N°. 8061. Maandag 31 M!ei. A0. 1886. feuilleton. FREDERIK L feze iQourant wordt dagelijks, met uitzondering van <§on- en feestdagen, uitgegeven. Wordt vervolgd.) L EID S 0 E J|g| DAGBLAD. PRUS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden1.10. Franco per post1.40. .Afzonderlijke Nommere0.05. 3) EEN VERHAAL UIT DEN TIJD DER LIJFSTRAFFELIJKE RECHTSPLEGING. Vervolg.) Voorbedachtelijk bracht ik het gesprek op de beide jonggehuwden, en inzonderheid op den echtgenoot der schoone Kaatje: want ik wil wel bekennen, dat ik een levendig belang in het lieve meisje stelde, en het kon mij dus niet onverschillig zijn te vernemen, aan wien zjj zich thans door zulk een onoplosbaren en gewijden band voor altijd verbon den had. Ik was te meer verlangend, dezen persoon wat nader te leeren kennen, eensdeels dewijl ik, gelijk ik hierboven reeds opmerkte, al van het eerste oogenblik dat ik hem zag, een zeker onver klaarbaar iets in hem meende te bespeuren, dat mij van hem terughield, en anderdeels naardien hij, hoe meer ik hem ongemerkt met eenige nauw keurigheid gadesloeg, door zijn vreemd gedrag en zonderlinge houding mij aanleiding tot allerlei gis singen gaf. Het kwam mij voor, dat hij zich niet zoo gelukkig gevoelde als iemand in zjjne omstan digheden wel behoorde te zijn. Hij scheen wel is waar zijne bruid vurig te beminnendit leed, dacht mij, niet den minsten twijfel. Zijn blik volgde haar, wanneer zij zich voor een oogenblik van hem ver wijderde, met alle teekenen van de teederste liefde, en het scheen mij zelfs toe, dat hij het niet geheel met onverschillige oogen aanzag, wanneer het meisje met een ander danste. Trouwens dat gebeurde slechts een paar malen; Kaatje nam zelden deel aan den dans en hield zich meestal bjj haar brui degom of bjj eenige spoelgenooten, de vertrouwde vriendinnen barer jeugd. Doch wanneer de jongeling nu en dan een korte poos aan zichzelf overgelaten was en zich door niemand bespied waande, meende ik een zekere onrust in hem te bespeuren, die zich op een onwederstaanbare wijze van zjjn geheele wezen scheen meester te maken. Dan rolde zijn donker oog met woestheid in zjjn voorhoofd rond, hij haalde diep adem en greep met een onwil lekeurige beweging naar zijn halsdoek, als trachtte hij er zich van te ontdoen, ten einde de benauwd heid te verdrijven die hem overweldigde. Straks daarop verzonk hjj dan in diepe overpeinzingen, waaruit hij enkel door de stem zijner bruid kon opgewekt worden. Dan drukte hij het meisje vurig aan zijn liart, en de sombere nevel scheen wel is waar door haar vriendelijke toespraak in één oogen blik van zijn gelaat weggevaagd te zijn, doch slechts een korte tijd werd er vereischt om hem opnieuw in dezelfde afgetrokken stemming te doen vervallen. Het was niet te verwonderen, dat dit zonderlinge gedrag van iemand in zijne omstandigheden mij in het oog vallen en stof tot verwondering opleveren moest, en dat het mijne nieuwsgierigheid verdub belde om dezen persoon, aan wien de schoone Kaatje haar bestaan zoo onafscheidelijk verbonden had, wat meer van nabij te leeren kennen. Met dit doel wendde ik mij tot den molenaar Yan de Graaf, die ik begreep dat mij wel eenige inlichtingen zou kunnen geven aangaande het karakter van Frederik, daar deze geruimen tijd bij hem op den ipolen ge diend had. Ik vond den ouden man niet onwillig om mijne vragen te beantwoorden en mjj al die ophelderingen te doen geworden, welke hij in staat was mij te geven. „Frederik Ldus sprak hjj, „kwam bjj mij, van zeer goede getuigschriften, zoo wat zijn bekwaamheid als wat zijn zedelijk karakter betrof. Zjf waren in behoorlijken vorm afgegeven door het gemeentebestuur in zijne geboorteplaats, een dorp in Kleefsland. Bovendien had hij nog een dergelijk geschrift, hem door een vorigen meester ter hand gesteld, bij wien hij, voordat hij in ons dorp kwam, ruim een jaar lang gediend had, en wel te Neder - hemert in de Bommelerwaard. Ik zag er dus geen zwarigheid in om hem, daar ik juist een knecht noodig had, in mijn dienst te nemen. Ook kan ik niet anders zeggen, of hij heeft mij altijd eerlijk en trouw gediend en mij nooit redenen gegeven om mij over hem te beklagen. Iets echter stond rnjj in hem tegen; hij was mij te stil voor zijne jaren en te veel in zichzelf gekeerd. Jongelieden moeten vrooljjk zjjn en den moed hebben om op hun tijd eens lustig uit te spatten. Yerdord! ik heb knechts genoeg gehad, die ik niet dan met moeite aan het werk kon houden, en die er geen zwarigheid in vonden, een paar dagen achtereen aan den zwier te gaan. Nu, zoo erg moet het ook niet loopen. Het oude spreekwoord zegt toch te recht...." „Maar deze Frederik dan?" viel ik den ouden man in de rede, vreezende dat hij zijn verhaal te lang rekken en ongemerkt van het hoofdonderwerp van ons gesprek afdwalen zou, een gebrek, dat aan zijn leeftijd niet zelden eigen is. „Nu ja, Frederik", hervatte de molenaar Van de Graaf, „dien zag men op zon- en feestdagen, wan neer er niets op den molen te werken viel, eenzaam op zijn kamertje zitten of ergens in een afgelegen hoek als licht- en menschenschuw ronddolen, alle gezelschap der jongelieden van het dorp vermijdende en dus nooit aan de spelen deelnemende, waarmede de jeugd gewoon is zich in de herberg of onder den vrijen hemel te vermaken. Dikwerf bracht ik hem het verkeerde van zijne handelwijze onder het oog en trachtte hem tot een gezelliger levensmanier over te halen. Maar daar wilde Frederik niet van hooren. Het speet mij van den oppassenden jongen, wien ik overigens wel genegen was. Echter was er nog iets, dat mjj niet best in hem beviel, te weten dat hij nooit in kerk of kluis kwam. Deze verwaarloozing van de openbare godsdienstoefening is vooral in iemand van zjjn godsdienst want hij is Katholiek evenals buurmans Kaatje niet te vergeven. Ik onderhield hem dikwerf zeer ern stig daarover; dan beloofde hjj mjj beterschap, maar daar bleef het bij. Het was alsof hij den duivel zelf in de kerk gezien had, zulk een tegen zin had hij om er zich te vertoonen. Deze omstan digheid zou mjj bjjna bewogen hebben den knaap zjjn afscheid te geven; want ik verzuim zelf nim mer den godsdienst, en daarom kan ik dit ook van mijne knechts niet dulden. Doch daar hij overigens van een onbesproken gedrag was en zoo werkzaam, dat ik met hem meer kon gedaan krjjgen dan te voren met drie andere knechts, hield ik hem in mijn dienst, en bjj de uitkomst is het gebleken, dat dit tot zjjn geluk gestrekt heeft; want indien hjj het dorp verlaten had, zou hjj nimmer zulk eene goede partij gedaan hebben als hij thans aan Kaatje doet, die hem mjjn geheelen molen als bruidschat mede ten huweljjk brengt en later nog bovendien een goeden stuiver te wachten heeft." Maar hoe is het toch wel aan iemand, die zulk een ongezellig humeur heeft en zich zoo geheel van alle jongelieden afzonderde, gelukt de liefde van een schoon en geestig meisje te ver werven, geljjk de dochter van onzen hospes is?" „Ja, mijnheer, dat mag de lieve hemel weten! Daar staat mjjn verstand voor stil. Ik stond ook verbaasd, toen ik dit belangrjjk nieuws ver nam, en wilde het in den beginne volstrekt niet gelooven, totdat buurman Frans het mjj in eigen persoon bevestigde. Nu, ik verheugde mjj in het geluk, dat Frederik ten deel viel, en was niet weinig verbljjd op te merken, dat zjjn karakter spoedig eene zichtbare verandering onderging. Hjj PRIJS DER ADVERTENTIEN Van 16 regels 1.05. Iedere regel meer/ 0.17$. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor hot incas- seeren buiten de stad wordt 0.10 berekend. werd veel gezelliger en in alles menschelijker om het zoo eens te noemen dan te voren." „Na alles wat gij mjj thans van Kaatjes bruide gom verhaald hebt, mjjn oude vriend, komt het mjj voor dat zjj toch zeer wel gelukkig met hem zal kunnen leven." „Ik hoop het," gaf Van de Graaf ten antwoord, „want het meisje verdient waarlijk gelukkig te zijn. Zie, dat zal elk getuigen, die ook slechts opper vlakkig met haar bekend is. En die haar meer van nabij kent, zal bjj zichzelf de verklaring moeten afleggen, dat hjj nooit een meisje van zulk een braaf en zedeljjk karakter ontmoet heeft. Ik zou het daarom haar echtgenoot nimmer kunnen ver geven, indien hjj haar slechts de allerminste reden gaf om zich over hem te beklagen. Nu, wjj willen vertrouwen, dat dit met Frederik het geval ook niet zal zjjn." „Maar was de oude Frans terstond genegen, zjjne toestemming te geven tot het huweljjk zjjner dochter met een jongeling, die volstrekt geen geld bezit en die bovendien nog een vreemdeling is? Ik dacht, dat hij daartoe een veel te onderwetsche Hollander was." „Hoor, mijnheer, wanneer de jongelieden het te zamen eens zijn dit weet gij immers zelf dan baten de vermaningen der ouders weinig of niets. Daarenboven Frans is wel een man, die zijne zaken goed bjjeen houdt, maar het geld is daarom zjjn afgod nog niet. Zijne dochter daarentegen bemint hjj teeder, het meisje is steeds zjjn oogappel geweest, en het is thans zijn eenig kind; hjj zou het dus niet over zijn hart kunnen krijgen, zonder daartoe voldoende redenen te hebben, zich tegen haar geluk aan te kanten. Den ouden man stonden de tranen in de oogen toen hij mjj verhaalde dat zjjn Kaatje zou gaan trouwen, zoo gaat het geluk van dit kind hem aan het hart. En ik geloof, dat hjj daarom alleen, toen hij gindschen molen met alles wat er toe behoort van mjj kocht, op een honderd dukaten meer of minder niet zien wilde, omdat hij nu het vooruitzicht had, het meisje zoo dicht in zijn buurt te houden. Niet dat hij juist te veel daarvoor betaald heeftwant hij krjjgt goede waar voor zjjn geldik meende slechts. „En de jonge man verstaat zijne zaken?" vroeg ik, den spraakzamen oude in de rede vallende. „Zoo goed als de beste, mjjnheer, en hjj kan, wanneer hjj op den duur oppassen wil, daar ruim zjjn brood hebben en nog wel wat overleggen op den koop toe. Nu, hij zal in Kaatje ook eene knappe en spaarzame huishoudster hebben. Zjj heeft sinds den dood harer moeder, nu reeds zes jaren geleden, steeds de huishouding haars vaders waargenomen, en ik ken geen herberg, waar alles zoo geregeld toegaat als bjj onzen Frans Hoogerzjjl. De brave man zal haar waarljjk missen." Op dezen toon keuvelde de molenaar Van de Graaf nog eenigen tjjd voort, en indien hij niet zoo hoog bejaard ware geweest, zou men uit al de lofredenen, die hjj op Kaatje hield, bjjna hebben moeten besluiten dat de oude vrjjer zelf op haar verliefd was geworden. Trouwens ik moet bekennen, dat, wie ik ook over het bevallige Kaatje had hooren spreken, ik steeds hare goede hoedanigheden op dezelfde wjjze had hooren roemen. Eindelijk stond Van de Graaf op, en zjjn groot ouderwetsch uurwerk, met een langen zilveren ketting voorzien, uit den zak halende, zeide hjj: „Ik zou vandaag bjjna vergeten, dat ik zeventig jaren oud ben. Onze hospes heeft ons dezen mid dag zoo rijkelijk opgedischt, en ik ben hedenavond zoolang over mijn gewonen tjjd opgebleven, dat ik vrees dat het mjj schaden zal. Ik zal mjj dus haasten, dat ik thuis kom."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1886 | | pagina 1