N°. 8058. Donderdag 27 Mei A0. 1886. FREDERIK L §eze jouraat wordt dagelijks, met uitzondering ran fon- en feestdagen, uitgegeven. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 8 maanden1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRIJS DER AD VERTENT IEN Van 16 regels 1.05. Iedere regel meer 0.171. Grootere lettere naar plaatsruimte. Voor het incas- seeren buiten de stad wordt 0.10 berekend. EEN VERHAAL UIT DEN TIJD DER LIJFSTRAFFELIJKE RECHTSPLEGING. Vervolg.) Ik voor mjj had den waardigen Frans moeten beloven, dat ik als een oud bekende van zijn huis nog een poos aan de vreugde deel zou nemen, terwijl hij beloofde, mü zoodra ik slaperig begon te worden, een stil en afgelegen vertrekje in zijne woning tot slaapplaats te zullen aanwijzen waar ik niets van het gewoel en geraas in de danszaal zou kunnen hooren. S de derde mij ner reismakkers, die te voren ook vrij wat over vermoeidheid geklaagd had, was hier echter al te zeer op zijn plaats om het veld zoo overhaast te ruimen. Ook zag ik hem spoedig reeds met een paar jonge meisjes lustig over den dansvloer rond zweven. Nadat de kastelein aan zijne bedienden bevel ge geven had, in alle behoeften der gasten met den meesten ijver te voorzien, zette hjj zich bjj mjj neder, eenige ververschingen medebrengende, welke mi) niet onwelkom waren. „Ik dacht waarlijk, mijn oude vriend," zeide ik, nadat ik nog een beker met hem geledigd had, „dat er een koning of prins in aantocht was, die uw dorp met een bezoek vereeren wilde, zoo vond ik bjj mijn komst hedenavond de huizen versierd en opgeschikt. En dat is alles ter eere van onze schoone Kaatje." „Gij moogt ook vrjj gelooven," antwoordde de hospes, „dat er niet meer vreugde in het dorp geweest is, sedert de oude Prins voor het laatst hier was, en dat is nu wel reeds een jaar of tien geleden. Nu, het meisje is in het geheele dorp bemind, en de vader de oude Frans, heeft voor zoover hij weet, ook niemand reden gegeven om hem te haten. Daarbij moet gij begrijpen, dat het b|j ons de gewoonte is om, als er hier of daar een huwelijksfeest gevierd wordt, overal in de buurt vlaggen uit te steken. En waaromzouden wij ook niet? Wjj moeten tegenwoordig zoo me- nigwerf vlaggen, als die Fransche sinjeurs eene overwinning, zooals het heet, behaald hebben, die een menigte Hollandsche armen en beenen gekost heeft, ofschoon het hart ons dikwijls breken wil, als wij bedenken dat wij een broeder of zoon mee in het veld hebben. Neen! dat was in die ede oude tijden beter, toen de Prins nog aan het hoofd was. Toen versierden wij onze huizen alleen omdat de goede God aan het vaderland een jong prinsje geschonken had, of omdat een ge- wenschte huwelijksband het vorstelijk huis van Oranje met het koninklijk Pruisische geslacht ver bonden had. Behalve alleen in het jaar 81, toen wy onze Engelsche vrienden bjj Doggersbank zoo gevoelig op het jak zaten, of zes jaren later, toen hertog van Brunswjjk een einde aan de jammer- lyke onlusten in het lieve vaderland gemaakt had. Zie, die dagen „Maar verhaal myj nu eens," dus viel ik den kastelein in de rede, die als een ijverig voorstander onzer vorige regeering, niet genegen was, zoo I spoedig een onderwerp te laten varen, dat zooveel I bekoorlijks voor hem opleverde, „zeg myj eens, wie eigenlijk de jongeling is, dien ik zoo even als uw schoonzoon begroet heb. Voor zoover ik mij her der, heb ik hem nooit te voren in uwe woning wtmoet." „Dit huwelijk," antwoordde Frans, is ook inder- daad vrjj schielijk opgekomen, ofschoon de jonge nen het waarschijnlijk reeds lang met elkander eens zijn geweest. Bedenk eens hoe verbaasd ik stond, mjjnheer, toen, nu eenige maanden geleden, Kaatje bjj mjj kwam en, na eerst een soort van voorafspraak gemaakt te hebben, dat zjj mij over een zeer gewichtig iets onderhouden moest, en wat dergelijke praatjes meer zijn, eindelijk met de zaak zelve voor den dag kwam, dat zjj aan het vrjjen was en nauwelijks was het woord er uit, of de jonge borst sprong insgelijks voor den dagwelnu, wat zou ik zeggen? Ik kende hem ternauwernood, doch wist echter, dat hjj een stille en oppassende knaap was, die sedert een jaar of twee hier op het dorp gewoond had, en op wiens gedrag ik nooit eenige aanmerking had hooren maken. Geld bezat hjj niet; doch de hemel heeft mjj rjjkeljjk genoeg gezegend, en Kaatje is mjjne eenige dochter. "Waarom zou ik mjj dan uit baatzuchtige oogmerken tegen haar geluk verzetten Ik zei fiat en de zaak was beklonken." „Dat had ik toch niet van uwe dochter gedacht," sprak ik schertsende, „dat zjj zoo achter uw rug een vrjjer opgedaan zou hebben, en wel zoo in het geheim dat gij er niets van vermoeden kondt. Zij scheen mjj daartoe waarlijk al te eenvoudig." „Hoor eens, vriend, indien gjj zoo spreekt, dan kent gjj de meisjes niet," hervatte de hospes; „zjj zjjn in dit opzicht elkander allen geljjk, en de bedaardste en vroomste onder haar is in het minst niet te vertrouwen." „Uw schoonzoon is naar het mjj voorkomt, geen Hollander," zeide ik. „Neen, hjj is een Bovenlander, uit het Kleefsche geboortig, doch heeft sedert drie of vier jaren hier in Holland verkeerd.'' „En welke zjjn zjjne middelen van bestaan?" vroeg ik. „Hjj heeft een paar jaren bjj mjjn buurman, den ouden molenaar Van de Graaf gewoond, dien gjj wel kent. Zjjn vader had, geljjk hjj mjj verhaald heeft, insgelijks een molen, zoodat hem die werk zaamheden niet geheel vreemd zjjn. Doch het onge luk schjjnt hem vervolgd te hebben, zoodat hem na dén dood zijns vaders niet genoeg overbleef om in zjjn geboorteland te kunnen bestaan, waarom hjj het plan vormde om, gelijk met meer zjjner landgenooten het geval is, zjjn fortuin in Holland te gaan zoeken. Nu, dit is hem nogal tameljjk wel geluktmjjne dochter brengt hem een aardig stui vertje aan. De hemel geve maar, dat zjj gelukkig te zamen leven!" „En wat zullen de jongelieden beginnen? Gjj zult toch niet willen, dat zjj van hunne rente gaan leven? Of zjjt gjj misschien van plan hen in uw herberg te zetten het meisje bezit veel geschikt, heid daartoe en wilt gjj zelf dan uw ouden dag in rust doorbrengen?" „Van hunne rente leven? Neen, de jon gelieden moeten de handen uit de mouw ste ken. Dat heb ik gedaan, en ik ben er rjjkeljjk voor gezegend, en mjjne kinderen moeten mjjn voorbeeld volgen. Dit is niet meer dan billijk. Doch daarom wil ik mjj juist maar zoo een, twee, drie niet uit mjjn huis laten zetten. Gjj weet, mjjn hart hangt aan Sint-Joris en den draak", ging de hospes voort, terwjjl deze woorden hem te binnen brachten dat hjj sedert een kwartier uurs zjjne geliefde bokaal niet in handen had gehad, waarom hjj den knecht wenkte ze voor hem te vullen en hem toe te reiken, „en ik kan dus niet besluiten, mijn herberg vaarwel te zeggen, voordat de dood mij even onbarm hartig aan zjjn lans rjjgt als deze edele ridder het gedrocht." Met deze woorden bood hjj mjj de ge vulde bokaal aan, welke ik ledigde en vervolgens weer aan den eigenaar ter hand stelde, die niet lang in gebreke bleef mjjn voorbeeld te volgen. „Ik heb u gezegd", dus begon Frans Hoogerzijl opnieuw, nadat hjj mjj den beker nogmaals toege reikt had, welke ik echter verstandig genoeg was tot nader order bjj mjj neder te zetten, „dat Frederik, (dus hoot mjjn schoonzoon) eenigen tijd bjj Van de Graaf op den molen gediend heeft. Welnu, terwjjl ik zoo bjj mjj zelf overleg, wat wel het geschiktste middel van bestaan voor de jonggetrouwden zjjn zou, daar komt juist mjjn buurman bjj mij en geeft mij te kennen, dat hjj oud en zwak wordt nu, dat kan men den bejaarden sukkel wel aanzien, ook zonder dat hjj het zelf vertelt en dat hjj daarom het plan had zijn molen, wjjl hjj toch geen kinderen had, aan wie hjj hem bjj zjjn dood zou kunnen nalaten, aan den eersten den besten lief hebber die zich voordeed, te verkoopen. Sakkerloot, dacht ik, dat komt juist van pas. Het is een knappe molen met een aardig huisje vlak er bjj - gjj kent het immers wel, mjjnheer, hier schuins tegenover mjjne deur. Zie dat gjj den koop met Van de Graaf aangaat, dacht ik al verder bjj mjj zelf, en gjj hebt een geschikt stuk goed om aan uwe dochter mee ten huwelijk te geven. Zoo gezegd, zoo ge daan. Het liep geen drie weken aan of alles was in orde; want buurman Van de Graaf, ofschoon hij zeer penningvast is en happig naar het geld, was al te zeer in zjjn schik met mjjn voorslag om zijn molen uit de hand te verkoopen, dan dat hjj niet dadeljjk toegetast zou hebben." „En uw schoonzoon zal dus hier in het dorp als molenaar bljjven wonen?" „Ja zeker zal hjj dat, kameraad, en daarom zjjn ook alle molenaarswoningen, waaraan wjj hier waar lijk nog geen gebrek hebben, zoo sierljjk groenge- maakt, en van iederen molen wapperen vlaggen en wimpels, alsof de brave prins Willem weer in het land kwam, hetgeen ik echter met mjjne oude oogen wel nooit meer zal zien gebeuren. God ze- gene den rechtschapen vorst ook in het land der vreemdelingen I" Dit gezegd hebbende, wischte de goede Frans een traan uit de oogen en nam de bokaal in de hand, die hjj, ofschoon zjj voor mjj ingeschonken was, gedachteloos ledigde. Door een zjjner knechts geroepen, verwijderde hjj zich thans om eenige zaken te schikken, waar. bjj zjjne tegenwoordigheid vereischt werd. Dus al leen gelaten, begaf ik mjj naar dat gedeelte der zaal, waar de jongere leden van het gezelschap zich met dansen verlustigden, en waar mjjn vriend S— zich nog altjjd met dit zjjn geliefkoosd ver maak bezighield. Ik deed een paar dansen mede^ had het genoegen een oogenblik met de schoone bruid op en neer te zweven en zette mjj vervol gens, daar ik nooit een hartstochtelijk beminnaar van deze soort van uitspanning geweest ben, op een stoel aan den wand neder, een plekje uitkie zende dat mjj in staat stelde om het onophoudelijk gewoel der feestgenooten nauwkeurig te overzien. Toevallig kwam ik naast den molenaar Van de Graaf te zitten, over wien de oude Frans mjj zoo even nog terloops gesproken had, en met wien ik ook buitendien eenigszins bekend was. De grijsaard scheen slechts uit inschikkelijkheid of door eenige andere beweegredenen genoopt te zjjn om aan de feestvreugde deel te nemen; want ik kon niet be speuren dat hjj zich bjjzonder vermaakte. Hjj zat nu eens op zjjn stoel te knikkebollen, dan weder met een slaperig gelaat de dansenden te beschouwen, die in onophoudelijke beweging voorbjj hem zweef den. Toen ik hem echter begroette, en hjj, na zich een oogenblik bedacht te hebben, zich mjjner her innerde, wreef hjj den slaap uit zjjne oogen en scheen niet ongenegen te zijn zich in een onderhoud met mjj in te laten. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1886 | | pagina 1