H< 7991. A<\ WW. Dit üuuiuier bestaat uit Drie Bladen. Het Vaderland. Maandaa: 8 Maart. <§eze (Qoarant wordt dagelijks, met uitzondering van &on- en feestdagen, uitgegeven. Leiden, 6 Maart. LEIDSCH DAGELAI). PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maandenf 1.10. Franco per post1.40. AfzenderLyko Nommers0.65. PRIJS DER ADVERTENTÏEN: Van 16 regels f 1.05. Iedere regel meer 0.17£. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het inca sseren buiten de stad wordt f 0.10 berekend. „De liefde tot zijn land is ieder aangeboren." Al gaat men zoo ver niet als de Engelschman, die zeide dat hjj zich dood zou schieten, wanneer hy niet hot voorrecht had Engelschman te zynof als de Amerikaan, die louter uit trots over de groot heid van zyn land zich verdronk, ieder heeft zyn land lief. De Franschen maken er nog eene voor waarde aan vast en vertalen die regels, waarmede wij aanvingen door het bekende „a tous les coeurs bien nés, que la patrie est chère." Maar die voorwaarde sproot misschien hoofdzakelijk voort uit de ver plichting om aan den versregel het vereischte getal jambon te geven. Het spreekt toch van zelf dat verdorven wezens, die voor niets liefde of gevoel hebben, ook zoo ingenomen niet kunnen zyn met hun vaderland. Dat daarom zy, die hun vaderland met eene andere woonplaats verwisselen, uit den aard der zaak slechte en verdorven wezens zouden zyn, zouden wy niet gaarne beweren. Toch was er een tijd dat men het verlaten van zyn geboortegrond als eene daad beschouwde, waartoe men niet vry- willig overging. "Wy herinneren ons in onze jeugd meermalen hen, wien men aanraadde zich elders te vestigen, de woorden te hebben gehoord„ik ben geen schurk, ik hoef het land niet uit", of van anderen die men ter verbetering van hun toestand eene betrekking in het buitenland aan de hand deed: „zoo lang ik hier te eten heb, blijf ik hier." Eene halve eeuw geleden gingen naar Oost en West slechts zy, wier gedrag het wenschelyk maakte, dat zy zich verwijderden uit den kring hunner betrekkingen. Het waren de jongelieden die „niet goed oppasten", welke men naar Indië zond; het waren de appels, welke ver van den stam waren gevallen. De tijden zyn veranderd. Die afkeer van Indië heeft langzamerhand plaats gemaakt voor eene tegenovergestelde neiging. Duizenden jongelieden z\jn in allerlei betrekkingen den Oceaan overgestoken en hebben onder de keerkringen carrière gemaakt. De „oud-gasten" maken thans het rijkste gedeelte onzer burgerij uit; zonen van eenvoudige familiën, wier ouders in de achterbuurten woonden, hebben prachtige huizen in de voornaamste wjjken der stad en hunne kinderen behooren tot de rijkste jongelieden aan onze hoogescholen of sluiten huwe lijken met de aanzienlyksten uit het land. Thans is het vooruitzicht om in Indië fortuin ie maken aanzienlijk verminderd. Ook daar zyn de toestanden veel veranderd en de noodlottige oorlog met Atjeh, de herhaalde mislukking van den oogst en misschien ook wel verkeerde maatregelen van het Gouvernement hebben het hunne bijgedragen om die bronnen van welvaart en rijkdom zy het ook slechts tijdelijk, wat wy vurig hopen ie doen ophouden. Maar ook de landsbetrekkingen zÜn, vooral sedert het optreden van den tegen- woordigen Gouverneur-Generaal, veel schaarseher geworden. De heer Yan Rees schjjnt ook in dit opzicht bezuiniging op het Indisch budget te willen hrengen. Het Gouvernement niet alleen, ook de particuliere inrichtingen van handel en nijverheid bieden weinig gelegenheid meer aan voor jongelieden om in Indië hun fortuin te beproeven. De plannen en onder nemingen ontworpen of beproefd om voor Neder landers is Indië een nieuw velil van werkzaam heid te openen, zyn evenmin verwezenlijkt. Van j het denkbeeld van den minister Cornets De Groot j °m eene volksplanting te vestigen op Borneo, is nooit iets gekomen. De exploratie-tochten van den wakkeren Schouw-Santvoort, van de Djambi-rivier wekten het vooruitzicht, dat daar de schatten van den bodem eene Nederlandsche kolonie zouden aan trekken. Schouw-Santvoort is heengegaan en zjjne plannen liet men rusten. Ook van de denkbeelden van Elout Van Soeterwoude is nog niets verwezen lijkt en het is te vreezen, dat er nooit iets van komen zal. Het kapitaal is er niet, zegt men, en de Staat kan voor zulke ondernemingen geen geld beschik baar stellen. Als het echter aankomt op het uit zenden van troepen naar Indië, leveren de kosten hiervoor nooit bezwaar op: die worden altjjd ge vonden, hoeveel millioenen ze ook bedragen. Oor logskosten zyn dan ook noodig, maar zou het dan inderdaad geldverspilling zijn, als er eens iets gedaan werd om door landverhuizing naar onze overzeesche bezittingen een debouché te openen voor de krach ten, die in het Moederland ongebruikt blijven? Zonder in de verste verte te beweren, dat dit eene oplossing van de sociale quaestie zou zyn, zou het toch wel eenige overweging verdienen of niet langs dezen weg iets kon worden gedaan om wat ruimte te brengen in het gedrang dat thans in Nederland heerscht. Als de Regeering tweemaal meer nota rissen wilde benoemen dan er nu volgens de wet mogen zijn, zou zy geen oogenblik in verlegenheid verkeeren. Wanneer zy de rechtscolleges wilde verdubbelen, zy zou terstond het personeel vindon met het parket en de balie er bij. Wilde zy twee maal meer officieren aanstellen, zy zou ze vinden. Voor elke landsbediening, voor elke betrekking by gewest of gemeente, voor elk baantje by eene par ticuliere instelling doet zich eene wanhopende hoe veelheid sollicitanten voor; al de teleurgestelde sollicitanten hebben te weinig om behoorlijk in hunne behoeften te voorzien; genoten zy welvaart, ook anderen zouden daarvan de voordeelen trekken. Het ware een onzinnig denkbeeld om, ten einde dit gevolg te verkrijgen alle sollicitanten te plaatsen; maar juist met het oog op die velen die nu slapende krachten zyn, ware een debouchë naar elders zoo wenschelyk. Van de Regeering mag men niet veel anders vragen dan steun en hoogstens garantie; en particulieren hebben hun geld er niet voor over. De meesten schenken de voorkeur aan effectendie geven vast zooveel pro cent, en wat nog aangenamer is ze kunnen rijzen en dalen en op die wyze kan men, zonder een hand uit te steken, zijn vermogen verdubbelen. Mogelijk ook wel geheel of voor de helft verliezen, maar dat heeft men over voor de kans. Spreekt men van dergelijke groote ondernemingen, dan zyn er dadelijk eenigen bereid hun raad en voorlichting en hunne waarschuwingen en bezwaren te doen kennen. Riemen papier en flesschen inkt worden er aan ten offer gebrachtmaar van het plan zelf komt niets. Als het geldt eene hulde aan een acteur die vyf en twintig jaar de planken betrad, eene weduwe met zes kinderen en zonder bestaan, een geruïneerd huisvader, ja dan kan men wel eenige honderden gul dens bijeenbrengen, maar ondernemingen die duizen den vorderen, maar dan ook de geheele maat schappij ten voordeel zouden strekken, daarvoor vindt men slechts gesloten beurzen. Thans stuit men als reden van weigering op de slechte tyden en die grond is niet te ontkennen. Iedereen ondervindt er den druk van. Menig fortuin werd ondermijnd, menig vroeger welgesteld man komt thans met moeite rond en deze vermindering van inkomen werkt terug op de arbeidende klasse, die reeds niet veel te missen heeft. By haar heerscht nog grooter gedrang dan bij de middelklasse en een debouché zou ook haar zeer te stade komen. De oude leer dat niemand vrijwillig zy* land verlaat, wordt thans door deze als door de hoogere kringen niet meer gehuldigd. Met al de liefde voor den geboortegrond, erkent men toch algemeen meer en meer dat het vaderland daar is waar men het goed heeft, gelijk de Latynsche dichter zeide. De gelegenheid om dat betere te vinden ontbreekt slechts. Plannen zijn er genoeg, maar do middelen falen. Er kunnen echter omstandigheden komen, die er krachtig toe zouden medewerken om die mid delen te doen vinden. Hy, die met opmerkzaam heid de groote gebeurtenissen der wereldgeschiedenis gevolgd heeft, weet dat de verplaatsing der volken niet voortspruit uit vrije keuze, maar geboren wordt uit de behoefte aan vrijheid ook van overtuiging. Dan blykt het dat den mensch toch nog iets dierbaarder is dan zijn vaderlandzyne vrijheid, n. c. Voor de jongst gehouden buitengewone ver gadering van de Maatschappij van Tuinbouw en Plantenkunde der afdeeling Leiden en Omstreken, was eene voordracht aangekondigd van den heer Jac. P. R. Galesloot, te Amsterdam, over het onder werp „Het snoeien van pere- en appelboomen, toegelicht aan aanwezige goed onderhouden en ver waarloosde boomen", met de mededeeling dat by de daarop volgende vrije discussie aan de leden gelegenheid zou geboden worden om ook aan ongesnoeide boomen hunne eigene meening toe te lichten. Hoezeer dit onderwerp in den smaak viel, bleek reeds vóór den aanvang der voordracht uit het aantal der belangstellende leden, die ter vergadering aanwezig waren en de Loge-zaal tot het voorportaal vulden. Op de estrade waren nu niet als anders keur van bloeiende en niet bloeiende planten ter versiering aangebracht, maar de natuurvoortbreng selen in de zaal aanwezig, waren geheel in over eenstemming met hetgeen men nu buiten in de open lucht vindt, nl. bladerlooze boomen. Deze hadden echter een veel belangrijker rol te vervullen dan anders de sierplanten. Na eene korte, doch duidelijke en zaakrijke bespreking der verschillende onderdeelen van boo men in het algemeen, en van appel- en pereboomen in het bijzonder, gevolgd door eene herinnering aan het doel van het snoeien, ging spreker tot het practische gedeelte over en nam daartoe achtereen volgens een rechtstaande snoer, een piramide en een kandelaber onderhanden. Het ligt niet in den aard van dit verslag hier alle bijzonderheden daaromtrent op te sommen, en ik zal mjj daarom bepalen tot de mededeeling dat menig takje het ontgelden moest en onher roepelijk van den boom gescheiden, maar geen enkel dezer onderging dit lot zonder dat vooraf werd aangetoond waarom juist dit en niet een nabystaand werd afgesneden, alsmede waarom het op die lengte gesnoeid moest worden en niet langer of korter. Hierdoor verkregen de toehoorders niet alleen een duidelijk denkbeeld van wat oordeelkundig snoeien eigenlyk is, maar ook de overtuiging dat de heer Galesloot volkomen zeker van zyne zaak is, zoowel in theorie als in praktijk, en hy daarom den naam van uitstekend vruchtboomkweeker ten volle verdient, volle verdient. Na de pauze werd, volgens programma, het woord gegeven aan degenen, die met den spreker in discussie wenschten te treden. Behalve een paar korte opmerkingen van anderen, namen achtereen volgens twee der leden het woord. De heer Beekman, de eerste van beiden, behan delde nu te zamen met den heer Galesloot eenige, nog ongesnoeide boomen, waarbij over elk takje dat afgesneden moest worden, gediscussiëerd werd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1886 | | pagina 1