fete jouraat wordt dagelijks, met uitzondering
van gon- en feestdagen, uitgegeven.
i\ 7997.
Maaiida" 1£> Maart.
A®. 1886.
LEIDSOH
DAGBLAD
PRIJS DEZER COURAKT:
Voor Leiden per 3 maanden.1.10.
franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommera.O.OS.
PRIJS DER ADVERTENTIEN»
Van 16 regels f 1.05. Iedere regel meer 0.17A.
Grootere lottere naar plaatsruimte. Voor hot incas-
seeren buiten de stad wordt f 0.10 berekend.
26)
BURGERLIJK BLOED.
EEN VERHAAL VAN
GOLO RAIMUND.
Vervolg.)
„Ik verzoek u dringend, mijnheer Von Braatz,
laten wy dit laten rusten", viel Pauline, die uit
haar verstrooidheid langzamerhand in eene koorts
achtige opgewondenheid was geraakt, hem schielijk
in de reden.
„Ik ben ongesteld lichamelijk en geestelijk en
vandaag niet in staat om eeDe zaak te bespreken,
welke zooals gij zelf opmerktet, niet enkel ons aan
gaat, maar ook de wenschen en plannen van onze
liefste nabestaanden in zich sluit. Dring niet bij
mij aan; ik kan, zooals gij mij heden ziet, beslui
teloos en onzeker in mijn binnenste, niet ernstig
en eerlijk onderzoeken, wat ik voor u, wat gij
voor mij kunt zijn. Schrijf mijne opgewondenheid,
het wankelen in mijne besluiten en de onbekend
heid met mijn eigen hart toe aan mijne eigenaardige
positie, welke mij ten deel viel als volwassen dochter
naast eene jeugdige stiefmoeder. De tegenstrijdig
heden welke uit den voortdurenden strijd tusschen
mijn eigen neigen en levensbeschouwing en de
verschuldigde onderworpenheid aan de wenschen
mijner ouders voortvloeien, hebben mij in het on
klare gebracht over mijn eigen wenschen, wantrou
wen tegenover mijn eigen oordeel. Geef mij tijd,
oefen met de grootmoedigheid van een man geduld
uit ten opzichte van de aarzelende zwakheid van
een meisje, welke wanneer zij eindigt, althans een
besluit van rijpe overweging meebrengt, het moge
dan uitvallen, zooals het wil."
„Gij begrijpt mjj verkeerd, beste Pauline," ant
woordde Alfred, eenigszins beangst door de wijze
waarop hij het haar duidelijk moest maken, dat
hij aan een eenvoudig neen de voorkeur gaf boven
de schitterendste verwachtingen, welke zij hem
in uitzicht stelde, en dat het doel van dit geheele
onderhoud was, om haar te bekennen, dat hjj een
ander beminde. Mijne moeder heeft over haar wen
schen gesproken, laat mij than3 openhartig ook
de mijne ontvouwen.
v „Thans niet, thans niet, Mijnheer Von Braatz,"
verzocht Pauline, op een toon, welke tamelijk veel
van een bevel had. „Ik dacht, dat ik u mijne
onbekwaamheid om u op dit oogenblik ernstig en
opmerkzaam aan te hooren reeds voldoende had
bekend en laat dus de aanspraak op toegeeflijkheid
gelden, welke een dame na, zulk een bekentenis
mag verwachten. Ik herhaal, dat ik mij op dit
oogenblik door eeno pijnlijke zenuwachtigheid in
eene stemming bevind, welke my niet toelaat om
mijne gedachten onverdeeld aan zulk een belang
rijk onderwerp te wijden en hoop, dat gij mij de
rust zult gunnen, welke ik, wil mij gelooven, zoo
wel lichamelijk als geestelijk noodig heb."
De gehoorzaamheid, waarmee Alfred zich in dit
tamelijk duidelijk uitgesproken bevel schikte, was
niet vrij van vreugdevoor zjjn besluiteloos karak
ter was elk uitstel van deze noodlottige verklaring,
welke voor Pauline niet streelend was, welkom;
ja de plicht om te zwijgen, zelfs op gevaar af
Hedwig nog eene poos in onzekerheid te laten,
scheen hem des te dringender toe, daar in dit
uitstel immers ook de mogelijke uitweg lag opge
sloten, dat Pauline hem weigerde. Hij ontkwam
daardoor aan een pijnlijk conflict met zijne moeder,
en aan een nog pijnlijker met zjjn eigen goed
hartig, toe der gevoelend gemoed, dat reeds teru ge
beefde voor de gedachte een beminnelijk meisje als
Pauline de vernedering te moeten aandoen haar
hand te versmaden. Grootmoedig en werkelijk edel
denkend, wenschte hjj zelf de afgewezene te zjjn
en ging in zjjn gedachten nauwkeurig de gebeur
tenis der laatste dagen na om misschien voor
Pauline's opgehouden wezen en de zich voor hem
daaraan vastknoopende hoop eene oplossing te
vinden.
In de pauze, welke" gedurende dit gepeins in
het gesprek tusschen beiden ontstond, kwam oom
Richard, die vrij wel den inhoud van het onder
houd had geraden, te hulp; na eenige minuten
was het gesprek weder op gang, waarin aanvan
kelijk slechts Suzanna zich mengde, maar dat
weldra zoo algemeen werd, dat oom Richard, die
het had ingeleid, zich daarvan weder kon terug
trekken en met zjjne beschermelinge aan den arm
eenigszins kon achterblijven. Het jonge meisje liep
zwijgend en in nadenken verzonken naast hem
voort; zjj was zoo veranderd sedert gisteren, dat
de baron de vraag, welke hem op'de lippen zwoefde,
niet langer kon weerhouden.
„Wat scheelt er aan Pauline?" met zijn hand
naar het hoofd en vervolgens naar het hart wijzende,
„hot is ergens niet in den haak."
Zjj schudde, onder hardnekkige stilzwijgendheid
haar' hoofd.
Ook de baron hield zich stil, )toen ,hjj geen^jant-
woord kreeg; hjj hield er niet van om het vertrou
wen van; menschen af te dwingen. Beiden liepen
stil en langzaam naast elkander voort, eerst na
eenigen tjjd bemerkte de baron, dat de overigen hem
eenigszins vooruit waren. Op denjhoogen landweg
waren zjj reeds de bocht omgegaan, welke de als
grens dienende heg hier vormde. Het kon eigenlijk
minder goed een tuin genoemd worden dan wel
een aardige aanleg, welke tegen de helling van
den heuvel, welke zich achter de pastorie verhief,
omhoog liep. De smalle paden waren met fijn
kiezel bestrooid; een treuresch, welke op den
bovenweg dicht bjj den heg stond en zjjne takken
laag liet zakken, vormde een bevallig schuilhoekje.
Pauline's scherp oog ontwaarde door het dichte
loof, dat dit aardig plaatsje bezocht was.
Met een angstig voorgevoel hield zij haar schre
den in, boog het hoofd naar beneden om te be
spieden, wat zjj wel wist, en hield oom Richard
staande, die voorbjj wilde gaan.
Slechts weinig schreden beneden hen, half ver
scholen onder de afhangende takken van den esch
en zjjn gelaat halverwege van hen afgewend, stond
Hans Hallig, een jong meisje, dat een doek voor
haar oogen had gedrukt, ernstig toesprekende.
Pauline kon haar gezicht niet zien, maar goud
blond haar omringde het, zooals het zoo dikwjjls
aan Hedwig Meinert was geprezen. Zjj was het ook.
„Ik kan je niet gehoorzamen, Hans," sprak zij
snikkende, „kan mijn gevoel geen geweld aandoen,
maar je moet mjj daarom niet verlaten. Mjjn geloof
ötaat zoo vast, het is niet mogelijk dat mijn hart
zich zoo zou kunnen vergissen."
„Dat zjjn maar praatjes, Hedwigwanneer het ge
loof wordt verwoest door den bliksemstraal der teleur
stelling en der ontnuchtering, dan wordt een man
gered door zjjn helder verstand, zijn vasten wil.
Maar wat zal u staande houden?"
„Indien het geloof mjj begeeft, dan blijft voor
mjj over te vergeven," sprak zjj goedhartig. „O, wees
toch niet zoo hard tegen mjj, laat mij de liefde,
welke mjj gelukkig maakt, zjj is groot genoeg om
een mogelijke teleurstelling te vergoeden."
„Gjj lieve, zachte engel," sprak hjj bewogen,
„ga dan uw weg, en God zjj met u."
Het jonge schoone meisje sloot hem innig in
haar armen, haar aangezicht was overtogen met
de bekoorlijke blos van zoete vreugde.
„Zijt gjj thans tevreden, Hedwig?1'vroeg Hallig,
„tevreden ook met mij?"
„"Volkomen"' betuigde zjj; „gjj hebt het immers
in Gods hand gelegd, en dio zal ons wel geleiden,
mij en ook de arme vrouw, die ik beroof door
mijn geluk."
„O wees gerust", sprak hjj met eene scherpheid,
welke niet aan Pauline's oor ontsnapte, „zij is van
eene andere natuur dan gij. Zulke verliezen,
indien het trouwens een voor haar is wordon
niet met het verstand of met het bewustzjjn van
den adeldom, maar met een warm vol hart gevoeld.
Zjj gevoelt dit dus niet."
De luisteraarster drukte als in hevige pjjn
beide handen tegen haar borst en trok den baron
eenige schreden met zich achteruit. „Ik kan niet
meegaan in de pastorie, oom Richard, ik kan
niet, ik moet terugkeeren", sprak zjj op stel-
ligen toon.
Er schoot oom Richard een denkbeeld door het
hoofd over hetgeen Pauline zoo kon hebben ont
roerd; maar hjj verwierp het toch weder, het was
immers onmogelijk, dat zjj zulk een hard hoofd
had. Hij antwoordde niets, maar bood haar kalm
zijn arm aan om haar naar huis te geleiden, maar
zy was ook hierin weerbarstig. „Gij moet niet
meegaan, oom Richard", sprak zy op een onge-
duldigen toon, „ik moet alleen zyn, geheel alleen.
Ach, ik moet wel zeer ziek of zeer onbeminnelijk
zyn, dat ik zelfs by u niet op mijn gemak ben."
„Beide!zeide hij, „en ik raad u aan, Pauline,
om u zelf ernstig te onderzoeken. Gy zijt onte
vreden, besluiteloos, radeloos, omdat gy uw leven
wilt verbinden aan dat van een man, die u tot gee
nerlei steun kan verstrekken."
„Gy zyt hardvochtig tegenover mij, oom'Richard",
sprak zy aangedaan, „en toch zou ik zooveel behoefte
hebben aan een zacht woord. Ik heb zoo straks
veel geleerd. Ik wil worden, als het schoone meisje,
dat Hallig een engel noemde; ik wil vergeten dat
Alfreds neiging zich oen oogenblik van my, naar
wier hand hy toch dingt, tot Hedwig Meinert wendde;
ik wil, zooals zy zeide, vergeving laten gelden,
wanneer myn geloof wordt geschokt."
„Sprak zy aldus?" vroeg oom Richard, „ik hoor
niet heel scherp. Maar tusschen die beiden heeft
dit eene andere beteekenis. Aan een man, zooals
Hallig, stralende van kracht en frischheid en ge
zondheid, vol moed en bedryvigheid, speelt het
hart geen poets, maar ten hoogste het heete bloed,
en dit zyn zonden, welke kunnen worden verge
ven. Indien hij zich werkelyk iets heeft te ver
wijten tegenover dat meisje, dan zal zy, hoop ik,
rekening houden met dit heete bloed; stryd en
vrede is het geliefkoosde spel tusschen verliefden."
„Slechts zyn heet bloed speelt hem
een poets", herhaalde zy langzaam. „Ja mis
schien hebt gy gelyk, Oom Richard; er is dus
anders niets noodig dan heet bloed af te koelen."
Zij liep schielyk voort, en de baron, die niet ver
moedde, hoezeer zy door zijne woorden gedeemoedigd
was, ging, nadat hy haar een poosje verbaasd had
nagekeken, eveneens zyns weegs-
De vooroploopenden hadden voor de tuindeur
staande, op hem gewacht; de overste met luide
en zichtbare teekenen van ongeduld, mevrouw Su
zanna met de vergoêlijkende opmerking, dat men
eenige inschikkelijkheid voor oudere lieden moest
betoonen.
(Wordt vervolgd.)