Leiden, ter Boekdrukkerij van A. W. SIJTHOFF.
levens heeft hij hier mogen doorbrengen. Hoewel
ook thans niet bepaald behoorende tot het kalme,
bedaarde en bezadigde jongensras, had hy zich toch
by meester en gezellen bemind weten te maken.
Zyn yver en werkzaamheid, zyn open gelaat, zijn
eeriyke inborst hadden menigen guitenstreek van
den jongen Hollander, met welken bynaam hy ver
eerd werd, door de vingers doen zien. Tevergeefs
trachtten zy'ne meesters hem enkele malen te be
rispen, de een of andere gezonde witz deed de ver
maning steeds eindigen met een luiden schaterlach.
De leerjaren waren weldra ten einde en nu was der
halve het oogenblik gekomen om naar eene meer voor-
deelige plaats te zoeken. Met den traditioneelen ge-
draaiden wandelstok, waaraan eenig lyfgoed en een
paar schoenen, alles in een rood geruiten zakdoek
gewikkeld hing te bengelen en met eenige thalers
op zak begaf zich onze Tischler-Gesell op reis, van
dorp tot dorp, van stad tot stad trekkende. Zoo
trok hy voort naar Bremen, Hannover, Hamburg,
zonder in zijn pogen om werk te vinden te kunnen
slagen.
Eindeiyk mocht hem dit gelukken in Kassei,
waar hy de plaats innam van een ziek geworden
Handwerksbursche. Van langen duur was zyn ver
blijf hier niet, de zieke werd beter en na een op
onthoud van zes weken pakte Wuillemin zyne
kleine bagage weder op en trok naar Freiburg en
verder naar Frankfort a/d. Main.
Geweldige regens hadden hem gedurende de
laatste dagen het loopen moeiiyk gemaakt, het
lichaam uitgeput en van krachten beroofd. Afgemat
en door hevige koortsen aangetast, kwam hy in
deze laatste plaats aan, waar hy spoedig in het
ziekenhuis werd opgenomen. Zoo spoedig als zulks
echter mogeiyk was, ontdeed de Frankforter regee
ring zich van den zieken vreemdeling. Nauweiyks
hersteld en nog uitermate zwak, werd hem op niet
dubbelzinnige wyze te kennen gegeven dat eep
spoedig vertrek naar zyn vaderland den vroedbaren
vaders van Frankfort zeer aangenaam zoude zyn.
Om deze kennisgeving zooveel mogelijk te ver
zachten werd hem door middel van den Holland-
schen consul één, zegge 1, Pruisische thaler uitge
reikt als tegemoetkoming voor zyne reis naar Holland.
Te betreuren is het dat op dat oogenblik het
spoorwegvervoer nog niet bekend was; hy had in
dit geval den heeren kunnen vragen in welke klasse
zp hom gaarne zouden zien plaats nemen.
Thans restte hem niets anders dan met den moed
der volharding nogmaals zyne toevlucht te nemen
tot de kracht zyner nog opene voeten. Zoo sleepte hy
zich voort langs Mainz, Bingen, Coblentz, Bonn en
Keulen, steeds sich durchfechtend, d. i. een aalmoes
vragend voor den armen Handwerksbursche, over
dag dan eens rustend dan eens loopend, des nachts
dikwijls slapend in de bosschen. Ontwaarde hy
echter eene boerenhofstede in de nabijheid, dan richtte
hy steeds daarhenen zyne schreden, overtuigd zynde
dien nacht een veilig onderkomen te vinden, want,
zoo verhaalde my de oude, de Duitsche boeren zyn
goedhartig en gaarne zullen zij eene bete broods
schenken aan hun minder gelukkigen broeder.
De jonge man had echter te veel van zijn pas
herwonnen gezondheid geëischt. Te Keulen begaven
hem zyne krachten: hij kon niet meer. Moedeloos
zette hy zich neder aan de boorden van den Kyn,
in afwachting dat de een of andere zwaargebaarde
Polizeibeambte hem nacht-logies zoude bezorgen.
Och, het was hem onverschilligde levenslust was ge
broken, het zelfvertrouwen geknakt, de moed en
zielskracht gefnuiktde vroegere opgewektheid en
vroolijkheid hadden plaats gemaakt voor droefenis
en melancholie; de bljjde glimlach, welke steeds
zpne lippen plooide, was verdwenen. Zoo zat hy
daar; hoe lang, hy weet het niet.
Plotseling echter, als door een electrieken schok
getroffen, staat hy op; het zoo even nog dof en
wezenloos oog herwint de gewone uitdrukking. De
hoop is wedergekeerd, hy voelt zich weer sterk,
want daar een dertig schreden verder, daar ziet
hy een schip, prijkende met de woordenKeulen
Rotterdam. Daarheen moet hy zich wenden, daar
hulp vragen, daar biddend smeeken om hem mee
te nemen naar zyn land, het land dat liy zoo lang
niet gezien had. Helaas, zyne bede werd niet ver
hoord, de eigenaar toonde weinig genegenheid den
onbekenden zwerveling tot zich te nemen en te
huisvesten. Noch smeekingen, noch tranen konden
het ruwe hart vermurwen, de schipper bleef
standvastig in het eens genomen besluit.
Het goede wezen, dat den man zoo menigmaal
tot gids dient, dat hem op het dikwijls onge
baande, oneffene levenspad leidt, dat hem aan
spoort tot het edele en rechtschapene, dat wezen,
de vrouw, deed ook hier weer haar zegen aan-
brengenden invloed kennen. Niet zoo meedoogenloos,
niet zoo hardvochtig als de vader, gevoelde de
dochter medelyden, diep medelyden met den armen,
haveloozen jongeling. Zy was het, die zyne verde
diging op zich nam; zy was het ook, die wist te
bewerken dat de vader het eenmaal uitgesproken
woord introk; kortom, zy was het, die oorzaak
was dat "Wuillemin de reis medemaakte en
zonder verdere afmattingen en vermoeienissen te
Rotterdam aankwam.
Van daar begaf hy zich naar Leiden, waar een
zyner zwagers, de stukadoor Labohm, gevestigd
was. De timmerman werd thans gemetamorpho-
seerd in stukadoor. Lang echter bleef hy dit niet.
Toen twee jaren later de Belgische revolutie uit
brak, toen voelde ook hy zich gedrongen het zwaard
te omgorden en den Koning zijn arm aan te bieden
tot tuchtiging der muiters.
Het geluk om mee te velde te mogen trekken
was hem echter niet beschoren; op vyandelijken
bodem is hy nooit geweest, maar toch heeft hy
zyn land gedurende eene lange reeks van jaren
trouw en met eere gediend.
Om ons hiervan te overtuigen werpen wy slechts
een enkelen blik in het zakboekje van den militair
Wuillemin. Hierin lezen wy
Op den 12den Augustus 1831 vrijwillig geënga
geerd als kanonnier der tweede klasse voor den
tyd van zes jarenvoor handgeld toegestaan 20
gulden. Op 7 December 1837 weer geëngageerd voor
zes jarenvoor handgeld toegestaan f 40; kanonnier
lste klasse 16 Augustus 1834; korporaal 22 Jan.
1835wachtmeester 23 Juni 1839.
Van 1831 1839 maakte hy deel uit van het
mobiele leger en vertoefde gedurende dit tijdsver
loop steeds in Brabant en Limburg.
Eerst in het jaar 1839 werd hem als vaste stand
plaats aangewezen het stedeke Amersfoort, waar
hy gedetacheerd werd by het regiment rijdende
artillerie en belast met de instructie der man
schappen in het schermen en gymnastiseeren.
Dit was een kolfje naar zyne hand, want Wuil
lemin kon schermen, kon zwalmen (nieuwste Hol-
landsch woord voor gymnastiseeren), enz.
„Och mynheer," zegt hy u in het vuur van zyn
verhaal„Als gij in een circus clowns ziet springen
door hoepels en over paarden, dan vindt gji zoo
iets buitengewoon mooi, vlug en sterk, maar waar
achtig, geloof my, dat is niets by hetgeen wy te
aanschouwen gaven by de jaarlijksche openbare
uitvoeringen ten voordeele der armen te Amersfoort.
In een circus, ziet u, zoo vervolgt de oude, plaatst
men wel zeven, acht paarden naast elkander, maar
de laatste zyn hitten, waar je natuurlijk van zelf
over heen moet, als je sprong over de grooteren
gelukt; bij ons echter, mynheer, daar heb je geen
ponneys, daar moet je springen over paarden, alte-
maal van dezelfde grootte, en ziet u, dat is heel
wat anders. By zulk eene uitvoering moesten wij
zorgen dat men van tyd tot tyd eens hartelyk kon
lachen, en dat dan ook gelukte steeds uitste
kend.
Ik als harlekijn gekleed, gaf dan eenige komische
scènes, voorstellingen op het gespannen koord, ter
wijl de levende paling in den staart van het als
aap gemetamorphoseerde regimentskind er niet
weinig toe bijbracht, om het doel te bereiken."
Ook ons bleek het dat deze caroussels op niet
weinig succes hebben kunnen bogen; steeds ver
kondigden de in dit plaatsje verschijnende dagbladen
den lof der uitvoerders, allen leerlingen van
den vluggen en geestigen onderofficier
Wuillemin, zooals wij dit met eigen oogen hebben
aanschouwd.
Ook de officieren van het regiment waren blijk
baar dit gevoelen toegedaan, ten minste allen ver
trouwden hem hunne kinderen toe, droegen hem
de taak op hen krachtig en sterk te maken. Het
in hem gestelde vertrouwen werd niet beschaamd.
Het werden flinke, gezonde jongens, mettegen.
staande het pak slaag, waarop zij van tijd tot tyd
onthaald werden. Kent u wel den ritmeester X.?
vroeg my plotseling de oude. O ja, zeker, zeer goed,
Nou m'neer, als die met z'n kinderen my tegemoet
komt, dan zegt hy steeds: Jongens, als jelui zoo
veel slaag van my moet hebben, als ik van dien
ouwe in mijn leven ontvangen heb, dan hebt jelui
nog 'n massa te goed.
Zoo leefde hy, met nauwgezetheid zijn plicht be
trachtende, steeds als een trouw en flink soldaat,
een sieraad van het leger. Dat hij echter ook goed
echtgenoot kon zijn, hiervan werd het bewjjs ge
leverd, toen hy in 1841 in het huwelijksbootje
trad met Frangoise Louise Boutet, eene dochter van
een Fransch officier, omgekomen in de ijsvelden
van Moskou.
Gelukkig en vreedzaam was het huiselijk leven,
al bleef zyn echt ook kinderloos.
In 1852 verwisselde Wuillemin van standplaats,
hij werd overgeplaatst naar Leiden en eveneens
by het hier in garnizoen liggend regiment gedeta
cheerd als scherm- en gymnastiekmeester; tevens
was het hem vergund als zoodanig werkzaam te
zyn in het Gereformeerde Weeshuis, bij de Kweek
school voor Zeevaart en voor de jeugdige ontslagenen
uit de gevangenis.
Eerst het jaar 1859 bracht in den bestaanden
toestand eene gewichtige verandering, toen hij na
een diensttyd van ruim 28 jaren zijn pensioen
erlangde met eene gage van f 180.
Spoedig daarop bood het Studentengezelschap
„Arena Studiosorum" hem het gladiatorschap aan,
welk aanbod hy met dankbaarheid aanvaardde.
Zoo was welvaart en voorspoed zijn deel, toen
plotseling het onverbiddelijke noodlot hem kwam
treffen. Na een langdurig en smartelijk lyden ont
viel hem zyne geliefde echtgenoote.
Daar stond hij weder geheel alleen. Geen kinderen,
die hem troost en opbeuring konden schenken, geen
bloedverwanten, die hem hunne deelneming konden
betuigen, niets bleef hem over.
Slechts in zijn werken vond hij opwekking, in
zyne lessen ontspanning. En die lessen vonden
algemeene waardeering, vonden hoe langer hoe
meer uitbreiding; niet alleen in particuliere huizen
werd hij gezocht, ook de scholen riepen ter licha
melijke ontwikkeling der leerlingen zijne hulp in;
zoo was hy o. a. ook de leermeester der studenten
te Katwijk en hoezeer dezen zijn ijver op prys
stelden, bleek bij de herdenking van den dag,
waarop vóór 25 jaren onze geëerbiedigde Koning
Willem III den troon der Nederlanden besteeg.
Met hen en naast hen en te midden van hen zat
hij aan den feestdisch; hij was hun aller gast en
tevens hun aller vriend.
De eenzaamheid was hem echter ondraaglijk ge
worden; hy, steeds gewend na werken en zwoegen
met een liefdevollen blik ontvangen te worden, hy,
gewoon zyn geluk in het huiselijk leven te vinden
met en door elkander, hy kon niet langer alleen
zijnhet deed hem te veel denken aan ver
loren geluk, het wekte te veel droefenis bij hem op.
Drie jaren na hel verlies zyner eerste echtge
noote zien wy hem weder voor het altaar treden,
ditmaal met Maria Van Houten, eene flinke knappe
bleekersdochter uit Zoeterwoude, die hem dan ook
drie krachtige dochters schonk.
Ook deze echter moest hij na een zesjarig ge
lukkig huwelijk aan den schoot der aarde afstaan.
Verder hebben wy niet uit te wijden. Al onze
"lezers kennen hem, allen eeren dien man, allen,
hetzij in Musis, Zomerzorg of comediegebouw, be
schouwen hem met achting en tevens met eerbied.
Hij zelf, de oude, kan u echter nog veel meer
verhalen en nu eens glinsteren dan zyne oogen
met het vuur der jeugd by de herinnering aan
zyne eervolle loopbaan, dan weer zyn deze dof ge
worden door de veelvuldig opwellende tranen, bij
de gedachte aan de velen, talloos velen, hem lief
en dierbaar, die allen reeds zijn heengegaan, om
niet meer terug te keeren.
Mocht gij uwe weetgierigheid omtrent de lot
gevallen en avonturen van den man, die morgen
tachtig jaren zal zijn, willen bevredigen, mocht gij
u gedrongen gevoelen hem uwe belangstelling te
willen betoonen op den 3den Maart; geeft u
allen hiertoe dan de gelegenheid. Mr. Clovis.