N». 8049. Maandag W Mei. A". 1886.
Feuilleton.
BURGERLIJK BLOED.
i§eze (Qourant wordt dagelijks, met uit zon lering
van Zon- en feestdagen, uitgegeven.
LEIDSCH DAGBLAD
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
44)
EEN VERHAAL VAN
GOLO RATMTUND.
Vervolg.)
„Therèse kon in de kamer niet hooren, dat de
hoeren reeds waren weggegaan, zy wachtte dus
argeloos. Ik maakte het zegel behoedzaam los en
nam er de biljetten uit, daarop stak ik er om den
brief even dik te laten schijnen, als hij was ge
weest, een oude opgevouwen courant in en ver
zegelde den omslag -weder met de rijzweep. Dit
alles was het werk van weinige minuten; even
overijld, als het besluit was opgevat, werd het
ook uitgevoerd. Ik durfde Therèse niet te lang
laten wachten, opdat zij geen argwaan kreeg, en
gaf mij dus ook niet den tijd om den brief te
lezen, welks inhoud mij zeker zou hebben weer
houden van de lichtzinnigheid, die ik beging.
Eenige oogenblikken later liet ik Therèse uit haar
schuilplaats komen en gaf haar den brief, dien
zjj in het geheel niet verder bezag, maar waarmee
z\j schielijk wegliep, opdat haar vader niets zou
merken. Ik wist niet, wat deze woorden beteeken-
den ik vernam dit eerst later."
„En hoe kwam de ring in de courant?" vroeg
Hallig kortaf.
„Ik weet het niet; ik vermoed echter, dat hij
zich, daar ik hem sedert langen tjjd niet meer
droeg, in den zelfden zak bevond als de courant,
en dat hij ongemerkt tusschen de bladen er van
is geraakt."
Hallig stond op en schoof zijne stoel achteruit.
„Gij wilt gaan," riep de zieke jammerend uit,
„gij wilt mij en de mijnen rampzalig maken. O,
en op mijn eer, ik heb u toch alles, alles bekend,
zooals gij verlangdet; ik heb goedgemaakt, zooveel
ik kon."
„Goedgemaakt?" vroeg Hallig bitter, „wanneer
en waar?"
De Overste het jammerend zijn hoofd op de tafel
vallen, de gloeiende blik van den jongen man viel
op Pauline, die aan haar vaders zijde knielde.
Geen droppel bloed scheen door deze marmerbleeke
wangen te stroomen, alleen in de donkere schit
terende oogen, die zij vast op Hallig hield gericht,
was leven.
Weder bekroop Hallig een gevoel van mede-
doogen, dat hij tevergeefs poogde te onderdrukken.
„Ik luister," sprak Pauline ootmoedig; „uw
toom is rechtvaardig."
„Ik ben niet vertoornd," antwoordde hij trotsch.
„Gij veracht," sprak zjj bijna onhoorbaar.
Hij hief haar schielijk op; „gij kunt, gjj moogt
hier niet blijvenl" riep hjj met een ruwheid, waarin
duidelijk zjjn diep bewogen gemoed doorstraalde.
„Gij hindert mjj, mjjne woorden gelden uw vader,
en de slag treft u."
„Ik heb een taai sterk hart," antwoordde zjj.
„Laat mjj hier bljjven en bekommer u niet om mij."
„Ik heb toch goedgemaakt Pauline!" riep de
overste handenwringende uit, „althans waar ik kon.
Eerst toen Yon Pattenburg zich dood schoot en er
zich een tekort in zjjn kas bevond, dat overeen
kwam met de som in den brief, kreeg ik eenig
vermoeden waarvoor het geld moest dienen. Ik
spreek niet over mijn smart, ofschoon die oprecht
^as. Ik had gedacht alleen den tuinman te zullen
henadeelen door eene verdenking, welke waarschijn
lijk nimmer zou worden bewezen. Deze lieden nemen
het niet zoo nauw met een goeden of slechten
haam: zjj schudden een paar jaar tuchthuisstraf
gemakkelijk van zich af, het schaadt hun niet eens
by huns gelyken, en ik nam my vast voor om hem
na het ondergaan van zyn straf in stilte te onder
steunen."
„Houdt op!" riep Hallig buiten zich zelf uit,
„of ik vergeet my zelf en wreek den geheelen ge
smaden burgerstand op u. Dus omdat de tuinman
een arm bescheiden man was, meendet gy het
recht te hebben om hem de schande van uw adel-
ïyken naam op de schouders te leggen. Gy
schaamdet u niet, gy de misdadiger, om den
martelaar het genadebrood met uw ontwyde handen
te willen reiken, gy meendet werkeiyk daarmee ge
noeg te hebben gedaan tegenover uwen en myn
stand?"
De overste had in krampachtigen angst zyn kind
omvat, zyne knieën knikten, zoodat Pauline hem
slechts met moeite op de been kon houden.
„Ween niet", sprak hy, toen hy dikke warme
druppels langzaam op zyn koud voorhoofd voelde
nedervallen, „ik beken myne dwaling reeds. Myn
voornemen kon ik ook in het geheel niet tot uit
voering brengen, mynheer Hallig, want de tuinman
werd niet eens in verhoor genomen. Nooit had ik
het minste vermoeden dat er verdenking op Richards
vrouw rustte, die, zooals gy zegt, uwe moeder is.
Nooit, ik herhaal het u. Ik dacht, evenals iedereen,
dat zy van Yon Braatz scheidde wegens lang be
kende yverzucht, dat hy in deze scheiding toe
stemde omdat hy berouw had over zyn ongeiyk
huweiyk. Ik meende dus slechts by Georgine Von
Pattenburg een schuld te moeten vergoeden. Haar
eerste jeugd was reeds voorby, zy was verlaten en
onbemiddeld, ik bood haar myn hand en myn voor
het oog der wereld onbevlekten naam aan en gaf
haar geen schitterende maar toch eene zekere
positie. Ik geloof dat zy zich naast my gelukkig
heeft gevoeld. Ook Georgine, die misschien heeft
geweten dat er verdenking op mevrouw Yon Braatz
rustte, sprak er nooit met my over; wy beiden
vermeden die gebeurtenissen aan te roeren, welke
met dezen diefstal in verband stonden; zy wilde
niet herinnerd worden aan de schuld van haar vader,
ik niet aan de myne."
„Gy weet thans alles, myne geheimste gevoelens
en dryfveeren, wat heb ik, wat hebben de mynen
thans te wachten?"
„Mededeeling van den loop der zaken aan allen,
omtrent wie ik kan te weten komen dat zy ook
maar den minsten twyfel aan de eer myner moeder
hebben gekoesterd, verder niets", antwoordde Hallig
na een poosje. „Ik hoop dat hun aantal gering is;
voor zoover ik thans weet strekt het zich niet
verder uit dan tot mevrouw Von Blendorf en haar
zoon, daar de oude tuinman, benevens zyne dochter,
reeds lang overleden zyn."
„Dat overleef ik niet," kermde de overste, „stel
my daarvan om Godswil vryhet is myn dood. Ik
kan nog niet sterven, ik ben immers nog op het
best myner jaren, Mynheer Hallig, ik kan gered
worden, indien gy grootmoedig zyt. Uwe moeder
heeft uw bestaan wel voor haar man geheim ge
houden zoover ik begrepen heb, maar gy zyt toch
de zoon van Richard, gy zyt een edelman, gy zult
uw stand zelve niet in my willen vernederen."
Hallig was onbeweeglyk blyven staan; by de
laatste woorden overtoog een blos van toorn zyne
wangen en de ader op zyn voorhoofd kwam even
te voorschyn.
„Ik ben d9 zoon van myne moeder, mynheer de
overste, ik heb haar acht en twintig jaren langer
bemind dan myn vader en haar naam geëerd, voor
dat ik iets omtrent baron Braatz Yon Dittersheim
wist. In myne aderen vloeit burgerlyk en adellyk
bloedm y n trots geeft aan het eerste de voorkeur."
„Yoor Richard, voor Alfred en de familie Yon
Blendorf, voor myn eigen kind als dief te staan,
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Van 1Ci regela f 1.05. Iedere regel meer f 0.17.1.
Grootcre letters naar plaatsruimte. Voor het incas-
scereu buiten de stad wordt f Q.10 berekend.
het is verschrikkelyk", kermde de overste, „ik
kan het niet verdragen."
„Het wordt gemakkelyker gedragen dan het ge
wicht van eene heimelyke schuld, papa" troostte
Pauline hem, hoewel haar stem beefde. „De last,
die u jarenlang moet hebben gedrukt, nam niemand
van u af; de boete draag ik met u."
„O, kind," snikte de overste, „gy zyt goed, gy
veracht my niet geheel en al. Ik smeek niet meer
om genade voor ons, nu ik zie, dat gy myn schande
verdraagt, maar ik zou om vergiffenis hebben ge
smeekt, indien Leonore's graf niet een vreeselyken
scheidsmuur tusschen ons en haar vormde. Zie dat
is het, wat my kwelt, dat hun haat u, wanneer
ik ben heengegaan, als treurig erfdeel overblyft;
dat gy in oom Richard een trouwen beschermer
verliest, dat zyne zoon met zyne verachting steeds
het medelyden zal verstikken, dat in zyns vaders
gemoed voor u opryst."
Het jonge meisje sloeg hare oogen vast op Hallig;
het was een zonderlinge blik, zoo vol schoon ver
trouwen. „Ik wil leeren op eigen kracht te steunen,"
sprak zy. „Mynheer Hallig laat geen andere ver
dienste en geen andere schuld gelden dan iemands
eigen, en indien hy ziet, dat ik er telkens op bedacht
ben om my de liefde van zyn vader waardig te
maken, dan zal hy ze my niet willen ontrooven."
„Dat behoede God," sprak Hallig ontroerd, „gy
hebt een heilig recht op zyne liefde. Ik laat u thans
alleen, gy zult daaraan behoefte hebben, en ik heb
niets meer te vragen of te zeggen." Hy schonk den
overste, die ootmoedig opstond, een korten, koelen
groet. Maar de bevende hand van het meisje drukte
hy aan zyne lippen. Het was een grootmoedig gevoel,
dat hem aandreef het diep gedeemoedigde meisje
te toonen, dat de schuld van haar vader de achting
niet kon verminderen, waarop haar gedrag by dit
ongeluk aanspraak had.
In het familie-salon van het slot vinden wy tien
dagen later het kleine gezelschap met uitzondering
van Von Gerstein verzameldde diepe rouwkleeding
der beide dames doet ons vermoeden, waarom hy
ontbreekt, en dat hy nimmer zal wederkeeren.
De overste was doodin den nacht na de schrik
barende gebeurtenis had eene hernieuwde bloed
spuwing hem aan zyn pyn ontrukt, zonder dat
zelfs mevrouw Suzanne het bevroedde, dat zyn eer
hem was vooruitgegaan. Pauline's hand had hem
de oogen toegedrukt; zy bleef by hem tot aan het
laatste oogenblik, terwyl Suzanna voorgaf, dat zy
te zwak was om den doodstryd van haar man by
te wonen. Ook oom Richard was niet by hem,
maar lag in ylende koorts op zyn bed, en Alfred
en Von Blendorf werden niet eens verwittigd van
het naderend uiteinde van den overste. Des te meer
had het de dienstboden verwonderd, dat hy naar
Hallig verlangde, dat de Freule zelf heenging om
aan zyne deur te kloppen en hem dit te verzoeken,
dat hy onverwyld verscheen.
Niemand was by het onderhoud tegenwoordig
geweest dan Paulinemaar de kamerdienaar had
later gezien, hoe Hallig haar van den grond had
opgeheven, waarop zy naast het sterf bed van haar
vader knielde, hoe hy haar in zyn armen sloot en
vervolgens aan de zorg der dienstmaagd overgaf.
Daarna verviel de verhouding tusschen hun beiden,
tot een koeleren toon, die zonder bitter te zyn, toch
menigmaal aan vroegere tyden deed denken. Zy
was schuchter en bevangen, hy vormelykzy werden
van dag tot dag vreemder tegenover elkander.
(Wordt vervolgd.)