhaal strekke hiervoor
tot bewijs.
't Was winter, een koude, gure winter. Reeds
lang hadden alle vreemdelingen, bezoekers en tevens
bewonderaars van het Limburgsch stedeke Valken
burg, dit oord verlaten om weder plaats te nemen
bg de helder flikkerende vlammen van hunne haard
steden; reeds lang waren de boomen ontdaan van
hunnen weelderigen bladorentooi en lieten, als treu
rende over'dit verlies, hunne met ijs bedekte tak
ken nederhangen, en lang was het reeds geleden
dat bergen en weiden het groene frissche dek
hadden afgelegd om het te verwisselen met het
witte doodskleed, toon ik eenzaam, in diep gepeins
verzonken, het pad betrad, dat mij naar het dorpje
Geulhem voerde.
De geheele natuur scheen als het ware in een
doodsslaap gedompeldde tallooze gevederde woud
zangers, die in het warme jaargetijde door hun
getjilp, gekweel en gezang hunne tegenwoordigheid
zoo luide verkondigden, hadden tegen de felle koude
eene schuilplaats gezocht in de diepe rotskloven
of waren reeds lang vertrokken naar warmere oor
den het anders zoo vroolijk kabbelende riviertje, de
Geul, was door het ijs tot kalmte en rust gedoemd
en de bontgevlekte koe was van de weide naar stal
getogen en deed het luchtruim niet meer weer
galmen door haar geloei. Alles was stil, alles scheen
als het ware uitgestorven.
Niet weinig werd mijne verwondering dan ook
opgewekt, toen die stilte plotseling verbroken werd
door een tweetal stemmen, welke steeds meer en
meer naderden. Blijkbaar gold het gesprek den te
volgen weg; men kon het echter, zooals ik duide
lijk kon hooren, niet eens worden. Spoedig was ik
nabij en ontwaarde toen twee heeren, bleek, mager
en van tamelijk lange gestalte. Tegen de koude
schenen zij geen bepaald krachtigen weerstand te
kunnen bieden, ten minste bibberend, bevend en
klappertandend, niettegenstaande de dikke jassen,
waarin zjj gehuld waren, richtten zy zich tot mij
met de vraag, waar de Geulhemmer rotskloven
gelegen waren. Ik bood hun mijn geleide aan, het
geen dankbaar aanvaard werd.
Gedurende onze wandeling verhaalden zij my,
dat zy leden der gezondheidscommissie waren uit
de hoofdstad. Men had daar vernomen dat de toe
stand in deze streken niet alleen treurig, maar
zelfs verschrikkelyk kon heeten. Driemaal per dag
waren de bewoners der in de rotsen uitgehouwen
woningen genoodzaakt het zooveel voeten hooge
water uit hunne verblijfplaatsen te verwyderen, ter-
wyi de rook van het vuur, die nergens een uitweg
kon vinden, de ongelukkigen byna deed verstikken.
Dat mocht langer niet zijn; dit te dulden ware
onmenschelyk en was de roeping niet van de
gezondheidscommissie. Men zou dus voor betere,
gezondere woningen zorg dragen.
Ik kreeg achting voor die mannen en voor de
instelling, waartoe zij behoorden. In myne gedachten
zag ik reeds die hulpbehoevende wezens dankbaar
hunne handen tot hunne redders uitstrekken; ik
zag die sombere, vertwijfelde gelaatstrekken, die
ik mij voor den geest tooverde, eene uitdrukking
verkrygen, ik zag dat zwaarmoedig oog helder
worden, kortom ik zag zooveel visioenen, dat ik
den aandrang om ook de werkelykheid van dit
alle3 te aanschouwen, niet kon bedwingen. Ik
vroeg den weldoeners als belooning voor myn
geleide, de toestemming met hen de woningen der
ongelukkigen te mogen botredenmen aarzelde
niet my dit toe te staan.
Niet weinig werd ik in myne zwaarmoedige
ideeën versterkt, toen uit de verte reeds een aantal
kinderen, jongens en meisjes, ons te gemeet snel
den, smeekend de handen ons toereikende om een
aalmoes te ontvangen, terwijl zij ons daarby de
plechtige verzekering gaven ook voor ons te zullen
beyen (bidden). Niettemin kon ik myne bevreemding
niet onderdrukken, toen zy, bemerkende dat wy, met
andere gedachten bezield, hun bidden niet opmerk
ten, plotseling van tactiek veranderden en ons voor
stelden voor één cent op hun kop te gaan staan en
dat nog wel midden in de sneeuw en „barre-
vootskop."
Ik heb zoo even den lezers eene kleine beschry-
ving der gezondheidscommissarissen gegeven; zy
vergunnen my thans ter verduidelyking van deze
schets ook een enkel woord aan myn eigen per
soonlijkheid te wyden, niet om eene geheele auto-
physionomiegraphie te geven, maar enkel en alleen
om te verklaren dat, wat myn uiterlyk aangaat, ik
oneindig veel meer kan» zou hebben om als aan
spreker of bidder een goed figuur te maken, dan
ook slechts maar op betameiyke wyze als bier
brouwer te kunnen fungeeren.
Wy waren inmiddels ons doel genaderd.
Door de in de rots geslagen treden, die als trap
moesten dienen, bereikten wy de holen, getuigen
van zooveel armoede en ellende.
Wij traden binnen; eene gezette groote vrouw,
omgeven door een viertal kinderen, ontving ons
met blykbaar innige blijdschap. Terstond bood zy
ons met de aan de Limburgers eigen gastvryheid
een „tas café" aan. Zeer verwonderde my toch die
gulheid van zulke geheel van aardsche schatten
beroofde wezens. Wij maakten er geen gebruik
vanhet niet al te zindelyke voorschoot, waarmede
zy reeds bezig was een drietal kopjes af te vegen,
de smerige gezichten en handen der kleinen, waren
niet bepaald in staat ons te bewegen van haar
vriendelyk aanbod gebruik te maken, hoezeer iets
warms ons ook welkom geweest ware.
l) Blootshoofds.
Ik nam inmiddels de vryheid myn oog te laten
ronddwalen en kwam daardoor tot de ontdekking
dat de schets, mij zoo even gegeven, schromeiyk
overdreven was. Wel veroorloofde het gat, dat des
zomers als schoorsteen dienst moest doen en thans
door graszoden aan het gezicht onttrokken was, de
sneeuw droppelsgewyze door te dringen, wel was
de lucht hier niet bepaald frisch te noemen, wel is
waar voldeed dit vertrek niet aan de eischen door het
sanitair toezicht gesteld, doch van het voeten hooge
water, van den verstikkenden, verpestenden walm
was er echter zoo heel veel niet te bespeuren. Toch
meende de oudste der commissarissen de reden van
zyn bezoek te moeten blootleggen. Duidelyk merkte
ik dat onze gastvrouw zich een geheel ander denk
beeld van onze komst had gevormd; wat dit
juist geweest is, zou ik niet durven verklaren,
alleen meen ik te mogen vermoeden dat zij by
ons binnentreden ons voor weldadige menschen
hield, die haar door het aanbieden van eenigo
klinkende munt hulp en bijstand kwamen verleenen.
Zij liet den woordvoerder echter kalm uitspreken
zy liet ons telkens knikken als teekenen van be
vestiging en instemming; zy gedoogde dat men
haar voorstelde dit verblyf voor eene gezondere,
frisschere woonplaats te verruilen, alleen bood zy
ons geen koffie meer aan.
„Zuug, zuug zien de hiere veur de gezondheid
van erm luu en woent geer in zoe'n gooi hoeser?
Werechtig da's kemiekl" zeide zy eindelyk. Wy
begrepen er niet bepaald het komieke van en vroe
gen haar dan ook wat zy in ons voorstel zoo aardig
vond. „Mê, verduld", antwoordde zy, „ich kan aleven
niet zekke, dat geer t'er zoe kolossaal gezond oet-
zeet!" Onwillekeurig wierp de een een blik op den
ander, en helaas, wy moesten erkennen dat de be
vinding der vrouw veel waars bevatte.
„Wach nog effekes", hervatte zy, „ich zalmene
mins es roope, dan kint geer ach mit dee kalle t"
En de daad bij het woord voegende riep zij„Jeanc
kom es hei!" Jeanc kwam; het was een kerel als
een boomde broede borst, de gespierde nek,
kortom, de geheele lichaamsbouw verried eene
herculische kracht.
Medelydend en met spottenden blik beschouwde
ook hy ons by het vernemen van het eigenlyke
doel onzer komst. Ik betreurde op dit oogenblik
myne diensten als gids te hebben aangeboden, en
ik houd my overtuigd dat eveneens de beide ande
ren den stillen wensch koesterden my niet ontmoet
te hebben.
Nadat de woordvoerder het hoofd van dit rots
gezin zyn voorstel had uiteengezet, kregen wy
ten antwoord: „Dank uch, hiere, as geer en eur
gans comité ock zoe gezond weert, es veer zien,
dan moet geer dankbaar zyn."
De geheele poging tot redding der ongelukkigen
mislukte derhalve en dat alleen omdat de leden
der gezondheidscommissie niet konden bogen op het
hoofd van een bierbrouwer en op den buik van een
burgemeester!
En dit gemis was dan ook oorzaak dat men
van een bezoek aan da overige rotsbewoners afzag.
Wel, wel.
Mr. Clovis.
LICHTSTERKTE.
Resultaten der waarnemingen aan de Gasfabriek.
WEEK van 1 tot 7 Augustus 1886.
Datum.
Uur.
Aantal.
Gemiddelde Eng.
Standkaarsen.
1 AuguetuB.
8.8.45
6
18.3
2
8.9.—
7
18.6
3
8.9.—-
7
18.3
4
8.9.—
8
18.
5
8.9.—
8
17.7
6
8.9.—
7
18.6
7
8.9.—
7
18.