Donderdas: 20 Mei. Feuilleton. BURGERLIJK BLOED. N#. 8052. A0. 1886, feze (Qourant wordt dagelijksj net uitsondering van (§on- en feestdagen, uitgegeven. LEIDSCH DAGBLAD. *£k|B PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden1.10. Franco per poet1-40. Afzonderlijke Nommere0.05. 45) EEN VERHAAL VAN GOLO RAIMUND. Vervolg.) Dat Hallig de zoon van baron Braatz was, was thans in de naaste omgeving bekend geworden; het scheen, alsof Pauline en Yon Blendorf de eenigen waren, die zich door deze ontdekking niet nader tot hem gevoelden aangetrokken. Voor het jonge meisje was het zeker een eigenaardige gewaarwording, dat juist deze man, die zjj in haar overmoed wilde afwjjzen, omdat hij niet haarsgeljjke was in ge boorte, haar hart nochtans bedwong en het daarop versmaaddedat hjj den glans van haar naam voor recht verklaarde, en nadat hjj haar alles had ont nomen zich nu ook tusschen haar en oom Richard plaatste, wien zij tot dusver het naast stond op de wereld. En toch, hoe treurig zjj dit alles ook ge voelde, het was geen trots, het was slechts hope. loosheid, die haar verre van hem verwijderd hield. Anders was het bij Von Blendorf. Bjj hem was de afkeer, dien hjj van het begin af tegen Hallig koesterde, niet afgenomen door diens grootmoe digheid om Alfred in het bezit der goederen te laten. Wel was hjj er verschrikkelijk door getroffen geworden, dat Gerstein de bedrijver van een daad was, die zoo langen tijd den burgerlijken aanhang van oom Richard had gebrandmerkt, maar dat juist Hallig de wreker en de eischer van voldoening was, verdroot hem en gaf hem aanleiding om ijveriger naar de een of andere verdediging ten gunste van den afgestorvene te zoeken, dan hij anders zou hebben gedaan. Beiden vermeden persoonlijke aan raking zooveel mogelijk, en ook op den morgen, waarover wij spreken, mengdo Von Blendorf zich slechts zelden in het gesprek der overigen. Mevrouw Suzanna had hare levendigheid in eene tamelijke mate teruggevonden; haar aanhoudende blikken in den grooten spiegel, welke tegenover haar hing, en Von Blendorf's bevestiging, dat de rouw haar verrukkelijk stond, droegen er niet weinig toe bij om haar in haar smart op te beuren. Alleen Pauline zat bleek en stil en moe in een der groote vensternissen en keek naar het be, sneeuwde plein, waar een reiswagen werd bepakt en Diana, die weder eens was binnengeslopen en haar kop in den schoot van het jonge meisje had gelegd, liet een zacht gebrom hooren, toen er geen acht op haar werd geslagen. „De hond ruikt het afscheid", sprak oom Richard, hem tot zich roepende. „Het helpt je niets, arme drommel, reeds anderen dan jij hebben hun best gedaan." Pauline keek vluchtig op en glimlachte droevig. „Gjj zjjt weder gezond, oom Richard, gij hebt mjj niet meer noodig." De oude heer schudde zijn hoofd, welks haar vrjj vvat witter was geworden binnen deze weinige dagen; „ik mis u altoos, dit weet gij ook heel goed. Wjj gaan allen heen, de een na den ander, zelfs Hedwig zal over veertien dagen gevolg geven aan de uitnoodiging van hare schoonmoeder. Dan zjjt gjj geheel alleen, en wel voor het eerst van uw leven. Waarom wilt gij niet met mij meegaan? Het zou zulk een stil, vreedzaam Kerstfeest voor ons worden; niet waar Hans?" De jonge man keerde zich om. „Men zou in elk geval denken dat een bijeenzijn van twee zoo nauw verbonden menschen niet anders dan een genoegen voor beiden kon zijn", sprak hij ontwijkend. „Wanneer rjjdt gij dan af, oom Richard? vroeg Von Blendorf, met zijne oogen mevrouw Suzanna volgende, die juist naar buiten ging. „Binnen een paar uur, denkelijk", verzekerde de baron. Von Blendorf stond op en ging de kamer uit, ook Alfred verwijderde zich; Pauline bleef met oom Richard en Hallig alleen. De oude man was treurig te moede, de jonge liep, als door eene zenuw achtige onrust voortgedreven, de kamer op en neer, het meisje aan het venster scheen het kalmst, hoewel ook zij geen woord sprak. De pauze werd afgebroken door Von Blendorf, die weder binnentrad en een klein bruin kistje in zijn hand hield. „Gij rijdt eerst binnen een paar uren af, mijnheer Hallig", sprak hij, „dus is er nog wel zooveel tijd over om de borgstelling terug te nemen, welke gij bij mjj hebt achtergelaten." Pauline was opgesprongen, eene gloeiende blos overtoog haar gelaat, zjj stak hare hand uit en trok die ook weder terug. „Hebt gij de afrekening nagezien, welke ik u gisteravond ter hand stelde?" vroeg Hallig den luitenant. Deze knikte. „Hier is het kistje met het geld, een sleutel heb ik niet ontvangen." „In den treurigen nacht toen ik aan het sterf bed van mjjne moeder werd geroepen, vergat ik den sleutel uit den ring te doen. Ik geloof dat dit te verontschuldigen is. Later bemerkte ik mjjn verzuim, maar ik dacht niet dat hij gemist werd. Sleutels te probeeren, is niet naar ieders smaak.'' Blendorf wilde driftig opspringen, maar hjj bezon zich. „Goddank, neen" sprak hjj met een kalmte, waarachter bittere hoon lag opgesloten, „en bjj den burgerstand, dit moet men bekennen, is het vertrouwen nog blinder en roerender dan bjj ons. De onmiskenbare angst op Pauline's gelaat was tot zjjn toppunt geklommen. „Ik verzoek dit ge sprek te eindigen," sprak zjj, „ik zal er zelf met mjjnheer Hallig over spreken." „Het is geëindigd," sprak Hallig, „ik kan nauwe lijks gelooven, dat mjjnheer Von Blendorf er nog iets heeft bjj te voegen." Hjj nam een kleinen sleutelring uit zjjn zak en wilde juist met een der sleutels het kistje openen, toen Pauline hem weerhield. „Ach, ik verzoek u, doe het niet, hier niet," smeekte zjj met zulk een onmiskenbaren angst, dat Hallig verwonderd in zjjn voornemen bleef steken. „Waarom ook," riep Von Blendorf achteloos uit, „gij zult toch om mijnentwil niet aan formaliteiten willen vasthouden." „Zeker niet, aan geen enkele," gaf Hallig trots ten antwoord, „maar eenmaal moet het kistje toch geopend worden." Hjj had gedurende deze woorden tevergeefs geprobeerd om den sleutel in het gat rond te draaien. „Het slot is geforceerd," sprak hjj, met onver holen verrassing opkijkende, „Ik heb het in goeden toestand afgegeven." „Mijnheer Hallig," sprak Von Blendorf gebelgd, „gjj zult u nader moeten verklaren. Thans sta ik er op, dat er een slotenmaker worde gehaald." Oom Richard was verschrikt opgesprongen. „Ik verzoek u beiden om u te matigen," riep hjj niet zonder heftigheid uit. Even lichtzinnig als George de woorden uitspreekt, zoo zwaar neemt gjj ze op, Hans. Geef mjj dat ding over." Hjj probeerde den sleutel, terwjjl Hallig er met vlammende oogen bjjstond, en Von Blendorf zacht lachende op en neer liep. „Het gaat niet," sprak de baron na eenige ver- geefsche pogingen, „maar men kan, als de tjjd u te lang valt, het kistje zonder het te bederven met een breekijzer openen. „Schieljjk maar," mompelde Hallig ongeduldig PRIJS DER ADVERTENTIEN: Tan 1—6 regels 1.05. Iedere regel meer f 9.17). Ci'oottrc lettors naar plaatsruimte. Yoor het incas- si oren buiten de stad wordt 0.10 berekend. zonder er op te letten, dat Pauline's gelaat al bleeker en bleeker werd. De Baron belde en gaf den binnentredenden be diende last om een werktuig voor het openen van het kistje te brengen. „Doe het niet, oom Richard," smeekte het meisje nog eens angstig. Eene eigenaardige uitdrukking verscheen op zjjn goedhartig gelaat, iets van den vroegeren humor, dien de stormen, welke sedert veertien dagen zijn hart beroerden, vrjj wel hadden weggewaaid. „Het moet zjjn, kind, moet," sprak hjj. Het ijzer werd ondertusschen gebracht. „Wilt gjj hier eens komen, George," riep de oude heer uit. „Waarvoor, oom Richard, wat gaat mjj dit alles aan? Mijnheer Hallig is hier, de afsluiting der rekening is in orde, wat kan mjj nu den inhoud van het kistje schelen? Ik heb als voogd mjjn plicht gedaan." „Doe dien dan thans als man van eerriep oom Richard, zjjn toorn met moeite onderdrukkende, op strengen toon uit. Onwillekeurig gaf de officier daaraan gehoor. Het slot sprong open, een pakket papieren vulde de ruimte van het kistje. Oom Richard en Hallig grepen er beiden haastig naar; „twee duizend Thaler in Russische obligatiönl" riep oom Richard op een zonderling bewogen toon uit. „Het slot is met een valschen sleutel geopend geweest," riep Hallig bijna te gelijkertijd uit. „Oom Richard," schreeuwde de officier in de hartstochtelijkste opgewondenheid, „gjj zjjt getuige, gij zelf uw zoon zal dit terugnemen, of „Bedaar toch, bedaar," vermaande de Baron. „Waarom beweert gjj, dat het slot geopend is geweest, Hans?" „Omdat dit geld mjj niet toebehoort," antwoordde deze. „Ik had het mjjne hier in het deksel gelegd." Toen hij het kleine metalen knopje in de ver siering, dat den inhoud afsloot, wegschoof, en er een ander pakje papieren uitviel, uitte het jonge meisje een zachten gesmoorden kreet, een geluid, waaromtrent men moest twijfelen, of het door vreugde of schrik werd ingegeven. Slechts oom Richard hoorde het en sloeg een snellen onderzoekenden blik op haar; de beide jonge mannen waren al te zeer met zich zelf bezig om ook maar de geringste opmerkzaamheid aan de dame te schenken. „Gjj hebt thans mjjne opheldering," sprak Hallig uitdagend, „thans is de beurt aan u. Gij voerdet mjj, toen u eenige dagen geleden de oplossing van lange, pjjnljjke familietwisten werd medegedeeld, tot verontschuldiging van al de begane misslagen van den kant der familie tegenover mjjne moeder te gemoet, dat zjj toch een misdrijf had begaan door een zegel te schenden. Al mjjne welsprekend heid kon aan de dierbare vrouw dit verwijt niet besparen. Zjj heeft dezen enkelen misstap, waaraan men de vrouw uit lagen stand wilde herkennen, zoo zwaar moeten boeten, Gij zult het begrjjpeljjk vinden, dat ik thans oordeel in uwen geest. Hier werd een slot verbroken, bet slot van een u toe vertrouwd kistje; mjjnheer Von Blendorf, wie heeft dit gedaan?" „Ik", sprak eene stem achter hen, zacht maar toch zoo duidelijk, dat men haar in den versten hoek van het salon zou hebben kunnen hooren. Als op commando keerden de mannen zich naar Pauline om, die bleek maar thans weder volkomen kalm voor hen stond. „Ik, sprak zjj nogmaals en slechts een oogenblik sloeg zjj hare oogen neder voor Halligs vurigen, gespannen blik. „Gjj deedt het", riep Hallig uit, „Gjj en waarom!?" (Slot volgt.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1886 | | pagina 1