BURGERLIJK BLOED. M°. 8019. Vrijdag O April. A°. 1886^ feze (Qourant wordt dagelijks, met uitzondering van féon- en feestdagen, uitgegeven. LEIDSCÏÏ ÉSfe DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden1.10. Franco per poet1.10. Afzonderlijke Nominere0.06. EEN VERHAAL VAN GOLO RAIMTJND. Vervolg.) „Komaan, dan kunt gij uwe schoon© gevoelens eens terstond metterdaad toonen!" riep mevrouw Yon Blendorf uit, „door het jonge meisje voor de gevaren van een geheel onpassend huwelijk te waarschuwen. De kleine intrigante heeft namelijk waarschijnlijk mijne hooghartige Pauline weten over te halen om van een huwelijk af te zien, dat mij met trots zou hebben vervuld, en dat deze zelf tot voor weinige weken met vreugde begroette." „Geloof dit toch niet, Louise," viel oom Richard haar in de rede met eene zekere taaie vasthoudend heid, welke verried, dat hij deze tegenwerping niet voor de eerste keer maakte. „Ik ben uit Italië teruggekomen, omdat elke brief van dit kind een noodkreet om hulp tegen haar eigen eigenzinnig hart was. De jongen, dien gij toch wilt laten trou wen, zou van den regen in den drop zijn gekomen want wel verre van hem te beminnen, zou zij hem dood hebben gemarteld. Pauline bemint alleen, indien zij ook vrees koestert wij zouden ten slotte nog hebben beleefd, dat zij meer van haar schoon moeder dan van haar man hield." Mevrouw Von Blendorf schudde ontkennend met het hoofd. „En ik zeg u, Richard, dat dit niet zoo is. De eene of andere geschiedenis, eene plotselinge gemoedsbeweging heeft haar tot zulk eene veran dering van haar besluit genoopt; gij zult my toch wel zooveel scherpzinnigheid toekennen, dat ik den brief van een jong meisje kan ontcijferen. Er is daarin zooveel sprake van dwalingen, zooveel van den plicht om zich niet moedwillig aan de liefde te bezondigen, dat men immers volstrekt niet in twijfel kan zyn op wien dit betrekking heeft. My ten minste werd het duidelijk, zoodra Alfred met de bekente nis van zjjne liefde voor hoe heet zij toch, Richard „Hedwig Meinert", sprak Alfred angstig. „Juist; mij werd het dus duidelijk, zoodra hij met de bekentenis zijner liefde voor den dag kwam, zoodra ik den inderdaad roerenden brief las, waarin Pauline als voorspraak voor dat meisje optrad. Men kon toen wel niet meer twijfelen, van wiens dwaüng sprake was, en aan wien het heerlijk schepsel zich vreesde te bezondigen." „Ik bid u, Louise, laat dit denkbeeld toch varen", zocht oom Richard haar te overreden, „schrijf deze voorspraak van Pauline om Godswil aan geene edelmoedigheid toe. Zij beschouwde Hallig als een doode, in haar trouw aandenken aan hem, nam zij de zorg voor het meisje als een heiligen plicht tegenover hem op zichdit is alles. Teruggetreden, omdat z\j Alfred niet bemint, was zij reeds, toen hij nog op Gellersheim was, maar haar voorspraak is zij eerst geworden, toen hy was verdwenen, en wij hulptroepen noodig hadden. Nu hy er weder is, wordt deze zorg aan hem overgelaten." De vluchtige blik, welke oom Richard op Hallig had geslagen toonde aan, hoe het bleeke gelaat van den jongen man eensklaps door eene hooge kleur werd overtogen. Hij streek met zjjne hand over zijn gelaat; „ik ben nog zeer zenuwachtig", sprak hij ter verontschuldiging, toen hij het oog van den baron ontmoette. „Welaan!" riep de dame geraakt uit, „Pauline moge dan uwe oprechte bondgenoote zjjn, bij mijn. heer Hallig zal ik, naar ik hoop, ondersteuning vinden. Mijn zoon beeldt zich nameljjk in op uw andere pupil, mejuffrouw Meinert, verliefd te zijn en zij is listig genoeg om van deze dwaling party te trekken en tot een huwelijk aan te sporen. „Ik moet u verzoeken mevrouw, u te herinneren dat deze jonge dame niet alleen mijn pupil is, maar dat ik, zooals ik reeds heb opgemerkt, ook haar broederlijke beschermer en vriend ben", betuigde Hallig droogjes, „ik kon er natuurlijk niets tegen doen, dat gjj uw zoon in deze aangelegenheid op den achtergrond plaatst; ik ken de aanspraken niet, welke een adellijk geslacht aan den manne lijkheid en zelfstandigheid van zjjn mannen stelt, zjj gaan mjj ook niets aan. Ik ken echter de eischen, welke de burgerstand ten opzichte van de vrou welijkheid en eerzaamheid zjjner vrouwen en meisjes stelt, en moet tegen uwe vermoedens daarom met ernst en beslistheid opkomen." De dame bleef ontsteld zwjjgen; de kalme toon van den jongen man bracht haar van de wjjs, zjj gevoelde, dat hjj niet in het minst werd verblind door den nimbus van den adellijken glans, welke haar omgaf maar dat hjj vol bedaardheid had ont waard, waar zjj zich blootgaf door haar zoon en erfgenaam te vernederen. „Ik kan u echter toch verzekeren, Mijnheer, dat het jonge meisje de vermetelheid heeft om mijne afkeuring te trotseeren, dat zy in vereeniging met myn zwager en mjjn zoon my telkens opnieuw met smeekingen bestormt, en zooals my bekend is, zelfs in dit huis vertoeft met het oogmerk* om my door eene roerende theaterscène to over rompelen." „Is zy hier?" riep Hallig uit, opspringende. „Ik heb mij dus niet bedrogen. Dat arme kind, hoe zwaar zal haar deze stap gevallen zijn!" „Zy deed dien ter liefde van my, Mynheer Hallig," sprak Alfred, „en zy staat onder de hoede van myn oom. Ik dank u voor de trouwe bescherming, welke gij haar toezegt, maar zoolang ik leef, en zoolang zij zich daarby veilig acht, geniet zy de mijne. Het moge zyn, dat ik u zwak en besluite loos toescheen, zoolang mjjne energie door geen belang werd opgewekt. Zelfs freule Pauline schikte zich naar plannen en wenschen van anderen zoo lang zy geen eigene had, en men prijst in freule Yon Gerstein een krachtigen geest. Mijne moeder kan door hare weigering beletten, dat ik Hedwig huw, doch geen macht ter wereld is in staat haar te berooven van myne liefde en trouw, van mijne zorg en bescherming, en nimmer zal myne moeder eene andere vrouw als hare dochter zegenen. Oom Richard heeft mijn besluit goedgekeurd en ondersteund, Hedwig acht my hare liefde waard- zeg my tot myn troost op dit oogenblik, dat gij my uwe vriendschap niet onwaardig rekent en geef my daardoor de hoop, dat er tegen myn geluk althans geen nieuwe zwarigheden zyn op gerezen." Zoo stellig en duidelijk had Alfred nog nooit in tegenwoordigheid van Hallig gesproken, maar juist deze zachtmoedige kalmte had iets wat vertrouwen opwekt, waaraan Hallig zich gaarne overgaf. „Mijnheer Hallig moet je zwarigheden in den weg stellen, zal dit doen, Alfred!" sprak Mevrouw Von Blendorf, „indien hy bedenkt, hoe rampzalig het ongelijk huwelijk is uitgevallen, dat hy in zijne eigen familie heeft beleefd. Hallig trok zyne schouders op. „De liefde is mach tiger dan alle verstand, mevrouw. Overigens zou mynheer Von Braatz de aangewezen man zijn om een oordeel te vellen, of eene burgerlijke vrouw altoos en onder alle omstandigheden in hare liefde en trouw met ondank en hardheid, met trots en on verschilligheid moet worden beloond. Ik zelfben niet onbevooroordeeld, want ik houd niet van den adel." De grootmeesteres opende hare oogen zoo wjjd, alsof zy na de ongeloofelyke woorden, welke zy had aangehoord, ook iets ongeloofelyks moest zien gebeuren; maar er viel niets voor, dan dat oom Richard sprak: „Ik heb u reeds verklaard, beste PRIJS DER ADVERTENTIEN: Van 16 regels 1.06. Iedere regel meer/ 0.17). Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incae- eeeren buiten de stad wordt 0.10 berekend. Hallig, dat ik er reeds lang van ben teruggekomen om den ramspoed van myn huwelijk aan het ver schil in stand te wijten hy lag veel dieper, hij lag in ons zelve. Ik ben bereid om Hedwig Meinert als erfgename van mijn naam te beschouwen en lief te hebbenik geloof dat daarin eene voldoende bekentenis van mijne dwaling ligt opgesloten. Het meisje zelf is een engel van goedheid en zachtzin nigheid, een wezen, voor wier lieftalligheid ieder waarachtig man zich buigt zonder te vragen van welken stand zy is." „Maar vrouwen zyn bezonnener!" riep de groot meesteres uit, „ik heb er zwaar genoeg om moeten lyden, dat gy daarnaar niet hebt gevraagd. Indien het de familie Von Braatz piet kan schelen, of hare dames nu en dan in plaats van voor de salons, talenten voor het tuchthuis ontwikkelen, het is alles behalve onverschillig, hoe mijne schoonzuster zich gedraagt." Oom Richard was doodsbleek geworden, zijne hand, waarmee hy zich aan de leuning van zyne stoel vasthield, beefde, en de heftige vrouw was ont steld, dat dit overylde woord haar was ontsnapt. Zij wendde zich in hare verlegenheid tot Hallig, ofschoon zij wist dat op dit oogenblik haar zwager de be- leedigde was. A-.- „Ik vraag om verontschuldiging, mynheer, indien gy u misschien door myn gezegde in de denk beelden van uw stand gekrenkt acht," sprak zij, zoo onverschillig, als haar mogelyk was, „maar de aanspraken van de familie gaan nog boven die van den stand." „Ik ben van hetzelfde gevoelen, mevrouw," ant woordde Hallig kalm," „en juist om deze reden zult gy my misschien wel willen veroorloven om uwe oneenigheid af te breken voor eene aange legenheid, welker spoedige afdoening ook eene familievraag, zoowel voor u als voor my is. Gy zoudt deze mededeeling misschien nimmer hebben ver nomen, indien de familietwisten, welke door het huwelyk van den erfgenaam van Dittersheim wor den opgewekt, het my niet tot plicht stelden deze zaak onvoorwaardelijk openbaar te behandelen. Het is de laatste berouwvolle bekentenis van een ster vende, die ik mynheer Von Braatz moet over brengen." Oom Richard zag in plaats van medelijden? slechts den zegenvierenden blik van zyn schoon zuster op zich gelicht, en hy gevoelde het als een heiligen plicht om althans het graf van de vrouw, die hy eens zoo vurig had bemind, en wier boete even zwaar was geweest als hare schuld, voor de onverbiddelijkheid der verachting te beschermen. „Neen, neen!" riep hy haastig uit. „Hallig, spreek het niet uit; zy is bij God, wjj kun nen niet meer richten over hare daden." „Maar haar berouw aanvaarden, zooals wjj vroe ger geduldig hare schuld hebben gedragen, Richard" sprak de dame hooghartig. „Mevrouw Hallig acht* zich dus zelf schuldig!" „Zij deed dit en wel met een kalm gemoed," ant woordde Hallig vast maar met eene eigenaardige uit drukking op zijn gelaat. „Zy nam dus het geld, die onzalige vrouw?" begon mevrouw Von Blendorf weder, terwijl zy ditmaal hare stem een zweem van deugdzaam mede lijden poogde by te zetten. „O, volstrekt niet, mevrouw, dat heeft zy niet gedaan, zy heeft het niet aangeraakt," riep Hallig uit met eene fiere verheffing van stem. „Op dit punt heeft zij haar onschuld herhaaldelijk meteen heiligen eed bezworen. Ik moet u, mynheer de Baron, met deze laatste heilige verzekering ook haar laatsten groet brengen, en vervolgens vergeving vragen voor haar zelf. Zy heeft zwaar ten uwen opzichte misdreven, toen zy Dittersheim ontvluchtte." (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1886 | | pagina 1