N°. 7987.
A*. 1886.
EEN TACHTIGJARIGE.
Woensdag 3 Maart.
LEIDSCH
DAGBLAD.
Elke stad, elk dorp zelfs bezit zyne typen; niet
elke plaats echter kan bogen op figuren.
Een figuur is het voorwerp eener algemeene
vereering, de type die eener algemeene bespotting.
Zulk een figuur bezit Leiden.
Door iedereen gekend, is hij tevens door iedereen
geacht, door iedereen gadegeslagen, door iedereen
bewonderd. De groet, door hem gebracht, wordt
steeds op minzame wyze beantwoord, het dienst
betoon, door hem verleend, door een dankbaren
welwillenden blik beloond.
Het is een kranige oude man,
van middelbare grootte en met
een prachtigen kop. De helder
flikkerende oogen, diep in hunne
kassen verscholen, de volle
breede knevel, waarvan de uit
einden hemelwaarts zyn gericht,
de krullende baard, de kin vrij
latende, het met weelderig spier
wit haar begroeide hoofd, de
rechte fiere houding en de een
voudige maar nette kleeding,
alles verraadt den gewezen
krjjgsman.
Gij ziet hem overal, gij ont
moet hem ten allen tijde.
In het voorjaar op straat met
een mteekenlijst onder den arm
voor de naderende concerten
des zomers bij alle mogelijke
feestelijkheden, in Musis en op
Zomerzorg, en geen enkel bin
nentredende, die aan zijn scher
pen blik ontsnapt, geen enkel,
die den voet zet in den tempel
der muzen, wanneer de contri
butie niet betaald is, geen enkel
Leidsch ingezetene, meer dan
driemaal in Musis geïntrodu
ceerd, die niet den volgenden
dag een bewijs van zijn lid
maatschap te huis ontvangt.
En dan de jongens, de schreeu
wende en tierende jongens, die
de muziek door hunne blijde
galmen, door hunne vroolijke
kreten als het ware tot zwijgen
brengen, hij, de oude, heeft zich
slechts te vertoonen, hij heeft
slechts zijne donderende stem te
doen hooren en alles is stil,
doodstil. H\j is streng, maar,
niettegenstaande dit, uiterst be
leefd.
Uwe echtgenoote, uwe dochter heeft geen voeten
bankje, de oude weet het wel te vinden, de oude
brengt het ueen dankbare blik van uwe wederhelft,
een vriendelijk lachje van uwe dochter, en de oude
is tevreden.
Des winters ziet gij hem in het schouwburg
lokaal, op vergaderingen en by hem te huis. By
hem te huis op de Varkenmarkt I Gy treft er hem
echter niet alléén aan.
Dan eens zyn het enkel jeugdige, krachtige
mannen, dan weer jongens en meisjes te zamen,
welke gy er ontwaart.
Aan de eerste categorie geeft hy les in het
schermen, aan de tweede in het dansen. Die lessen
zijn echt karakteristiek.
En garde. Coup d'tête 'n avant. Parez coup 'd figure
'n dedans. En garde. Parez la tête. Coup d'point
n avant. Al deze bevelen worden met eene krachtige,
flinke stem toegeroepen en wee dengeen, wiens arm
niet sterk, wiens lichaam niet lenig genoeg is om
den slag te pareeren of te ontwyken. Niettegen
staande de mismaakte pink, krom ten gevolge van
het vasthouden van het gevest, treft het zwaard
in zgne hand zeker en vooral niet zacht.
Medeiydend is hy by zulke gelegenheden niet
erg. In stede van den armen jongen te beklagen,
die met vertrokken gezicht, beurtelings dan eens
den een, dan weder den anderen arm wryft, over
laadt de gryze hem ook nog met scheldwoorden
en verwytingen omdat hy niet zoo vlug, niet zoo
handig, niet zoo krachtig en lenig is als zyn leer-
mooster.
Vraagt men hem waarom de commando's steeds
in het Fransch en niet in het Hollandsch worden
gegeven, dan antwoordt hy: omdat er geen com
mando's in het Hollandsch bestaan. Coup d'tête
'n avant, klinkt oneindig meer militairement dan
„Een slag op het hoofd en val uit." Onzin, onzin,
je kunt doodgeslagen zyn voordat je dat allemaal
hebt uitgesproken.
Met niet minder vuur, met met minder geest
drift wordt de dansles gegeven. „Voor den
is dat dansen? 't is geen stuk hout, 't is een
meisje, dat je in je armen hebt. Alle duivels, sty ve
Klaas, je bent zoo'n ferm stuk meid niet waard.
Allons, kyk hier, zóó lever j'm dat." De oude legt
de viool, waarop hy met z'n strijkstok de maat
aangeeft, een oogenblik ter zyde, neemt het lachend
meisje als een zeer galant cavalier in zyne armen
en huppelt met haar rond alsof hy een jongen
van achttien jaren was en de oude Wuillemin
wordt morgen den 3den Maarttachtig jaren.
Een tachtigjarige grysaard, die nog loopt en zwoegt,
schermt en danst, om in eigen onderhoud en in
dat zyner dochters te voorzien, die de voorkeur
geeft aan werk en arbeid bovdn kalmte en rust,
ziedaar ongetwyfeld een figuur, dat achting verdient,
maar tevens eene levendige belangstelling inboezemt.
Die algemeene belangstelling te bevredigen,
ziedaar het doel van dit schryven.
Gelukkig en vreedzaam leefden zy te zamen in
de Gravenstraat in Amsterdam, Daniël Nicolas "Wuil
lemin, hoofd der korenmeters, en Anna Alida Klin-
gemeyer, kosterin van de Nieuwe Kerk. Gelukkig
zeiden wy, maar rustig in geenen deele, want hun
echt was reeds gezegend met dertien kinderen,
toen ook nog den derden Maart 1806 een veer
tiende wicht het heidensch rumoer, teweegge
bracht door het beurtelings afwisselend gehuil en
gelach, kreten en zangen van kleine broertjes en
zusjes, kwam vermeerderen. En die vermeerdering
was niet gering. Henri Jean, zooals deze laatste telg
gedoopt werd, was een ondeu
gend kind en 't werd een rak-
kerd van een jongen, waar geen
huis mede te houden was. Mijy-
heer Van Zetten, hoofd der Fran-
sche school, aan wiens zorgen
de wilde jongen werd toe ver-
trou-svcf, verklaarde dan ook ras
c'était un vaurien, un diable
ce gars de Wuillemin. De man
scheen werkelyk gelyk te heb
ben. Geen jongen meer bedreven
in het schelletjes trekken dan
hy, geen die beter de voorby-
gangers met sneeuwballen wist
te treffen dan hy en geen, die
vlugger door straten en stegen
zijnen vervolgers wist te ont
snappen dan hy. En wilde het
toeval dan wel eens dat hy in
hunne handen viel, wat dan nog?
Een pak slaag en schoolblijven,
och daar was hy reeds lang
aan gewoon. Angst of vrees
waren dan ook niet bepaald de
kenmerken van zyn karakter.
Slechts één enkele uitzondering,
voor één man had hy ontzag,
voor één wezen koesterde hy
vrees, namelyk voor zijn vader,
een goeden, maar tevens stren
gen Zwitser. Het gebeurde dan
ook wel eens dat hy den drem
pel van het huis niet durfde
betreden, dat broeders en zus
ters des avonds laat in alle
richtingen Amsterdam door
kruisten om den Benjamin van
het gezin op te sporen en slechts
met de stellige belofte dat vader
hem voor de een of andere
guitenstreek zoude vergiffenis
schenken, hem konden bewegen
mede te gaan. Kortom het was
duidelijk genoeg dat eene krach
tige, strenge hand in het vervolg zijn leider moest zyn.
Die leider werd gevonden in den persoon van
een Amsterdamschen kastenmaker by wien hij
tegen eenige vergoeding als jong-maatje kost en
inwoning genoot. Twee jaren mocht hy hier in
eene betrekkelijke rust en kalmte doorbrengen, toen
wederom, en ditmaal door eene meer treurige ge
beurtenis, verandering in den bestaanden toestand
werd gebracht. Het was de dood van den ouden
Wuillemin. Hoewel niet geheel onverzorgd, hoewel
ten gevolge van ijver, spaarzaamheid en overleg
de reeds bejaarde weduwe in eigen onderhoud kon
blijven voorzien, was het haar echter onmogelijk
langer zorg te dragen voor haar talryk kroost.
De wereld echter is groot en hy, die bezield is
met den ernstigen, vasten wil om te werken, vindt
arbeid.
Met deze overtuiging begaf zich de toenmalige
veertienjarige knaap naar Duitschland, waar hy na
het eenige malen uitgesproken „Grusz Gott zum
Handwerk" als Handwerksbursche aangenomen werd
bij een kastenmaker te Oldenburg. Vier jaren zyns