Maandag 22 Maart.
Feuilleton.
BURGERLIJK BLOED.
N°. 8003.
A°. 1886.
feze jouraat wordt dagelijksmet uitzondering
van gon- en feestdagen, uitgegeven.
LEIDSCÏÏ
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 8 maandenf 1.10.
Franco per poet1.40.
Afzonderlijke Kommens0.06.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Van 1—6 regela 1.05. Iedere regel meer 0.17J.
Grootere lettere naar plaatsruimte. Voor het incas-
eeeren buiten de stad wordt 0.10 berekend.
28)
EEN VERHAAL VAN
GOLO RAIMUND.
Vervolg.)
„Ja, het slechtste in den stal heeft hij zeker niet
mjjn paard genoemd. Maar thans is het tyd,
Mijne Heeren. De beide Yon Braatzen doen dezen
morgen niet mede, om den rentmeester bekomme
ren wij ons niet, dus voorwaarts als 't u belieft."
De beide officieren volgden, de overste zat reeds
in den zadel, en juist wilde ook Yon Blendorfden
vos bestijgen, toen de deur van hot bijgebouw werd
opengedaan en Halligs rijzige gestalte daarin ver-
scheen. Met een oogopslag had hij de kleine groep
overzien en ofschoon hij niet in gebreke bleef om
de heeren met een zjj 't ook vluchtigen, stommen
hoofdknik uit beleefdheid te begroeten, zag men
hoe de ader op zijn voorhoofd opzwol.
„Wie heeft het gewaagd om in weerwil van mijn
bevel Almansor uit den stal te halen?" vroeg hy
schielijk op den roodhaTigen knaap toetredende en
de hand op den slanken hals van het dier leggende,
op een gebiedenden toon.
„Ik," sprak de knaap met verholen moedwil,
„Mijnheer de overste heeft het bevolen en gezegd,
dat hjj de heer van het landgoed was, gij hadt
niets te zeggen 1"
De rentmeester gaf hierop geen antwoord„Frits",
riep hjj een ander toe, „breng terstond het paard
naar den stal, en niemand, wage het 't weder
naar bniten te brengen. Jij, Peter, bent ontslagen
de boekhouder kan je je loon uitbetalen, vóór den
middag moet je weg zijn."
„Maar dat is toch om woedend te worden, dat
is te veel 1" schreeuwde de overste en sprong weder
uit den zadel; „ik zal deze behandeling niet dulden.
Gjj zult of gij zoudt mij te rede moeten staan,
Mijnheer, indien gjj een cavalier waart. Kerel, laat
het paard hier!" riep hij den knaap toe en hief drei
gend zijn karwats op, „ik, de overste, beveel het!"
De knecht aarzelde, krabde zich achter het
oor en zag den rentmeester aan, die bedaard
en zonder een woord te spreken, wachtte, wat de
eerste zou doen. De arme vent was in eene leelyke
positie, nu twee zich voor meester uitgaven. Maar
de kracht der gewoonte was sterker dan de vrees
voor den overste; hij had jarenlang gehoorzaamd
aan de stem van den rentmeester, lijj zag naar
Peter, die in één oogenblik zijne vreedzame brood
winning had verloren en bracht het paard naar
don stal.
De zweep van den overste, die op dit oogenblik door
de lucht snorde, bereikte hem niet, maar het pijnlijk
gehuil van Diana bewees, wien zy had geraakt, en
om de verwarring volkomen te maken, maakte
het onrustig geworden paard van den luitenant der
dragonders een zijsprong en trapte den buitendien
reeds bezeerden hond op zyn been.
Op dit oogenblik verscheen op de bovenste treden
van de breede vrijstaande trap, die naar het hee
renhuis leidde, Pauline. De opgewondenheid op
haar scheon en thans bleek gelaat bewees, dat zij
ongezien getuige was geweest van het korte
voorval.
Toen de overste Pauline gewaar werd, haastte
h|j zich naar haar toe te gaan. „Ha, Pauline, goed
dat gij komt!" riep hij met doer den toorn ge
smoorde stem, zoodat de beneden staanden het niet
konden hooren, „goed, zeg ik, ofschoon dames in
don regel op een afstand van zulke twisten moeton
blijven. Maar die knaap, die Hallig heeft het ge
waagd door zijne onbeschaamdheid, uw aanzien.
uwe gastvrijheid te compromitteerenhij weigort
aan uwe gasten een paard, jaagt den knecht weg,
die het op mijn bevel heeft gehaald, en laat het,
u en mij ten spot, voor aller oogen weder naar
den stal brengen. Kunt gij, moet gij u en uw
vader voor de oogen van uwe standgenooten laten
beschimpen, noodig dan in het vervolg geene gasten
tot getuigen van uwe vernedering."
„Ik verzoek u, Freule Pauline, maak u niet boos",
trachtte Von Blendorf haar te bedaren, „ik zie ge
heel en al van de jacht af en betreur het zeer, dat om
mijnentwil zulk een ontsteltenis is teweeggebracht.
Mij hindert alleen de gedachte, dat gij aan de wil
lekeur van zulk een ruw man zyt prijs gegeven,
en ik niet ter uwer hulp en bescherming kan tu3-
schenbeide komen. Ik zou, daar dit toch onmogolijk
schijnt te zijn, zeker dit onaangenaam conflict ver
meden hebben, indien ik had geweten tot op welke
hoogte gjj afhankelijk zyt gemaakt van de luimen
van uw rentmeester."
Von Blendorfs spotachtig medelijdende toespraak
ontnam Pauline' het laatste overschot van bezon
nenheid en zelfbeheersching, dat zij nog bezat. Zjj
zag zich overgegeven aan de minachting van haar
ondergeschikten, aan den spot van haar kennissen,
door de wülekeur van een man, die volgens het
oordeel van haar kring slechts de eerste dienaar
was. Deze openlijke vernedering, moest op staan
den voet worden goedgemaakt, en zonder, zooals
anders, naar oom Richards waarschuwende stem
te hooren, die eveneens naderbij was gekomen en
haar bezwoer niet in overijling te handelen wenkte
zij met bevende hand den rentmeester om by haar
te komen en sprak helder en duidelijk„Mijnheer
Hallig, terwijl ik u dank zeg, voor uwe vroegere
diensten, ontsla ik u in tegenwoordigheid van deze
heeren daarvan reeds in dit uur. De plichten van
uw ambt schijnen niet te kunnen samengaan met
di« van mijn positie, het is derhalve noodig om tot
mijn steun een man te kiezen, die beide kent en
ze weet te vereenigen."
Een straal van onmiskenbare vreugde schoot
uit Halligs oogen, toen hjj deze wijd geopend en
vast op het jonge meisje richtte. „Ik dank u",
sprak hij, diep ademhalende, met zijne klank
volle stem.
„Sta mij toe niet ter mijner verontschuldiging,
deze is hier noodoloos maar tot naricht vooru,
ook u te doen opmerken, waaraan ik mijnheer den
overste reeds heb herinnerdhet paard dat voor
de drijfjacht moet worden gebruikt, is niet meer
het uwe. Gij hebt er de koopsom reeds voor ont
vangen, en het paard wordt hier tegenwoordig
slechts gevoederd tegen eene vergoeding, welke in
den hoogen koopprijs is begrepen. Ik acht mij
verplicht u deze inlichting te verschaffen, voor het
geval uit dit misbruiken van een anders eigendom,
onaangenaamheden mochten voortvloeien, en daar
mee heb ik aan mijne verantwoordelijkheid tegen
over u zoowel als tegenover den eigenaar van het
paard voldaan."
Hjj wachtte geen antwoord van haar af,
maar ging bedaard heen en liet zyn'paard voor
komen, waarop hij een minuut later zoo onbezorgd
en gelaten door de slotpoort wegdraafde, alsof niets
zijne kalmte had verstoord.
De opgewondenheid der achtergeblevenen was
als door een tooverslag verdwenen, er was zelfs
eene beklemmende stilte ingetreden, welke de
overste verbrak met eene gedwongen poging
om te lachen en den uitroep: „Goddank, dat gij
dien vent kwijt zjjt, op deze wijze ontkomt hjj de
zweep 1"
De officieren stemden daarmee in, maar oom
Richard fronste zijn voorhoofd en sprak gemelijk:
„ik hoop dat Pauline haar dwaaAeid niet behoeft
te berouwen."
Zij was reeds thans onvoldaan, thans nu haar
overijlde woorden nauwelijks werkelijkheid waren
gewordenzij was ontsteld, dat deze haar ontsnapt
waren, dat zij ze niet kon herroepen.
„Berouwen!" riep Yon Blendorf hoogmoedig uit
„Ronduit gezegd, oom Richard, ik begrijp u niet
en ik vrees dat personen, die u niet zoo goed
kennen, door uw werkelijk fabelachtige voorliefde
voor dit landgespuis, op het vermoeden zouden
kunnen komen dat gij hunne denkbeelden deelt."
De Baron richtte zijne statige gestalte tot haar
volle indrukwekkende hoogte op. „Ik hoop niet.
dat wie ook, hij moge my meer of minder goed
kennen, betwijfelen zal, dat ik andere denkbeelden
over het my'n en dijn zou kunnen hebben, dan die
man, sprak hij op uitdagenden toon."
„Oom!" riep Pauline doodsbleek uit, „o, Oom
Richard, dat was een gruwzaam verwijt."
„Voelt gy het?" vroeg hjj, en voor het eerst
in zy'n leven, klonk er bitterheid in zijn toon,
„dat doet mjj genoegen, want tegen u was het
gericht. Het zal eene schoone roem voor de eige
nares van Gellersheim worden, dat zij haar gasten
met het eigendom van anderen beleefdheden bewijst,
en dat men hier met het koopen van paarden
voorzichtig te werk moet gaan."
„Von Braatz," riep de Overste beleedigd uit,
„het is mijn oordeel, dat gij bestrijdt, ik moet u
verzoeken."
„Wees niet dwaas," sprak oom Richard, „wij
beiden twisten niet meer; gjj weet Von Gerstein
.dat onze gevoelens van jongs af aan hemelsbreed
uit elkander loopen. Maar dit kind wil ik mijne
meening evenmin verhelen, als gij het hebt gedaan.
Ik geloof Von Gerstein en misschien zjjt gij
dit met mij eens dat onze rechten op haar
ten minste gelijk zijn."
Zonder zich over de omstaande officieren te be
kommeren, vloog Pauline by deze woorden aan
Oom Richards borst en sloeg haar armen vast en
innig om zyn hals.
Von Blendorf en de luitenant der dragonders
begonnen er eenigszins verlegen om te lachen,
maar de Overste wilde over het algemeen aan de
zaak eene schertsende wending geven en riep
plagend uit: „kijk mij dien Von Braatz eens aan,
op myne eer hij maakt van zyn zestig jaren en
van zyne zedepreeken enkel gebruik om zich door
knappe jonge meisjes het hof te laten maken. Maar
thans vooruit, Myne heeren, als ik u mag verzoeken,
de tjjd gaat zyn gang."
„Weten de lieden dan nu wel, wie hier kok en
wie bediende is?" vroeg Oom Richard bezonnen,
om door deze herinnering den Overste bjjtjjds
eene nieuwe vernedering te besparen. Het is toch
wel noodig, daar zy van Halligs ontslag uit zijn
ambt niets weten, dat men hen onderricht, wie thans
baas is."
„Ja, dat is zoo," bromde de Overste; „welnu,
voor het oogenblik ik natuurlijk. Dat vervloekte
testament! Men had dien man onder curateele
moeten stellen, voordat hfj zulke heillooze bepa
lingen maakte."
„Dan zoudt gij u waarschijnlijk hier in het geheel
niet bevinden, mijn beste Von Gerstein," merkte
oom Richard laconiek op.
„Oom Richard, denkt gij, dat de lieden, indien
papa terugkomt, zyne bevelen wel onvoorwaarde
lijk zullen gehoorzamen? fluisterde Pauline hem
eenigszins angstig toe.
(Wordt vervolgd.)